Om het voorschrift in goede banen te leiden zijn er ondersteunende bepalingen. Deze schrijven voor dat de waarde van land dat in de tijd tussen de jubeljaren van eigenaar wisselt moet worden afgemeten aan het aantal jaaroogsten dat nog van het land kan worden gehaald vóór het jubeljaar. Dat worden er dus steeds minder naarmate het jubeljaar nadert.
Commentatoren die dit voorschrift bespreken putten zich uit in benadrukking van de sociale, maatschappelijke en ecologische motieven ervoor. De negentiende-eeuwse Amerikaanse denker Henry George wijst er bijvoorbeeld op dat het jubeljaar een middel is om een evenredige verspreiding van de rijkdom in stand te houden. Mozes zou zich gerealiseerd hebben, door zijn ervaringen in Egypte, dat de onderdrukking van de massa het gevolg was van een monopolie op landbezit en op de concentratie van rijkdom in de handen van de rijken. De Tora was er mede voor bedoeld om het ontstaan van een landloze klasse en de concentratie van macht en bezit in de handen van enkelen te verhinderen.
Van meet af aan is de haalbaarheid van dit voorschrift een punt van zorg geweest. Is zo’n voorschrift wel uitvoerbaar? En remt het eigendomstransacties niet zodanig af dat de economie erdoor verlamd wordt? Deze zorg blijkt al uit de beperking die er in de Toratekst zelf opgenomen is: het voorschrift geldt niet binnen ommuurde steden. De hoger ontwikkelde economie in de steden zou waarschijnlijk veel meer schade lijden dan die op het platteland, té veel volgens de Tora.
Juist daarom is het opmerkelijk, uit het oogpunt van haalbaarheid, dat een variant van het jubeljaarvoorschrift juist gerealiseerd is in een grote stad: ik denk aan het erfpachtsysteem in de gemeente Amsterdam. Evenals bij de bijbelse erfpacht is het Amsterdamse uitgangspunt dat grond in laatste instantie niet het eigendom is van particulieren. Voor de Tora is God de echte eigenaar, voor Amsterdam is het de gemeente.
Een belangrijk verschil is dat dat in Amsterdam niet tot uitdrukking komt in een grondwaarde die terugzakt naar nul, maar in de pachtsom die de bewoner moet betalen aan de gemeente. Die pacht wordt geregeld aangepast aan de grondwaarde, zodat stijging van de grondprijzen aan de gemeente, en niet aan particulieren ten goede komt. De periode voor bijstelling van erfpachtsommen is – toevallig? – vijftig jaar.
De motieven voor invoering van het erfpachtstelsel in Amsterdam vertonen grote gelijkenis met de motieven die voor het jubeljaar worden genoemd. Willem Treub, de liberale wethouder die het systeem in 1896 invoerde, stelde dat de grondprijzen in de stad stijgen door de grote vraag naar woningen. Waardestijgingen moeten in de vorm van infrastructuur en publieke diensten aan de bevolking als geheel ten goede komen. Particulier eigendom werkt slechts speculatie in de hand, aldus Treub.
Kennelijk is het een voor de hand liggende gedachte om grond, net als lucht, te beschouwen als een collectief bezit, dat niet mag worden uitgebuit. De Joden waren ook niet de eersten die deze gedachte formuleerden, de Sumeriërs kenden het jubeljaar al.
Maar populair is het stelsel op dit moment niet, in ieder geval niet onder Amsterdamse huiseigenaren. De liberale partijen in de stad, D66 en VVD, willen ervan af. Wie dat wil, moet de grond onder zijn huis kunnen kopen, stelden de twee in hun verkiezingsprogramma van 2014. In het veranderingsvoorstel van de wethouder zou de erfpacht officieel wel blijven bestaan, maar nooit meer verhoogd worden, en voor wie wil in één keer voor altijd afgekocht kunnen worden.
Tsja, neoliberaal is iets anders dan sociaal-liberaal.
Zie ook Farao en scientific management
Geen opmerkingen:
Een reactie posten