woensdag 29 oktober 2008

Geweld, denken, en denkgeweld


“Ik heb geen grote persoonlijke ervaringen met geweld” vertelt Hans Achterhuis naar aanleiding van het verschijnen van zijn nieuwe boek Met alle geweld. Een filosofische zoektocht.

Ik snap wat hij bedoelt en gelukkig kunnen de meeste Nederlanders van mijn generatie hem dat nazeggen. Ons zijn tot nu toe de vreselijke gewelddadigheden bespaard gebleven waarover je leest in geschiedenisboeken en hoort op de televisie.

Maar de vraag is of het voor Achterhuis’ doel – te komen tot reflectie op geweld – handig is om je te richten op het grote geweld zoals dat van Stalin, Mao of Bin Laden. Is dat niet per definitie ongrijpbaar, alleen maar angstwekkend? Versterkt een uitgebreide studie daarvan niet vooral de reflex in ons tot nog meer afschermingsmuren dan we al hebben? Op dat soort gruwelijkheden is nauwelijks grip te krijgen. Dat valt niet te begrijpen, laat staan te integreren. Daar word je bang van. Het zijn dingen om te laten afhandelen door militairen of de politie.

Mijn stelling is dat, als je grip wilt krijgen op het begrip geweld, je dan moet starten waar het geweld iets minder gruwelijk en onhanteerbaar is. Dat je het moet onderkennen waar het in het gewone dagelijkse leven aan de oppervlakte treedt. Niet om het te stoppen of uit te bannen, want met Achterhuis betwijfel ik of dat kan. Maar wel om het al eerder in banen te leiden dan we nu vaak doen. Zodat het minder de kans krijgt om zich op te stapelen en alsnog gruwelijk fysiek te worden.

Maar die prille vormen van geweld springen minder in het oog dan bruut, fysiek geweld. Het geweld waar ik op doel heeft iets triviaals en het vergt training en aandacht om het, in de lauwheid van onze goed georganiseerde samenleving, te onderkennen. Het treedt op in de vorm van denkgeweld: manipulaties, machtsuitoefening, grensoverschrijdingen, chantage, vernedering.

Dat geweld is lastig te betrappen. Maar het is de moeite van de inspanningen waard, want we hebben daar misschien wel de kiem van alle geweld, ook het fysieke, te pakken. Opeenstapeling van vernederingen – en vernedering is een van de sterkste effecten van denkgeweld – zou wel eens een belangrijke factor kunnen zijn bij explosies van fysiek geweld. Dat kan ook blijken uit het feit dat Achterhuis het doordravende denken (hij spaart daarbij zichzelf niet) in veel gevallen aanwijst als mede schuldig aan het fysieke geweld dat uiteindelijk plaatsvond.

Grensoverschrijding is in deze visie het kernbegrip. Bij fysiek geweld, waar de lichamelijke integriteit van de tegenstander wordt geschonden, is dat evident. Maar al veel eerder treedt het op waar de ene mens denkt voor de ander en die ander daar niet van gediend is, dat wil zeggen: als denkgeweld.

Voor het nadenken over geweld (en dat is Achterhuis’ doelstelling) is het daarom niet zo relevant of je groot fysiek geweld hebt meegemaakt. Integendeel, zolang vooral het grote fysieke geweld geldt als echt geweld en het dagelijkse denkgeweld niet zo mag heten, behoudt het denken daarover iets onmachtigs. Voor dat grote geweld wil je het liefste weglopen. Over denkgeweld valt te praten en inzicht op te doen. Daar kun je inderdaad workshops aan wijden.

Zie ook Iets kleins en Listig

donderdag 16 oktober 2008

Illusiebusiness


Ik spreek veel en graag over illusies en het doorprikken daarvan.

De Paus doet dat ook graag, onlangs nog toen hij vertelde dat de financiële crisis ons leert dat "geld een illusie is". Hij treedt daarmee in de voetsporen van Plato die de wereld om ons heen schijn noemde en troost vond in de gedachte dat er 'elders' een ideeënwereld is die veel echter is. Als je maar goed vals en echt van elkaar weet te onderscheiden heb je een stuk minder last van de ups en downs van dit ondermaanse, zo is de gedachte.

Zo bezien neem ik, door mijn illusieonderzoeken, deel aan de ontmaskeringsindustrie die al sinds Plato en het vroege Christendom de werkelijkheid van een geestelijke wereld plaatst tegenover de schijn van de materiële wereld.

Maar ik voel me helemaal niet thuis bij hun standpunten. Daarom is er mij wel wat aan gelegen om duidelijk te maken wat het verschil is tussen hun ontmaskering en de mijne.

Wat me allereerst niet aanspreekt in hun ontmaskering is de overreactie. Het valt inderdaad niet te ontkennen dat de materiële wereld ons soms voor de gek houdt en dat er achter mooie uiterlijke schijn een verdorven werkelijkheid kan zitten. Maar om als reactie daarop nu een ideeënwereld te postuleren die veel stabieler en betrouwbaarder zou zijn, dat schiet ineens wel erg ver door en het lijkt me voort te komen uit wishful thinking.

Dat leidt me als vanzelf naar mijn tweede bezwaar: het ontkennen van de werkelijkheidswaarde van onze materiële wereld raakt met zichzelf in de knoop. Wij zijn nu eenmaal met duizend draadjes met ons lichaam, onze behoeften en onze genietingen verbonden. Ontkenning daarvan leidt tot onsmakelijk masochisme of – gebruikelijker – tot hypocrisie. Je bent met al je vezels geworteld in de materiële werkelijkheid maar wilt dat toch liever niet weten.

Het is niet voor niets dat Marlies Pernot, directeur van de Vereniging Eigen Huis, zich namens de eigen-huisbezitters kwaad maakt op de Paus. Hij heeft makkelijk praten, vindt zij, met de vele miljoenen van de kerk achter zich, heel anders dan "gewone consumenten voor wie een eigen huis of een pensioen allerminst illusoir is". Het is, zo zegt ze, ook zo neerbuigend tegenover mensen die hun geld met hard werken verdienen. En bovendien: als het ergens in de kerk wél financieel gaat knellen, zoals in de Nederlandse kerprovincie, dan toont bisschop Eijk wel dat katholiek financieel crisismanagement zich in niets onderscheidt van dat van anderen. Tja, hoe zou het ook anders kunnen?

In navolging van Plato heeft de kerk er kennelijk moeite mee een goede verhouding tot de wereld te vinden. Misschien is het haar wel gelukt op het politieke vlak, namelijk in een onderscheiding tussen wat des keizers is en wat van God. Maar op het vlak van geld en economie lag het altijd veel moeilijker. Natuurlijk moest op een gegeven moment het geld wel rollen, ook tijdens de Christelijke middeleeuwen. Maar dan liet men de geldzaken liever aan anderen over, bijvoorbeeld aan Joden. Dat kwam goed uit want die mochten geen andere beroepen uitoefenen en je kon hen dan verwijten dat ze zo materialistisch ingesteld waren. Hypocrisie begeleidde zo het Christelijke Westen als zijn schaduw.

Resteert de vraag: waarin onderscheidt zich dan mijn illusiebusiness van die van de Paus?
In wezen is het verschil dat ik niet geloof in een scherpe scheidslijn tussen schijn en werkelijkheid. En zeker niet dat schijn en werkelijkheid te koppelen zijn aan domeinen zoals het wereldse of het geestelijke. Schijn en werkelijkheid laten zich niet zo dualistisch in kaart brengen. Ze wisselen elkaar af op een nauwelijks systematisch te betrappen manier.

Voor zover er wat mij betreft een systematiek zit in het optreden van illusies is dat gekoppeld aan het denken. Hetzelfde denken dat we inzetten om de wereld te verhelderen, kan met ons op de loop gaan en verstrikt raken in zijn eigen categorieën. Misschien is het ontmaskeringsproject van Plato wel het beste voorbeeld van de manier waarop het denken zijn eigen illusies creëert.

zondag 12 oktober 2008

Crisis van het contact


In mijn vorige blogbericht schreef ik dat bij de waanzinnige hypotheektransacties in de VS niet goed helder te krijgen is wie daar in de rol van de Ander zit. Dat zou kunnen verklaren waarom reflectie op die waanzin zo zeldzaam was. Want dat soort reflectie komt volgens Levinas op gang door confrontatie met een ander die slachtoffer blijkt te zijn van jouw mooie plannetjes.

Toch is het de vraag of het waar is dat gedupeerden van de hypotheekpraktijken zo moeilijk aan te wijzen zijn. Het is waarschijnlijk waar op dít moment, nu de crisis weinig betrokkenen onberoerd laat en er slachtoffers vallen aan alle kanten.

Maar zo was het een paar jaar geleden nog niet. Toen bestond er bijvoorbeeld de praktijk dat arme, werkeloze huiseigenaren een lening werd aangesmeerd voor het opknappen van hun huis. Al bij het sluiten van een dergelijke transactie was het – in ieder geval voor de bankmedewerker – duidelijk dat de eigenaar nooit aan de bijbehorende renteverplichtingen zou kunnen voldoen vanwege het ontoereikende inkomen. Hetgeen de bank de gelegenheid verschafte om op een later moment het opgeknapte huis te vorderen, te verkopen en – dat mag in Amerika – de gehele opbrengst te houden.

Dat hier geen eenduidig aanwijsbaar verdriet aan de orde is kun je niet volhouden. En ook niet dat dat verdriet niet linea recta voortkomt uit de praktijk van de bank. Er is dus een Ander. Dat de confrontaties met die Ander, die mogelijk reflectie op gang brengen, in die situatie toch uitbleven, moet dus een andere oorzaak hebben dan de mistigheid van een crisissituatie waarin iedereen slachtoffer wordt.

Wat hier de confrontaties belet heeft, is waarschijnlijk de organisatie van het uitvoerende werk en de organisatie van de klantencontacten van de bank. De bankvertegenwoordiger die het slachtoffer zijn huis uitzet, is waarschijnlijk veelal een andere geweest dan degene die hem de lening heeft aangesmeerd. Door Chinese muren op te trekken tussen degenen die een actie in gang zetten en degenen die hem afronden wordt de confrontatie met wat je zelf aangericht hebt effectief aan het oog onttrokken.

Het is wat Zygmunt Bauman noemt: het systematisch onzichtbaar maken van het gelaat van de ander, waardoor lastige reflectie minder kans krijgt. Hij onderzocht dat verschijnsel bij managers die plannen opstellen en zich vervolgens met behulp van onderliggende managementlagen doeltreffend afschermen voor wat ze aanrichten, op de werkvloer zowel als bij de klant. Arbeidsorganisaties en bureaucratieën zijn daar volgens hem angstwekkend goed in.

Zie ook Bauman, Levinas en de bedrijfsethiek

vrijdag 10 oktober 2008

Crisis van de moraal of van het denken?


Het kon niet uitblijven dat, in reactie op de kredietcrisis, alom de moraal van stal gehaald wordt als antwoord en bezweringsformule. Willem Breedveld vraagt zich af in Trouw of we niet moeten consuminderen. Journalisten zoeken naar schuldigen en het publiek wil bekentenissen en berouw.

De verontwaardiging betreft over het algemeen de hebzucht. Maar naar mijn idee heeft hebzucht niet meer gedaan dan ons denken en de bijbehorende illusies als voertuig te gebruiken. Dus, als het ons gaat om de échte crisis kunnen we ons beter richten, niet op de hebzucht, maar op het denken dat die hebzucht legitimeert en eindeloos vrij spel geeft. Dat denken zou voorwerp moeten zijn van kritische reflectie.

Dat vergt wat anders dan spontane, heilige verontwaardiging over hebzucht. Dat vergt inzicht in de spelletjes die het denken met ons speelt. Natuurlijk geeft diepe verontwaardiging ons lucht maar het is ook een vlucht. Het is krachteloos en verzuimt werkelijk kritisch te zijn. Zo bezien is het een symptoom van het probleem. Dat probleem is dat we te weinig kritisch zijn op ons eigen denken. Met als gevolg dat we ons verregaand laten meeslepen, te gemakkelijk geloven in onze eigen ideeën. Totdat de illusies niet meer houdbaar zijn en de bel barst.

De werkelijke vraag is dus: wie of wat is in staat de vrijheid van het illusie producerende denken (op tijd) te stoppen? Die vraag is leidend geweest voor het filosofische onderzoek dat Levinas in zijn werk uitvoert en zijn antwoord was: alleen een uitwendige kracht zoals die van de Ander kan die kritische rol vervullen. De ander toont zijn verdriet en weerstand naar aanleiding van ons handelen en doorbreekt daardoor de euforische hardnekkigheid waarmee wij in onze eigen plannetjes geloven.

Maar misschien is wel een indicatie voor de ingewikkeldheid van de huidige crisis dat de vraag ‘Wie is de Ander die ons in het geval van de hypothekenwaanzin had kunnen stoppen?’ niet eenduidig beantwoord kan worden.

Want het was niet per se de Amerikaanse sloppenbewoner die van zijn bank een subprime kreeg aangesmeerd. Die was er op het moment van de transactie waarschijnlijk wel blij mee. En die heeft ook nu niet zoveel pijn, want in Amerika ben je je hypotheekschuld kwijt als je je huissleutel inlevert. Hij keert gewoon terug naar zijn oude situatie. Hooguit is hij een desillusie rijker.

Misschien is het wel Jan Modaal die voorafgaand aan zijn riante hypotheek al een aardig optrekje had en nu uit zijn droomwoning verdreven wordt naar een sloppenwijk. Dat verdriet kan grote vormen aannemen.

Maar de doorgedraaide en doordravende figuren hebben vooral ook zichzelf te pakken. Bankmedewerkers, hypotheekadviseurs en makelaars zijn ook zelf op grote schaal de dupe. Zij zijn hun eigen Ander. Maar hoe uitwendig is dan nog de corrigerende kracht van de Ander, waarvan volgens Levinas het belangrijkste nu juist is dát die uitwendig is? Wezenlijk voor hem is dat je de corrigerende werking van het verdriet nooit zelf zou hebben kunnen verzinnen, juist omdat het een ander betreft.

De filosofie van Levinas bereikt hier kennelijk een grens als het gaat om verheldering van wat het denken met ons doet. Blijft staan dat ik Levinas’ kritische distantie tegenover ons denken en de mogelijkheid dat dat met ons op de loop gaat, verkies boven een onmachtige morele verontwaardiging over zoveel menselijke hebzucht. Want dan missen we de kans die nu geboden wordt tot fundamentele reflectie op ons denken.

Zie ook Crisis van het geld of van het denken?