woensdag 26 januari 2011

Willekeur


Ze hebben misschien wel gelijk, de Nieuwe Historici in Israël, die spreken over de ‘erfzonde’ die de Zionisten begingen door Palestijnen te verdrijven bij de stichting van de staat.

Daarbij mogen we bedenken dat er waarschijnlijk geen land is zonder zo’n erfzonde. De Franken vielen in de vroege middeleeuwen Gallië binnen. Zij onderwierpen of verdreven de daar wonende Gallo-Romeinen en stichtten er hun (Frank)rijk. Nederland voegde Limburg aan zijn grondgebied toe nadat Frederik Hendrik tijdens een militaire campagne de loop van de Maas stroomopwaarts volgde en door toevallige gunstige omstandigheden kon doorstoten tot Maastricht. De Australiërs bouwden hun land op dat van de Aboriginals, en nog in 1928 vond er onder hen een slachting plaats.

Hoe zwaar de erfzonde weegt, hangt af van de omvang ervan, maar ook van de vraag hoe lang geleden die heeft plaats gevonden. De neiging in onze publieke opinies bestaat om, naarmate de erfzonde en gebiedsinname verder in het verleden gelegen zijn, het bestaan van de daarop gebaseerde natiestaat als minder problematisch te beschouwen. Ongeacht de willekeur die in iedere natievorming en gebiedsinname gelegen is.

Wat dat betreft heeft Israël het niet gemakkelijk want het is pas in 1947/48 ontstaan, zeg maar in onze eigen tijd. Dan kun je nog aangesproken worden op je erfzonde, de slachtoffers en hun kinderen zijn nog onder ons. Daar komt bij dat Israël ontstond in een periode waarin de Westerse naties zich over hun eigen natievorming niet meer druk hoefden te maken en meer belangstelling kregen voor supranationale instanties. Reden voor de historicus Isaac Deutscher om de stichting van de staat problematisch en anachronistisch te noemen.

Daar staat tegenover dat er geen sterkere juridische basis te bedenken is voor staatsvorming dan die aan Israël ten grondslag ligt: een beslissing van de Verenigde Naties. In dit geval het delingsbesluit waarin het Engelse mandaatgebied Palestina in tweeën gedeeld wordt, met een deel voor de Joden en een deel voor de Palestijnen.

Dat neemt niet meteen de willekeur van de erfzonde weg (verdrijving en overheersing van de oorspronkelijke bevolking) en daarom is voor sommigen de stichting van de staat Israël onacceptabel. Voor mij is die acceptabel omdat ik vind dat het Joodse volk recht heeft op een eigen staat en omdat ik weet dat – historisch gezien – een staat niet tot stand kan komen zonder een zekere mate van willekeur. Dus 1947 accepteer ik.

Dat is anders voor wat betreft de periode na 1967. Daarmee doel ik niet op het feit dat Israël de Westbank en de Golan in handen kreeg, want dat was slechts de uitkomst van een oorlog die door anderen begonnen was. Onacceptabel vind ik dat vanaf dat moment het gesjoemel met grenzen begon waarbij Israël streefde naar blijvende uitbreiding van zijn gebied. Vanaf dat moment is de willekeur niet meer beperkt tot de oorspronkelijke erfzonde.

Door zo te handelen kies je in feite voor permanente willekeur en het recht van de sterkste. Je wordt cynisch en zegt dan: het was altijd willekeur en dat zal het altijd blijven, laten we daar maar ons voordeel mee doen zolang wij de sterksten zijn. Dat lijkt wel de dominante teneur te zijn, niet alleen van de Israëlische politiek maar van een meerderheid van de bevolking.

Daar word ik niet blij van. Ten eerste omdat die omhelzing van voortgaande willekeur moreel verwerpelijk is. Maar net zo zeer omdat het arbitraire karakter van de oorspronkelijke erfzonde zo iedere keer opnieuw benadrukt wordt en niet de kans krijgt om geaccepteerd te raken.

Zie ook Zionisme en God en psyche

zaterdag 22 januari 2011

Alfa en bèta


Debatteren staat in onze cultuur hoog in aanzien. En ik moet zeggen, ik houd er ook wel van om mensen op het scherp van de snede met elkaar te zien discussiëren. Een goed debat waarbij de deelnemers niet te voorzichtig, niet lichtgeraakt, maar open en fel met elkaar in gesprek gaan is aan mij wel besteed.

Maar toch moet je daarmee oppassen, in de praktijk loopt het niet altijd zo lekker. En dat heeft te maken met een soort aanmatigende superioriteit die uitgaat van die liefde voor het debat. De aansporing om gewoon open alles en eerlijk te zeggen vertrekt vanuit de Westerse vooronderstelling dat wij allen voortdurend volwassen mensen zijn die in volle redelijkheid met elkaar overleggen. Daar zit iets normatiefs en hooghartigs in en daarmee drijf je soms mensen in een hoek. Niet iedereen en niet alle culturen zijn gediend van die zelfgenoegzame vrijmoedigheid.

Er is dus nuance vereist en iedereen moet vooral zelf weten hoever hij wil gaan en hoeveel openheid hij wil toelaten. Maar dat gezegd zijnde, vind ik het toch altijd jammer als mensen het debat ontlopen. Als dat gebeurt onderscheid ik in al mijn aanmatiging grofweg twee houdingen waardoor mensen interessante interactie uit de weg gaan.

De eerste houding is die waarin men de werkelijkheid reduceert tot een overzichtelijk systeem waarin als het ware van te voren al bepaald is wat erin past en wat niet, zodat je niet voor verrassingen gesteld wordt. Dat kan een godsdienstig systeem zijn, maar ook een wetenschappelijk systeem. Ik denk hierbij aan natuurwetenschappers die naast exacte theorieën geen andere zingevende verhalen accepteren.

Ondanks zijn reputatie van vrijdenker zou ik Galileï in deze groep indelen. Hij wees namelijk het aanbod af van de toenmalige paus om zijn theorie naast het oorspronkelijke bijbelse verhaal te zetten. Er kon maar één waarheid zijn, vond Galileï. En zo las ik laatst in de krant dat het voor homo’s speciaal bij bèta-studies en reformatorische studentenverenigingen lastig kan zijn om voor hun geaardheid uit te komen. Dat verstoort kennelijk de overzichtelijkheid.

De tweede houding is die waarin men alles open laat, en een voorkeur heeft voor vele opvattingen en verschillende scholen die elkaar tegenspreken. De wereld van mensen met deze houding is breed en gelaagd, te complex om zich in een enkele zienswijze te laten vatten. Maar deze mensen zwelgen vaak in het eindeloze uitwisselen van meningen en dat bevordert het echte debat ook niet.

Elk van beide houdingen is op zichzelf al niet bevorderlijk voor het debat. Daar komt nog een andere debatremmende factor bij: de twee houdingen zijn geneigd om elkaar te verketteren. Zo maken de eersten (zeg maar de bèta’s en de fundi’s) het verwijt aan de tweeden (de alfa’s) dat geesteswetenschappen geen geschiedenis maken en geen vooruitgang boeken, in tegenstelling tot de natuurwetenschappen of de openbaring.

En de alfa’s verwijten de bèta’s dat ze een naïef mensbeeld hebben, weinig of niets weten van politieke werkelijkheid en denken zich daar ook niet mee bezig te hoeven houden. Minachting voor exacte wetenschappers of meer traditioneel gelovigen is vaak niet ver weg.

Daarom zegt Van Bendegem in zijn boek Hamlet en entropie; de twee culturen, een halve eeuw later over de discussie die C.P. Stone destijds aanzwengelde: laten we beide houdingen op waarde schatten. Dat zou de situatie kunnen opleveren waarin geïnformeerde leken gevormd worden die van allebei wat weten. En dat kan het debat stimuleren, en daarmee mondigheid en sociale alertheid. Wat ik als historicus en alfa aan zijn visie wel mooi vind is dat hij uiteindelijk toch een meerwaarde toekent aan de menswetenschappen: omdat zij ervan uitgaan dat er altijd meerdere theorieën naast elkaar bestaan, zodat steeds meerdere posities tegelijkertijd mogelijk zijn.

Zie ook Bekvechten

woensdag 12 januari 2011

Lenzen


Voor de beoordeling van een samenleving en haar geschiedenis kun je gebruik maken van lenzen die je helpen om scherper te zien. Dat stelt Manfred Gerstenfeld in zijn boek Het verval. Joden in een stuurloos Nederland. Voor hem fungeert de Joodse gemeenschap in Nederland als zo’n lens voor de Nederlandse samenleving. Door naar de situatie en wederwaardigheden van de Nederlandse Joden te kijken kun je een scherper beeld krijgen van de conditie van de Nederlandse rechtsstaat, aldus Gerstenfeld.

Ik snap wat Gerstenfeld bedoelt met fenomenen die als lens kunnen dienen. Ik voeg daaraan toe dat voor iedere samenleving en iedere cultuur dat weer andere dingen kunnen zijn. Zo hebben landen als China en Australië en Israël elk hun eigen maatschappelijke misstanden die als inzichtgevende lenzen fungeren en de staat van de rechtsstaat kunnen weerspiegelen.

Dat voor Nederland en Europa de omgang met de Joden in de samenleving een goede graadmeter vormt voor de kwaliteit van de rechtsstaat ben ik ook met Gerstenfeld eens. Zo heb ik zelf altijd in de vakantielanden waar ik was – Frankrijk, Italië, Spanje, Tsjechië, Duitsland – behoefte gevoeld om kennis te nemen van de geschiedenis van de Joodse gemeenschappen ter plekke. Als een soort proeven van de nieren van die landen en als correctie op de culturele grandeur waarmee die landen zo graag pronken.

Wie ik dat ook zie doen is Wim Boevink, de auteur van het bijna dagelijkse Klein Verslag in Trouw. Meestentijds is hij de geestige chroniqueur van alledaagse voorvallen en evenementen. Maar tegelijkertijd hecht hij er aan om zo nu en dan te refereren aan meer duistere maar volgens hem fundamentele onderstromen in onze cultuur. Een daarvan is de niet-wijkende aanwezigheid van de herinnering aan de sjoa in onze collectieve erfenis.

Die observatie brengt Boevink er al meer dan een jaar toe om de ruimte die hij krijgt voor zijn hilarische stukjes regelmatig in te zetten voor loodzware verslagen van het proces tegen Demjanjuk in München. Zodanig dat een aantal lezers daartegen ging protesteren. Boevink reageert daarop met titels als Deze krant is mesjogge en Buitenmaatse aandacht. Zijn antwoord komt neer op voortdurende herhaling van zijn overtuiging dat waar Demjanjuk en Treblinka en Sobibor voor staan te belangrijk is om te negeren.

Wim Boevink peilt dus de grondtoon van onze cultuur aan het nazistisch antisemitisme, Gerstenfeld ziet de omgang met Joden als een lens op de rechtsstaat, en ik begrijp wat beiden bedoelen met hun focus.

Je kunt echter met deze benadering ook doorschieten, en dat gebeurt naar mijn idee bij Gerstenfeld. Want het lijkt erop dat zijn terechte zorg voor het antisemitisme onder Nederlandse Marokkanen hem blind maakt voor de rechtstatelijke prestaties die Nederland wel degelijk levert.

Ik doel hiermee op de feitelijke integratie van Turken en Marokkanen in de Nederlandse samenleving. Niet alleen in het onderwijs, maar ook als ondernemers, professionals en politieagenten. De Nederlandse rechtsstaat heeft figuren voortgebracht als Ahmed Marcouch, Sadik Harchaoui, Haci Karacaer en niet te vergeten Job Cohen. Stuk voor stuk mensen met een gevoeligheid voor de rechtsstaat die regelrecht het gevolg is van de scherpe lens die Gerstenfeld bedoelt en van de antenne die Boevink ons toont.

Zie ook Irritant

woensdag 5 januari 2011

Monseigneur Léonard


Dit is niet onschuldig meer. Het is opzettelijke vertroebeling van het debat als kardinaal Léonard naar aanleiding van de onthullingen van seksueel misbruik in de Belgische kerk komt aanzetten met schade die zal worden aangericht via opvoeding “door ouders van hetzelfde geslacht” of vatbaarheid voor genetische ziekten “omdat men via ivf-technieken verwekt werd”.

Er zijn momenten dat ik denk: religie en denken laten zich lastig combineren en als er door het aangaan van die combinatie verwarring ontstaat hoeft er helemaal geen kwade opzet in het spel te zijn. Het is gewoon heel lastig om de liefde voor een religieus idee niet te laten conflicteren met de gewone belangen en het gezonde verstand van aardse mensen. Mijn eigen ervaring is dat de Katholieke kerk met die spanning nooit zo handig is omgegaan. Ik snap best dat een man als Danneels daarmee in de knoop raakt, dat hoef je hem niet te verwijten.

Maar nu met Léonard is dat volgens mij anders. In zijn recente uitlatingen zijn er naar mijn idee moedwillige mystificatie en vervuiling van het denken in het spel. Tenminste zo noem ik dat als de kardinaal het misbruik door priesters beschouwt als niet anders dan het gemiddelde misbruik dat er in de samenleving voorkomt.

Immers, arbeidsorganisaties of opvoedingsinstituten waar dat misbruik plaats vindt verschillen van de kerk. Door de hoge pretenties van de kerk, het morele gezag dat ze claimt en de grote maatschappelijke macht die zij in België had zijn de effecten van het misbruik in de kerk van een extra gewicht.

Nog op een andere manier probeert Léonard de aandacht af te leiden van het morele falen in de eigen kerkelijke kring, en wel via het beproefde middel van de bankmakerij. Hij wekt angst – namelijk voor toekomstige morele chaos door toedoen van praktijken die de kerk niet welgevallig zijn zoals homohuwelijk en ivf. Op die manier gooit hij bewezen moreel verval van de kerk zelf op een hoop met hypothetisch toekomstig moreel verval. Ik noem dit vertroebeling van het denken.

Als dat niet aan gebrek aan intelligentie van Léonard geweten kan worden dan moet er wel een zekere kwaadaardigheid in het spel zijn. Dat gegeven lijkt me voor intelligente mensen die ook oprecht gelovig Katholiek willen zijn nog het moeilijkste om mee om te gaan.

Zie ook Verdwijntruc