donderdag 12 maart 2009

Geen ontkomen aan


Ik ben bang dat hij gelijk heeft, Pieter Winsemius. Bij gelegenheid van zijn uitverkiezing tot invloedrijkste duurzame Nederlander zei hij dat het milieuprobleem uiteindelijk een probleem is van sociale samenhang. Natuurlijk moet je windmolens bouwen, zorgen voor schone auto’s en duurzaam bouwen. Maar alleen daarmee red je het niet, zo ontdekte Winsemius, want “een duurzame wereld kan niet bestaan als het onder de mensen in sociaal opzicht rammelt”. Denk hierbij aan mensen die in het geheel geen boodschap meer hebben aan de samenleving. Of aan de sociale leegte die mensen aanzet tot energieverslindende competitie en consumptie. Vandaar dat Winsemius tegenwoordig de wijken in gaat en aandacht vraagt voor de vele outcasts.

Deze opvatting van het probleem maakt de zaak er niet eenvoudiger op. Technische oplossingen voor milieuproblemen bedenken is nog tot daar aan toe. Maar door duurzaamheid te verbinden met sociale samenhang krijg je er nog eens een ander, en wellicht veel lastiger, probleemveld bij van werkeloosheid, verwaarlozing, achterstand. De nummer zeven van de Duurzame Honderd, Diederik Samson, vindt het zorgelijk: "De techniek is er wel, maar intussen blijft de energievraag van mensen maar stijgen". De moed zou je wel eens geheel in de schoenen kunnen zinken.

Gek genoeg doet Winsemius’ constatering me ook goed. Want die komt tegemoet aan mijn intuïtie dat besef van wederzijdse sociale afhankelijkheid wezenlijk is voor alles wat de omvang van een individueel project overstijgt en wat we samen moeten realiseren.

Het stemt ook overeen met de ervaringen die ik heb in mijn eigen werk als kwaliteitsmedewerker bij de gemeente Amsterdam. Qua ernst van de problematiek is mijn werkterrein in de verste verte niet te vergelijken met de problematiek die Winsemius aanroert. Als ik mijn werk erbij haal is het dus alleen maar vanwege de formele parallel die is vast te stellen in de manieren van denken over menselijke samenwerking.

Mijn werk bestaat erin dat ik beschrijvingen maak van werkprocessen in de organisatie, in opdracht van de directeur en de accountant. Nu leidt dat helemaal nergens toe als ik daar de betrokken medewerkers niet in meeneem. Dat wil zeggen, het leidt wel ergens toe, namelijk plaatjes en teksten, maar niemand doet er wat mee. Als ik mensen er wél bij betrek worden het praatplaatjes. Die ondersteunen de communicatie en helpen het energielek te dichten dat ontstaat doordat er geen helder beeld is van een proces.

Nu vinden mijn opdrachtgevers dat helemaal niet nodig. Die zijn al tevreden als er plaatjes en teksten worden opgeleverd. Of iemand er nu wat mee doet of niet, op dat moment is aan de formele vereisten voldaan en is de kous af.

Naar mijn stellige overtuiging levert dat niets op, hooguit vervreemding, vermoeidheid, en veel wollige schijn. Daar ligt een eerste parallel tussen mijn werk en het milieuwerk waar Winsemius het over heeft. Je kunt doelen stellen wat je wilt, heeft hij geconstateerd, maar je zult het sociale weefsel moeten raken om ze meer dan alleen formeel te realiseren. Ik kan plaatjes maken wat ik wil, maar pas als mensen meedoen gaan die plaatjes functioneren.

En omgekeerd ligt er een parallel in de inspiratie die Winsemius opdoet in zijn werk en ik in het mijne. Hij raakt begeesterd als hij verbinding maakt met de sociale werkelijkheid, alsof het uiteindelijk daar vandaan moet komen. En ik krijg energie op de momenten dat ik aansluit bij de thema’s waar de medewerkers in het dagelijkse gedoe het met elkaar over hebben. Want dan pas gaat het ergens over.

Een dergelijke inbedding van procesbeschrijvingen in hun sociale context is niet gebruikelijk. Net zomin als de inbedding door Winsemius van milieuproblemen in hun sociale context gebruikelijk is. Het is integendeel geheel geaccepteerd om dit en andersoortig werk op te vatten als technische kwesties die je bij voorkeur geïsoleerd behandelt. Clean en projectmatig, via planningen, tijdpaden en targets.

Deze wijze van werken weerspiegelt een voorkeur voor afstand, klinisch kijken, en het zoveel mogelijk buitensluiten van sociaal gedoe. Dat zou wel eens de favoriete Westerse methode van managen kunnen zijn. Ik stel me zo voor dat het zogenaamde toezicht op de banken de afgelopen tien jaren op deze volkomen van de werkelijkheid losgezongen manier heeft gefunctioneerd. Opdrachten tot controle werden routinematig verstrekt, uitgevoerd en voltooid en het effect was nul, zonder dat de verantwoordelijken daardoor zeer verontrust werden.

Op die manier kun je net zo goed niets doen. Als werk niet raakt aan het sociale weefsel van de organisatie of de samenleving dan is het gewoon formaliteitenwerk. Dat is vervreemdend en kán daardoor niet werken. We zullen de veilige steriliteit van het werken op afstand moeten prijsgeven en de werkvloer dan wel de wijken moeten opzoeken. Er is geen ontkomen aan.

Zie ook De eerste prijs en Plaatjes maken

Geen opmerkingen:

Een reactie posten