De filosoof Ger Groot oppert dat in Trouw als hij zegt dat wereldvijandigheid voor de Christelijke orthodoxie altijd een vorm van ketterij is geweest. Maar naar mijn mening levert hij in het betreffende artikel vooral voorbeelden van het tegendeel, zoals de diepgewortelde opvatting over waarheid als eeuwig en onlichamelijk, de voorliefde voor theorie, en de Christelijke hoop op de definitieve overwinning van de materie door de geest. Welke laatste hoop zelfs in geseculariseerde vorm voortleeft in het streven van Stephen Hawking en andere vooraanstaande natuurkundigen om te komen tot een alles overstijgende theory of everything.
Je kunt je afvragen of het niet eerder de Joodse traditie is die staat voor het verzet tegen die alles gelijkschakelende tendens waartoe missionaire religies als het Christendom en de Islam, maar ook het Verlichtingsdenken de neiging hebben. Het is nogal een stelling die ik hier formuleer, daar ben me van bewust, maar een aantal verschijnselen worden er begrijpelijker door.
Bijvoorbeeld het eeuwenlange Christelijke antisemitisme. Dat dankte zijn ontstaan mede aan de weigering van de Rabbijns-Joodse leiders om de in hun ogen bizarre Christelijke claims over een kosmische verlossing over te nemen. Daar moest toch wat meer ondersteunend bewijs bij geleverd worden, redeneerden zij. Deze nuchtere afwijzing van verheven hemelse speculaties werd hen de geschiedenis door niet in dank afgenomen.
Zo bekeken zou het aardse, gewortelde karakter van het Jodendom op dat metafysische niveau nog steeds weleens, juist vanwege de aardsheid, een steen des aanstoots kunnen zijn voor de geseculariseerde opvolgers van het naar verheven theorie strevende Christendom. Dat zou kunnen verklaren waarom Hawking weigert deel te nemen aan de Israëlische Presidentiële Conferentie van wetenschappers. Die weigering gaat namelijk verder dan een boycot van de nederzettingen, waar ik me van alles bij voor zou kunnen stellen. De absoluutheid van Hawkings totaal-boycot getuigt eerder van een metafysisch soort ongemak met waar het Jodendom voor staat.
Dan is er in wat meer obscure Westerse kunstkringen de tendens om het Joodse volk te associëren met de maan – en vandaaruit met nacht en materialisme – en het Christendom met de zon – en daarmee met hemelse sferen en diepzinnigheid. Nu zit daar wel iets in, want de Joodse kalender baseert zich op de maancyclus, en de Christelijke op de zonnecyclus. Maar zo’n thema komt toch vooral voort uit de Westerse neiging om het hogerop te zoeken.
Als tenslotte de huidige Paus bij zijn aantreden waarschuwt dat “de kerk zich verre moet houden van wereldsheid, want wereldsheid is des duivels”, dan sluit dat aan bij grondleggende Christelijke teksten als “Jullie zijn wel in de wereld maar niet van de wereld”. En dan weet ik niet of Groots suggestie houdbaar is, en voel ik mij bevestigd in mijn stelling dat waardering voor het lichamelijke en materiële eerder een Joodse liefhebberij is.
Honderd procent waar is mijn stelling zeker niet, want een bepaald soort idealisme gedijt in de Joodse traditie bij uitstek goed. Namelijk het messianisme, dat wil zeggen de verwachting van een gouden toekomst voor de wereld, juist ook in morele zin. En dat niet per se voorbehouden aan alleen de Joden, maar als bestemming voor de hele mensheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten