donderdag 28 december 2017

Liefde en passie op het werk


Waar komt dat toch vandaan? Al die retoriek over liefde en passie op het werk, en al die vacatureteksten met plaatjes erboven van medewerkers rondom een spreadsheet die uit hun dak gaan van plezier?

Ik maak het op mijn werk ook mee, daar kan geen tekst op het intranet verschijnen zonder dat de ‘enthousiaste inzet’ van mijn collega’s geroemd wordt. Dan heb ik soms zo mijn bijgedachten en vraag me af of die retoriek de werkelijkheid wel helemaal dekt.

De retoriek suggereert dat liefde en passie primaire drijfveren zijn voor het handelen op het werk. Zelf meen ik een andere hiërarchie van waarden waar te nemen. Naar mijn idee staat er één motief met stip bovenaan in veel organisaties, en dat is: beheersing. Dat wil zeggen, beheersing van financiën, van werkprocessen, van imago, van publiciteit. Dat manifesteert zich door de grote hoeveelheden tijd en energie die besteed worden aan het uitzetten van beleid, het formuleren van regels en het dichttimmeren van de organisatieprocessen. Of het effect heeft is een tweede, maar veel aandacht is daarop gericht.

Over het algemeen worden mensen daar niet vrolijk van, niet om dat te doen, en ook niet om dat te ondergaan. Op dat punt maken de liefde en de passie hun entree, want die heb je nodig ter compensatie van al die demotiverende beheersingsacties. Dat genereert teksten die mensen moeten enthousiasmeren, met veel uitroeptekens en benadrukking van ‘ECHT’ plezier in het werk.

Maar dat betekent dat de passie in feite geen primaire drijfveer is, maar een secundaire, afgeleide drijfveer, en voor een deel bedoeld om de aandacht af te leiden van de geestdodende eerste drijfveer. Liefde en passie zijn dan de, vooral retorische, slagroom met kers op een stuk taai roggebrood. In ieder geval staat de hoeveelheid retoriek besteed aan liefde en passie niet in verhouding tot de feitelijke aandacht voor plezier in het werken.

De beloning in geld volgt ook niet de liefde en de passie. Als dat zo was, dan zouden basisschoolleerkrachten en verpleegkundigen heel wat meer mogen verdienen, en accountants misschien wat minder. De feitelijke waardenhiërarchie wordt daar goed zichtbaar, geld liegt in dit geval eens niet.

Zie ook Jeukwoordenfestival en Soorten overleg

donderdag 21 december 2017

Vraag het de schildpad


Een Amerikaanse eerstejaarsstudent ging ooit samen met haar klas op excursie bij de Connecticutrivier. ‘Ik vond een schildpad aan de oever’, zo vertelde ze later, ‘vlak bij het asfalt. Het was een grote bijtschildpad, meer dan een halve meter lang, maar ik pakte haar voorzichtig op, tilde haar naar de rivier en liet haar erin glijden. De professor zag me, precies op het moment dat de schildpad in het water verdween. Hij zei dat de schildpad niet voor niets het droge op was gegaan – ze wilde eieren leggen – en dat het haar nu maanden zou kosten om ze alsnog te leggen’. De student schaamde zich rot en nam zich voor om de rest van haar leven eerst een vraag te stellen alvorens in actie te komen.

De journalist Rutger Bregman presenteert dit verhaal als argument in zijn betoog over de zogenaamde Gulden Regel, die als volgt luidt: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’. Deze 2500 jaar oude, alom respectabel geachte leefregel, bevat volgens Bregman een denkfout. En ik denk dat hij daarin gelijk heeft.

De leefregel is ons overgeleverd in meerdere varianten, maar de strekking komt in alle gevallen erop neer dat je de ander dient te behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden.

Wat zou daarmee mis kunnen zijn? Het probleem ervan is ooit treffend geformuleerd door George Bernard Shaw: we wéten niet wat de ander wil. Bregman: “Shaw formuleerde dan ook een nieuwe regel: ‘Doe anderen niet wat je wilt dat zij voor jou zouden doen. Ze zouden weleens een andere smaak kunnen hebben’.

Bregman illustreert dat aan de hand van de waarneming dat veel verjaardagscadeautjes worden gegeven die de schenker vooral zélf had willen ontvangen. Waarbij nog de teleurstelling en zelfs verwijten komen aan de ontvanger als die met zo’n cadeautje niet ingenomen blijkt te zijn. Bregmans suggestie: stel eerst eens een vraag.

Vanuit de verjaardagscadeau’s zijn direct grote lijnen te trekken naar bredere contexten. “Hoeveel leiders en profeten hebben in de afgelopen millennia geprobeerd om hún visie aan anderen op te leggen?” En dat met de beste bedoelingen, want de Gulden Regel ging 2500 jaar lang door voor de ultieme wijsheid, op gezag van autoriteiten als Confusius, Plato, Kant en vele anderen.

De gedachte is dus diep verankerd, en misschien nog wel het sterkste op religieus gebied. Je gelooft je oren niet als je een gerespecteerd theoloog als Erik Borgman hoort zeggen dat “de kerk de eenheid van het hele menselijk geslacht belichaamt. Dat is voor-gegeven. Dat dóet de kerk niet, dat ís zij. Het betekent dat de kerk een plek is waar zichtbaar wordt dat God bij de wereld is, en dat mensen bij elkaar horen. Los van de vraag of ze dat weten of willen”.

Zou je het misschien eerst de schildpad eens moeten vragen?

Zie ook Levinas en empathie

vrijdag 15 december 2017

Er verandert niet veel


Vind ik ook nog wat van de move van Trump?

Door de verplaatsing van de Amerikaanse ambassade naar Jeruzalem verandert er niet zo veel, denk ik. Het is een bevestiging van het belang van Jeruzalem voor de Joodse staat, maar wie wil er nu door een dergelijk incompetente president bevestigd worden? Bovendien fungeert Jeruzalem al decennia als regeringscentrum en heeft Israël al decennia de feitelijke zeggenschap over de hele stad.

Eerlijk gezegd ben ik iedere keer méér aangeslagen door die kleine, verstopte berichtjes in de krant: ‘Israël geeft toestemming voor uitbreiding nederzetting met 500 woningen’, of ‘Een strook van enkele vierkante kilometers van de Westbank door Israël geconfisceerd als militair gebied’. Daar kruipt de zaak sluipend steeds verder, worden op dagelijkse basis grenzen – illegaal – daadwerkelijk overschreden en nieuwe feiten gecreëerd. Daar ligt de feitelijke frontlinie.

Het zijn de arrogantie van dit landjepik en de recht-van-de-sterkste politiek die me het meest tegen de borst stuiten. En ach, de twee-staten oplossing was daardoor, al vóór het besluit van Trump, al kansloos geworden.

Zie ook Schuiven

donderdag 7 december 2017

Zelfbewustzijn

De eerste prijs voor de essaywedstrijd die de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen jaarlijks uitschrijft in samenwerking met de NRC, ging in 2017 naar de evolutiebioloog Gijsbert Werner. Gevraagd naar wat waarschijnlijk de belangrijkste wetenschappelijke doorbraak van de 21e eeuw zal blijken te zijn, betoogt Werner dat het onderscheid tussen biologisch en kunstmatig brein zal verdwijnen. De mens zal niet specialer meer zijn dan een computer, het idee van onze uniciteit als soort gaat op de schop.

Het proces waarbij de mens van zijn centrale positie als kroon op de schepping wordt teruggedrongen tot “een relatief betekenisloze soort, op een onopmerkelijke planeet, in een oneindig universum”, is al eeuwen geleden in gang gezet. De Copernicaanse ontdekking dat de aarde om de zon draait in plaats van andersom, de uitvinding van telescopen en microscopen, en geologische vondsten waren stuk voor stuk stappen in een proces dat de mens steeds minder speciaal maakte.

“Er lijkt nog één bastion van menselijke uniciteit over: onze unieke geest. Onze ervaringen, gedachten en gevoelens lijken immuun voor deconstructie in koude, wetenschappelijke termen”, vervolgt Werner, en hij doelt daarmee op het zelfbewustzijn van de mens. De mens zou, als enige soort, zich niet alleen bewust zijn van zijn omgeving, maar ook van zichzelf, zijn eigen gedachten en gevoelens.

Maar die uitzonderingspositie is gezichtsbedrog, denkt Werner. Uit onderzoek bij dolfijnen, mensapen, olifanten en eksters blijkt dat zij zichzelf kunnen zien in een spiegel – en dat wordt gezien als een bewijs van zelfbewustzijn. Daarnaast toont de neurobiologie aan dat onze geest een fysieke basis heeft. En tenslotte zijn wetenschappers zover dat ze neurale netwerken kunnen nabouwen met chips en processoren, met als resultaat computers die patronen kunnen herkennen, problemen kunnen oplossen, kunnen plannen en leren. Als dat zo doorgaat, zegt Werner, “zal het fundamentele onderscheid tussen biologische en synthetische breinen onhoudbaar worden”. Dus inclusief zelfbewustzijn voor computers.

Wat nu? Daar vervliegt de adel van de geest, die juist bestond in het besef als enige schepselsoort te beschikken over inzicht in eigen gedachten en gevoelens. En die daaraan verantwoordelijkheid koppelde voor de rest van de wereld, en die daaraan verheven schoonheidszin verbond. Een beschavingsideaal van eeuwen – ook wel humanisme genoemd – staat op het spel, inclusief mensenrechten, de Negende van Beethoven en de roman als ultiem beschavingsproduct. We worden bedreigd met het onherroepelijke verlies van ons zelfbeeld als zelfstandige, autonome individuen.

Werner vraagt zich af of dat wel goed zal gaan. “Wanneer het uiteindelijk breed doordringt dat er weinig mystiek is aan de door onze geest gegenereerde processen, zal dat tot existentiële twijfel leiden.” En “Waar blijft de morele basis om mensen verantwoordelijk te houden voor hun gedrag?”

Eerlijk gezegd weet ik niet of ik net zo aangeslagen ben door deze vooruitzichten als Werner. Gesteld dat zelfbewustzijn iets goeds is, en er komt inderdaad kunstmatige intelligentie die dat ook heeft, dan is daar toch niets tegen? Op het vlak van zelfbewustzijn heb je volgens mij geen last van concurrentie. Of worden we dan jaloers? Uniciteit voegt volgens mij niet zoveel toe. Misschien zijn computers zelfs wel sympathieker, omdat ze stelselmatiger redelijk en tolerant zijn.

Los daarvan, en van groter belang: ik heb me altijd maar matig thuis gevoeld bij die ophemeling van het zelfbewustzijn, en de nadruk op vrijheid en autonomie die daarbij hoort. Want daar is inderdaad sprake van respect voor de waarde van het individu, maar ook van een rücksichtlos en abstract universalisme: we zijn allemaal hetzelfde, namelijk individu. Daar hoort verantwoordelijkheid voor de wereld bij, maar ook verregaand abstract uitgewerkte mensenrechten. Daar hoort de romanschrijver bij met zijn inlevingsvermogen, maar met tegelijkertijd zijn droom om te heersen in zijn eigen universum. Ons Westerse humanisme heeft wat mij betreft zo zijn keerzijden. Het is niet voor niets dat de oorsprong van de roman gesitueerd wordt in het milieu van de eerste modern-imperialistische grootmacht: het Spanje van midden 16e eeuw.

In die kritiek op het humanisme ben ik overigens geheel niet origineel. In de jaren 60, 70 en 80 waren er vooral in Parijs (dat kroonjuweel van de westerse humanistische cultuur) veel denkers die het min of meer gehad hadden met de optimistische kijk op het menselijke subject en zijn mogelijkheden. Bij allemaal moest het op autonomie en vrijheid gerichte individu het ontgelden. Dat had twee wereldoorlogen niet kunnen voorkomen, ging ten onder in abstracties, en overschatte zichzelf stelselmatig.

Voor één Parijse filosoof was deze bezinning op het humanisme aanleiding om naast bewustzijn van eigen gevoelens en gedachten (dus: zelfbewustzijn) een ander fenomeen te benadrukken. Hij kon opzij stappen, weg van de humanistische, romaneske mantra ‘iedereen heeft zelfbewustzijn, en dus lijken we op elkaar, zijn we in wezen allemaal hetzelfde’; en toe bewegen naar een heel andere gewaarwording: ‘hé, die ander is heel anders, dat kan ik niet verzinnen’.

Misschien kan een computer dát voorlopig nog niet voelen.

Zie ook Empathie is moreel neutraal

vrijdag 1 december 2017

Rembrandt en de Joden


Al snap je soms niet waarom, de Joodse geschiedenis blijkt op een of andere manier mensen uit te nodigen om zich ermee te vereenzelvigen. De meest recente manifestatie daarvan vormen de wervende teksten rondom de musical Fiddler on the roof. Het is “een verhaal met ingrediënten die raken aan de oerproblemen van het samenleven” en met “een hoofdpersoon om je in te herkennen”, in de gedaante van de zwoegende, diep-menselijke Tevye. Zo biedt  Fiddler on the Roof ons “een authentiek gevoel terwijl het tegelijk die fundamenten van samenzijn onderzoekt”.

Dat deze affiniteit geen nieuw verschijnsel is kan blijken uit de opmerkelijke neiging bij kunsthistorici en publiek vanaf de 18e eeuw om de schilder Rembrandt aan Joodse sferen te koppelen en affiniteit toe te dichten met de Joodse traditie.

Aangrijpingspunten daarvoor vond men in Rembrandts reputatie van non-conformistisch, misschien wel miskend kunstenaar, in de aardse wellustigheid van zijn schildertrant, in zijn Tevye-achtige getormenteerde ziel en zijn anti-burgerlijk bohemien uiterlijk. Daar kwam bij dat hij lange tijd aan de Jodenbreestraat woonde, dus in een buurt waar hij dagelijks op straat Joden tegenkwam.

In het geval van Rembrandt is die toedichting van affiniteit met Joden echter uitgelopen op een regelrechte mythe. Althans, dat is de boodschap van het boekje De ‘joodse’ Rembrandt. De mythe ontrafeld. In dat boekje uit 2006 worden systematisch alle werken van Rembrandt langsgelopen waaraan in de loop van de tijd tekenen van die affiniteit werden afgelezen. Na de rondgang blijken weinig feiten over zielsverwantschap nog overeind te staan.

Zo blijkt er geen enkel bewijs te zijn dat de Joodse geleerde en drukker Menasse ben Israël het onderwerp is van Rembrandts ets uit 1636, die nog steeds door velen wordt aangeduid als ‘Portret van Menasse ben Israël’. Het boekje spreekt in plaats daarvan van Portret van een onbekende man.

De rabbijn die men ooit ontwaarde op Portret van een oude man zou bij nader inzien ook een bisschop kunnen zijn. En van ‘Het joodse bruidje’ (omschrijving die voor het eerst opduikt in 1885) is nu Portret van een man en vrouw gemaakt.

Er is behoorlijk wat speurwerk verzameld en verricht om te komen tot de ontrafeling van de mythe en in De ‘joodse’ Rembrandt wordt alle verzamelde kennis helder aan de lezer voorgelegd. Voorzover er conclusies getrokken worden gebeurt dat onderbouwd en zorgvuldig. Wel worden, naarmate het boekje vordert, de afwijzingen van Joodse connecties wat meer kortaf of bijna bits geformuleerd.

Bijvoorbeeld in het geval van de Man met hoofdband, waarop een man onder zijn breedgerande zwarte hoed een doek draagt. Dat nodigde een eeuw geleden kennelijk uit tot de titel ‘De Jood met de ritueelen hoofddoek’, maar daar maken de auteurs korte metten mee: “Er bestaat niet zoiets als een op dergelijke wijze gedragen rituele hoofddoek”. Of het  portret van een man met ketting. De ketting zou, zo was ooit gedacht, een hoge officiële functie suggereren, en daarom werd daar ‘Portret van een rabbijn’ van gemaakt. Het droge commentaar: “Rabbijnen droegen – en dragen – helemaal geen grote kettingen”.

Ik kon me al lezende niet aan de indruk onttrekken dat de auteurs een beetje moe zijn geworden van die kennelijk onweerstaanbare drang om Rembrandt en Joden met elkaar te verbinden. Alsof een sentimenteel of romantisch idee daar een loopje neemt met de werkelijkheid, en de irritatie daarover bij de auteurs is soms voelbaar.

Je zou denken dat hun grondige weerlegging van te snel gelegde verbanden tussen Rembrandt en de Joden, gecombineerd met de gehanteerde stijl, de mythe wel zou hebben begraven. Maar dat is niet zo, ontdekte ik vorige week in een recensie van het pas verschenen tweede deel van de Geschiedenis van de Joden door Simon Schama. Schama is een groot historicus, maar hij blaast de ontrafelde mythe graag nieuw leven in, met instemming van de recensent: “Schama weet mooi de door hem bewonderde Rembrandt in dit boek te weven: de schilder maakte rake portretten van Joodse immigranten die in Amsterdam waren neergestreken: Rembrandt wist hoe je ‘de zwaarte van de Joodse geschiedenis’ moest weergeven, ‘verzacht door het licht van het denken’”.

De mythe blijkt hardnekkig. En ach, misschien snap ik dat toch wel.

Zie ook Joods-Christelijk