donderdag 6 augustus 2009

Adrenaline


Het was zo’n comfortabele gedachte, ontleend aan Adam Smith. Namelijk, dat als iedereen nu maar goed voor zichzelf zorgt ook de samenleving als geheel zal floreren. En wel dankzij het geheimzinnige mechanisme van de markt – Smiths ‘Onzichtbare Hand’ die de harmonie tussen private en publieke belangen garandeert. Met andere woorden, voel je niet geremd in je streven naar zelfverrijking want je bent geheel moreel gedekt, het is bijna sociaal werk! Dus laat de adrenaline maar stromen die gewekt wordt door de behartiging van private belangen.

Maar er is geen onzichtbare hand, zegt de Franse denker Jean-Claude Milner, en dat is ons weer eens goed ingewreven door de kredietcrisis. Daar bleek maar al te zeer hoe de jacht op persoonlijk gewin niet per se harmonieus samengaat met het belang van een samenleving. Integendeel, de samenleving stond even bijna op instorten en we weten nog steeds niet hoe het af zal lopen. Het idee van een gemakkelijke harmonie via de onzichtbare hand is dus eigenlijk een staaltje van zelfmisleiding. Als je eerlijk bent zit er aan die bron van adrenaline een luchtje.

Maar waar moet je dán je adrenaline vandaan halen?

Johan Schaberg vroeg zich laatst in de NRC af of het bedrijfsleven geen andere drijfveren voor actie kent dan geldzucht. Hij stelt, op basis van interviews met onder andere Cor Herkströter en Frits Goldschmeding, enigszins gerustgesteld vast dat geld, optieplannen en bonussen bij deze topmannen als drijfveer geen belangrijke rol spelen. Maar, vraagt hij zich af, waarom vertellen ze dat pas aan het eind van hun carrière? En waarom hebben ze in hun werkzame leven kritiekloos gedaan wat het hele beursgenoteerde bedrijfsleven doet: juist wel massaal inzetten op beloningspakketten?

Meer overtuigende voorbeelden van inzet van zakenlieden voor de publieke zaak vindt Schaberg door verder terug te gaan in het verleden. In de jaren dertig verenigden links-liberale Rotterdamse zakenlieden zich in het Woodbrokerhuis. Daar spraken ze over hun eigen verantwoordelijkheid tegenover de samenleving en oriënteerden zich op linkse ideologische modellen die verbetering zouden kunnen brengen.

Maar het geloof in dat soort modellen was in de jaren dertig, vóór het failliet van het communisme en de problematiek van de verzorgingsstaat, wat makkelijker op te brengen dan tegenwoordig. Schaberg stelt dan ook enigszins mistroostig vast dat dit soort maatschappelijke betrokkenheid bij de huidige generaties ver te zoeken is. En dat dat gevaarlijk is omdat een samenleving niet zomaar vanzelf gezond blijft.

Kun je dan nergens meer in geloven? Ik ben bang dat de grote ideologische verhalen inderdaad weinig prikkelend vermogen meer hebben, en daartoe reken ik zowel de Onzichtbare Hand als het idealisme van de jaren dertig. Als ik ergens in geloof is het dat soms, nu en dan, de ene mens de andere echt toegewijd is. En dat niet per se als romantische geliefden. Iets kleins dus, maar wel iets wat ons gewone leven even spannend kan maken en ons werk kleur kan geven. Dat creëert zijn eigen adrenaline. Voorwaarde is wel dat er een gewoon leven mogelijk is. Dus dat er goede maatschappelijke instituties zijn: democratie, degelijk bestuur en eerlijke rechtspraak.

Nu is het probleem, zegt Milner, dat het kapitalisme aan die maatschappelijke instituties geen boodschap meer heeft. Misschien wel omdat het zorgvuldig onderhouden daarvan te prozaïsch is en te weinig adrenaline losmaakt. Het koortsachtige kapitalisme wil alleen maar grote stoten adrenaline. Het maalt niet meer om de vraag waar de regels vandaan komen. Als er maar regels zijn, dan zorgen de aggressiefsten wel dat ze daaraan verdienen. Volgens Milner is dat pas echt gevaarlijk. Hij meent dan ook dat we niet zuinig genoeg kunnen zijn op onze rechtsstatelijke verworvenheden. Laten we onze denkkracht ook daaraan besteden en niet alleen aan geld verdienen.

Zie ook Kun je tegenkracht wel organiseren?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten