Sommige van zijn lezers menen dat voor Levinas de Ander bron is van een permanent schuldgevoel. Zover ga ik niet, voor mij gaat zijn werk meer over incidentele confrontaties met andere mensen die momenten van schaamte opwekken. Dus ik til minder zwaar aan zijn filosofie in die zin dat ik de mens niet gebukt zie gaan onder een permanent gevoel van tekortschieten ten opzichte van alle anderen.
Maar dat laat onverlet dat ik de term ‘confrontatie’ wel passend vind voor het beschrijven van de momenten waarop een ander mij terugfluit voor mijn zelfingenomen hooggestemdheid waarmee ik hem kwets. Zo’n terechtwijzing kan inslaan als een bom en mijn bestaan als imperialistisch ter discussie stellen. Dat kan voelen als een inbreuk op mijn soevereiniteit.
Je kunt die inbreuk best benoemen als geweld. Van Riessen spreekt over ‘de ander als storing’ en dat is wel adequaat uitgedrukt. Voor haar is dat niet per se negatief. Maar dat geweld kan voor lezers ook reden zijn om Levinas’ Ander te associĆ«ren met negativiteit en ongezellige zaken als het Boze Oog. Zij vinden Levinas maar somberstemmend.
Vergeten wordt dan dat, door die confrontatie, een ander geweld doorbroken wordt of op zijn minst terecht gewezen. Dat is namelijk precies het geweld dat gelegen is in die hooggestemde maar blinde soevereiniteit. Daar waar ik, bijvoorbeeld als manager, als vanzelfsprekend mijn plannen aan anderen opleg kan er sprake zijn van geweld. Weliswaar misschien niet direct herkenbaar als geweld, want ik heb er toch goed over na gedacht en ik heb toch het beste voor met de organisatie? Toch is het geweld. En het kan even heftig aankomen als bruut geweld, misschien wel juist vanwege de vanzelfsprekende macht die van goedbedoelde rationaliteit uitgaat. Daar zit iets listigs in. Geef mij dan maar het geweld van de confrontatie dat de listigheid doorbreekt. Het open vizier is mij liever dan het blinde geloof in de eigen ideologie.
Maar dat laat onverlet dat ik de term ‘confrontatie’ wel passend vind voor het beschrijven van de momenten waarop een ander mij terugfluit voor mijn zelfingenomen hooggestemdheid waarmee ik hem kwets. Zo’n terechtwijzing kan inslaan als een bom en mijn bestaan als imperialistisch ter discussie stellen. Dat kan voelen als een inbreuk op mijn soevereiniteit.
Je kunt die inbreuk best benoemen als geweld. Van Riessen spreekt over ‘de ander als storing’ en dat is wel adequaat uitgedrukt. Voor haar is dat niet per se negatief. Maar dat geweld kan voor lezers ook reden zijn om Levinas’ Ander te associĆ«ren met negativiteit en ongezellige zaken als het Boze Oog. Zij vinden Levinas maar somberstemmend.
Vergeten wordt dan dat, door die confrontatie, een ander geweld doorbroken wordt of op zijn minst terecht gewezen. Dat is namelijk precies het geweld dat gelegen is in die hooggestemde maar blinde soevereiniteit. Daar waar ik, bijvoorbeeld als manager, als vanzelfsprekend mijn plannen aan anderen opleg kan er sprake zijn van geweld. Weliswaar misschien niet direct herkenbaar als geweld, want ik heb er toch goed over na gedacht en ik heb toch het beste voor met de organisatie? Toch is het geweld. En het kan even heftig aankomen als bruut geweld, misschien wel juist vanwege de vanzelfsprekende macht die van goedbedoelde rationaliteit uitgaat. Daar zit iets listigs in. Geef mij dan maar het geweld van de confrontatie dat de listigheid doorbreekt. Het open vizier is mij liever dan het blinde geloof in de eigen ideologie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten