Emmanuel Levinas, Schaamte en verandering, denkschaamte, lekker werken, organisatieverandering, communicatie, illusies, Joodse traditie, beelden, maakbaarheid, totalitarisme, geweld, management, vakmanschap, reflectie, de ander, pluraliteit
vrijdag 2 december 2011
Griek en Jood
Hannah Arendts observaties over Eichmann blijven raak. Zoals ook op te maken is uit het vorige blogbericht is het niet per se vergezocht om een verbinding te zien tussen totalitair denken, bureaucratie en ons aller hang naar het scheppen van orde. Als dergelijke verbindingen bestaan kunnen brave huisvaders zomaar schreibtischmörder à la Eichmann worden en krijgt het kwaad iets banaals.
Maar ze draafde af en toe door. Dan had ze ideeën in haar hoofd en was ze alleen geïnteresseerd in gebeurtenissen die met die ideeën overeenkwamen. Eén van de aanklagers in het Eichmann proces, Gabriël Bach, vertelt daarover: “Een paar dagen voor het proces arriveerde er ineens een filosofe, die alleen de getuigenissen en documenten gebruikte die in haar straatje pasten. Met ons, de aanklagers, heeft ze zelfs nooit willen spreken”.
Daarbij kon Arendt zeer hard zijn in haar oordeel, met name als ze spreekt over de opstelling van de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Volgens Bernard Wasserstein verdeelt zij de Joden grofweg in twee categorieën: aan de ene kant de passieve meerderheid die zich naar de slachtbank liet leiden en aan de andere kant de leden van de collaborerende Joodse raden.
Ik ben geneigd Arendts harde oordeel over de Joodse houding tijdens de Tweede Wereldoorlog te koppelen aan haar voorliefde voor het soeverein handelende, autonome subject. Die voorliefde gaat gepaard met een zekere laatdunkendheid ten opzichte van mensen in situaties waarin van vrij handelen maar beperkt of niet sprake kan zijn. Mensen in klemsituaties dus, bijvoorbeeld van vervolging, armoede, of andere afhankelijkheid. Die minachting is er ondanks het feit dat Arendt, als Duitse Jodin, aan den lijve heeft ondervonden wat het betekent om ongewenst te zijn. Zij moest voor haar veiligheid via Frankrijk uiteindelijk naar Amerika vluchten.
Misschien vond zij dat de enige waardige uitweg voor zelfstandig denkende mensen. In ieder geval voelde zij zich filosofisch zeer thuis bij de oude Grieken voor zover ook dezen van mening zijn dat er maar weinig eer te behalen is aan de activiteiten die een mens verricht om in zijn levensonderhoud te voorzien of een minimum aan veiligheid te scheppen. Geheel in klassiek Griekse zin beschouwt ze het ongebonden nadenken en handelen als het meest hoogstaande en het meest aangename wat een mens kan doen.
Nu gingen de Grieken wel een stapje verder en organiseerden ze de zaken zodanig dat ondergeschikten en slaven de lagere werksoorten verrichtten. De vrije burgers konden zich daardoor volledig aan het waardige werk wijden, zoals politiek bedrijven en filosoferen. Zo ver gaat Arendt bepaald niet, want in haar boek The Human Condition besteedt zij veel aandacht aan die lagere werksoorten die zij ‘arbeiden’ en ‘werken’ noemt. Samen met het door haar zo hoog geschatte (politieke) ‘handelen’ vormen zij de menselijke conditie.
Toch is Arendt daar niet eenduidig in, ze spreekt zichzelf soms tegen. Enerzijds zegt ze: de werkelijkheid is niet op te knippen, alle werksoorten horen bij het mens-zijn. Maar op andere plaatsen pleit ze voor het scherp onderscheiden ervan, en wijst ze de lagere soorten hun plaats: de arbeidende mens is eigenlijk een animal laborans, een werkend dier. En de ambachtsman ontstijgt niet de resultaatgerichtheid op dezelfde manier als de ongebonden polisburger. Tussen de regels door verschijnt Arendts hang naar het soevereine bestaan van de Griekse vrije man.
Vanuit die voorliefde verklaar ik de reserve die ze meer dan eens toont tegenover de Joodse bestaansopvatting. Want deze laatste wijkt op dit punt in belangrijke zin af van de Griekse. Waar de Griekse bestaansopvatting een leven ophemelt dat gezuiverd is van arbeiden en werken is er in de Joodse traditie van zo’n reinheidsstreven geen sprake. Zeker, een mens is te prijzen voor de tijd die hij besteedt aan Tora en studie maar het chantabele economische bestaan dat wij leiden hoort er ook volledig bij. Het wegzuiveren daarvan zou, voor het Joodse gemoed, niets minder zijn dan een reductie van de werkelijkheid.
Zie ook Polderhelden en Parrèsia
Geen opmerkingen:
Een reactie posten