donderdag 3 december 2020

Verdienste en hypocrisie


Voor ons, de generaties van na de Tweede Wereldoorlog in het Westen, zijn mensenrechten iets vanzelfsprekends geworden. We hebben geleerd de systematische formulering ervan in verdragen en verklaringen te zien als een grote verworvenheid, inclusief de kenmerken van absoluutheid en universaliteit die met die rechten verbonden zijn.

Met ‘absoluut’ wordt bedoeld dat ze niet te relativeren zijn. Dat wil niet zeggen dat overal aan de standaarden van de mensenrechten voldaan wordt, want dat is beslist niet zo. Maar het betekent wel dat er voor het niet voldoen aan die standaarden geen excuses kunnen worden aangevoerd. We laten bijvoorbeeld een heleboel vluchtelingen niet toe, en velen verdrinken op de Middellandse Zee. Dat is niet goed te praten. Of op een heel ander vlak: een dak boven je hoofd is een mensenrecht, maar ook in ons eigen land is dat niet iedereen gegeven. Dat er in de praktijk allerlei reële belemmeringen staan tussen het recht en de realisatie ervan doet niets af aan dat recht. Absoluutheid betekent dat een mensenrecht niet ter discussie staat, uit principe niet.

‘Universeel’ worden mensenrechten genoemd omdat ze gelden voor álle mensen, voor iedereen, overal op aarde. Ook hier geldt dat er feitelijk op die universaliteit uitzonderingen gemaakt worden. Wij accepteren het bijvoorbeeld gewoon dat het coronavaccin in het rijke Westen zo snel mogelijk beschikbaar komt, en in andere delen van de wereld pas veel later of helemaal niet. Maar tot nu toe geldt ook hiervoor dat die afwijkende feitelijkheid geen reden mag zijn om het principe van universaliteit ter discussie te stellen: “iedereen heeft recht op gezondheid”. Kennelijk weerhoudt niets datzelfde Westen ervan om wereldwijd de boodschap van universaliteit van mensenrechten te blijven uitdragen.

Interessant is dat die principiële ongenaakbaarheid van de mensenrechten de laatste tijd wat scheurtjes lijkt te vertonen. Aan de onbetwistbaarheid van de principes wordt hier en daar gemorreld. Zo las ik recent over oud-kinderrechter Cees de Groot die bij herhaling pogingen doet om verplichte anticonceptie voor sommige verslaafde of geestelijk gehandicapte vrouwen op de agenda te krijgen. Dit doet hij ter bescherming van de kinderen die zij zullen krijgen en voor wie ze eigenlijk niet kunnen zorgen. De Groots initiatief is strijdig met het (mensen)recht op voortplanting dat in de Grondwet is vastgelegd. Opposanten van De Groot beroepen zich daarop maar, zegt De Groot, als je ziet dat sommige vrouwen al meerdere uit huis geplaatste kinderen hebben en toch opnieuw zwanger raken “dan kun je geen chique verhalen houden over grondrechten”.

Een tweede voorbeeld van relativering van absoluutheid en universaliteit betreft het recht op integriteit van het lichaam, of andersom geformuleerd, het verbod op schending van de integriteit van het lichaam. Rosanne Hertzberger stelt in haar NRC-column dat dit recht/verbod heeft geleid tot zeer strenge regelgeving ten aanzien van onderzoek met proefpersonen bij het uittesten van medicijnen. Dat is begrijpelijk in het licht van de gruwelijke experimenten van Mengele c.s. tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar nu wij snel een coronavaccin nodig hebben staan die regels ons in de weg. Hertzberger pleit ervoor om veel verder te gaan in het risico dat de proefpersonen mogen lopen. “Ik vind zelfs dat je zeventigplussers zou mogen besmetten, met alle risico’s van dien, inclusief ernstige ziekte, langdurige invalidatie en ook overlijden”.

Mijn eerste neiging bij deze suggesties is: oppassen met dit soort gedachten, want voor je het weet zit je op een hellend vlak. Maar dat is iets te gemakkelijk. Dit soort gedachten verdienen de aandacht omdat ze mogelijk antwoorden opleveren op twee tekortkomingen die het mensenrechtendiscours met zijn absoluutheid en universaliteit aankleven. In de eerste plaats is er het gevaar van een te hoog utopisch gehalte, ofwel het gebrek aan realisme. Het gevaar daarvan is dat de hoge idealen van binnenuit worden uitgehold. Het tweede en wat mij betreft nog veel grotere probleem hangt daarmee samen: er gaat een ontstellende hypocrisie gepaard met het in stand houden van die utopieën. Dat blijkt al direct uit de voorbeelden in de tweede en derde alinea van deze column.

Zie ook: Overmoedige Verlichting en Toen was naïviteit heel gewoon

Wil je commentaar geven of zien: klik op Verdienste en hypocrisie en scrol naar beneden door.

2 opmerkingen:

  1. Een zeer gevoelig en precair onderwerp dat eindelijk eens aan de orde gesteld moet worden. Utopieën blijken op kort termijn onhaalbaar, maar op de (zeer) lange termijn zie je ze toch vaak wel reëel worden.

    BeantwoordenVerwijderen