donderdag 7 februari 2019

Tegenvallende transparantie


‘Transparantie’ is een jeukwoord. Daarmee bedoel ik dat aansprekende en bedrieglijke implicaties van het woord zodanig door elkaar lopen dat je steeds op een andere plek aan het krabben bent om het ongemak te ontwarren dat je eraan beleeft.

Transparantie wordt in de politiek en in organisaties vaak gepresenteerd als een belofte aan de burgers en medewerkers. Namelijk om zichtbaar te maken hoe keuzes tot stand komen die raken aan het leven van die burgers en medewerkers. Welke overwegingen spelen daarbij een rol, en hoe worden verschillende belangen tegen elkaar afgewogen? Daarover wordt volledige openheid van zaken beloofd.

Transparantie wordt niet alleen beloofd, maar ook vaak geëist. Ondernemingsraden, vakbonden, mondige burgers en werknemers willen zicht op de manier waarop beslissingen die hen aangaan genomen worden.

Maar in die laatst genoemde groepen ontstaat geleidelijk aan ook een soort transparantiemoeheid. In de praktijk ervaren bijvoorbeeld veel medewerkers in organisaties dat een deel van de motieven voor een beslissing wel ter sprake komt, maar een ander deel niet. Dat is halve transparantie, is dat dan nog transparant? Op mijn werk maak ik mee dat medewerkers het woord liever niet meer horen, omdat het iets bedrieglijks heeft: ‘Zeg maar wat jullie besloten hebben, we zullen ons er wel naar schikken; maar noem het alsjeblieft niet transparant want dan voelen we ons voor de gek gehouden’.

Als het gaat om de politiek hoor je geluiden met dezelfde strekking. De roep om transparantie leidt er volgens sommigen toe dat ondoorzichtige belangen van media een buitenproportioneel aandeel krijgen in de besluitvorming, ten koste van de politieke compromissen van vroeger. Politiek commentator Lex Oomkes riep deze week daarom uit: “Wees blij met de achterkamertjes!”. Met andere woorden: pas op voor het transparantie-ideaal.

Waarom blijft de transparantiepraktijk zo vaak achter bij het ideaal? Een voor de hand liggend antwoord is dat degenen die transparantie beloven het niet menen, en net doen alsof ze transparant zijn. Dat zal best veel voorkomen, maar daar wil ik nu niet op ingaan. Interessanter vind ik de vraag of dat überhaupt wel kán, volledig transparant zijn? Maar die filosofische vraag laat ik nu ook liggen.

Ik wil hier de vraag aansnijden of de tegenvallende transparantie ook te maken kan hebben met de middelen die we gebruiken voor onze onderlinge communicatie. Dat zijn de middelen met behulp waarvan de belangen van diverse betrokkenen bij een beslissing zichtbaar gemaakt worden. Dat wil zeggen: de middelen waarlangs transparantie tot stand zou moeten komen.

De middelen die bestuurders, in politiek en organisaties, over het algemeen inzetten om erachter te komen wat medewerkers, klanten en burgers vinden van iets, zijn meestal digitaal. Of het nu gaat over een product of een politieke beslissing, men verzamelt ‘opinies’ via ratings, digitale enquêtes of politieke referenda. Die laatste zijn, door hun ja-versus-nee structuur, niet minder digitaal te noemen dan de eerstgenoemde middelen.

Waar het mij om gaat is dat deze peilmiddelen, gebruikt als basis voor transparantie, één eigenschap met elkaar gemeen hebben: ze zijn digitaal, dat wil zeggen technology-based en binair. Het kenmerk daarvan is dat alle gewonnen informatie uiteindelijk te reduceren is tot het simplisme van de tweepoligheid: het ja-versus-nee van de bits en bytes.

Maar menselijke kwaliteit is per definitie niet binair. Die kent meer dan twee smaken tegelijkertijd, is meerduidig, vol en rijk. Juist deze ‘analoge’ kwaliteit is niet zichtbaar te krijgen in de transparantie die de digitale systemen ons opleveren.

Ik denk dat daar voor een deel de oorzaak gevonden moet worden van de onvrede met ‘transparantie’, en de reden waarom die soms aanvoelt als vals. Aan ons bestaan als mens kan met behulp van die middelen geen recht gedaan worden.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten