vrijdag 29 mei 2015

Het draagbare vaderland


De Esten maken zich zorgen. Zij voelen zich kwetsbaar omdat hun grote buur Rusland, die hen in het verleden regelmatig onder de voet liep, opnieuw agressief lijkt te worden. Wat er in Oekraïne gebeurt jaagt de Esten angst aan, evenals de taal die Rusland de laatste tijd uitslaat.

“Vanwege die gek in Moskou werken we aan een concept om als land te kunnen voortbestaan, zelfs als we even geen eigen territorium meer hebben”, zo werd Taavi Kotka, de Chief Information Officer van de Estse overheid, in NRC geciteerd. “We maken niet alleen een digitale back-up, maar ook een mirror, een versie die altijd oproepbaar blijft”. De inhoud omvat alle gegevens van burgers, communicatie- en overheidssystemen.

De Esten zijn digitaal al langere tijd goed georganiseerd. Na het verkrijgen van de onafhankelijkheid in 1991 ging Estland direct met digitalisering aan de slag. Dat was in een relatief arm en dunbevolkt land simpelweg de meest effectieve manier om kosten te besparen, en om diensten aan te bieden die anders niet geleverd konden worden.

Maar, wat begon als kostenbesparingsoperatie heeft inmiddels ook andere voordelen gekregen. Zoals de tijdsbesparing door burgers doordat ze alle overheidsformulieren digitaal kunnen invullen en hun medische geschiedenis niet steeds hoeven te herhalen. Verder leidt het, via export van digitale kennis en producten, tot economisch succes. En nu komt daar dus dit voordeel bij: de garantie op een nationaal voortbestaan in een situatie zonder eigen territorium.

Waar doet me dit aan denken? Inderdaad, aan de codificatie van de Joodse traditie in Bijbel, Misjna en Talmoed, met daarin voorschriften en afspraken omtrent liturgie, maar ook omtrent zaken van juridische en bestuurlijke aard. Die geschriften hebben de Joden in de diaspora eeuwenlang zoveel structuur en samenhang gegeven dat zij, naar de formulering van Heinrich Heine, wel aangeduid werden als het ‘draagbare Joodse vaderland’. Zij zorgden ervoor dat, hoezeer de Joden ook verspreid waren over de aardbol, een gedeelde Joodse identiteit kon voortbestaan.

Wat de CIO van Estland voor ogen heeft is dus al een keer geprobeerd, en het blijkt te kunnen, tot op bepaalde hoogte. Zeker als het zou gaan over de situatie dat er “even geen territorium” is. Alleen, hoe weet je dat het geen tweeduizend jaar gaat duren?

Behalve dat het kan, is van de Joodse diaspora nog iets anders te leren. Namelijk dat de ballingschap nooit het diepe verlangen heeft kunnen wegnemen naar een tastbare staat op een tastbaar grondgebied. Daarom gun ik ieder volk, hoe gedigitaliseerd of gemarginaliseerd ook, een eigen, veilig, analoog territorium.

Zie ook Right and wrong en De gelaagdheid van Ari Shavit

donderdag 21 mei 2015

Bevrijding van fundamentalisme


Op Bevrijdingsdag is het moralisme nooit ver weg: beseffen we wel hoe groot het voorrecht is om vrij te zijn? Het gedenken van de ellende van bezetting en oorlog helpt ons dan om ons besef van vrijheid te versterken.

Gek genoeg lijkt er van een andere bevrijding, die op haar eigen manier niet minder ingrijpend was, slechts een matig en verward besef te zijn. Ik doel op de collectieve bevrijding uit collectief dogmatisch gedachtegoed.

Het is misschien niet goed voorstelbaar meer, maar rond 1950 geloofde het grootste deel van de Nederlandse bevolking dat er een hel was, en dat een slecht leven of voorbestemming je daar kon brengen en dat ongedoopte kinderen daar zonder twijfel terecht zouden komen. En dat verlossing van die dreiging via Jezus kon verlopen.

Bevrijd te zijn van dergelijke bedrukkende dogmatiek lijkt me een heuglijk gebeuren. Sommigen herinneren zich die bevrijding dan ook als baanbrekend, en kunnen daar een tijdstip aan koppelen. Zo bijvoorbeeld de onlangs overleden filosoof en voormalig priester Samuel IJsseling, die de omslag localiseert in het jaar 1968. “Over alles kon plotseling gediscussieerd worden”, zegt hij in een interview met Ger Groot, “dat was daarvóór bijna ondenkbaar. Het was een feest, hoor”.

Als er een dag was aan te wijzen waarop deze bevrijding zich heeft voltrokken zou dat een jaarlijkse viering meer dan waard zijn. Maar zo’n dag is er natuurlijk niet, dergelijke bevrijdingen voltrekken zich schimmiger en geleidelijker dan een fysieke bevrijding. Misschien is schimmigheid er wel de reden van dat die bevrijding ook regelmatig in twijfel getrokken wordt, of dat het neerdrukkende karakter van de destijds heersende dogmatiek wordt veronachtzaamd. Dat laatste meen ik te ontwaren in recente opiniestukken, en daar doel ik op als ik spreek over een matig en verward besef van deze ‘andere bevrijding’.

Veronachtzaming, of zelfs ontkenning, van die bevrijding van Christelijke dogmatiek kwam ik tegen in een recente column van James Kennedy. Hij meent dat de redenen van ontkerkelijking vaak niet goed worden weergegeven. “Het is geen kwestie van knellende dogma’s”, zegt hij, maar van veranderende levenstijl. “Ouders geven hun kinderen niet de geestelijke ondersteuning die zij nodig hebben om een levensovertuiging in stand te houden, wellicht omdat ze het zelf niet meer zo geloven”.

Met andere woorden, denk ik dan, ze mochten gaan zeggen wat ze dachten. En ook al ging dat geleidelijk, en kwamen ze er pas langzamerhand achter dat tot dan toe anderen bepaald hadden wat ze moesten denken - een bevrijding blijft het.

Een andere auteur, Paul van Geest, bagatelliseert de dogmatische knelling – en dus de bevrijding – via een semantische discussie over het woord fundamentalisme. Hij doet dat in een reactie op Naema Tahir, die in Trouw schreef dat veel Moslims qua fundamentalisme niet zo veel verschillen van Luther. Van Geest wijst die suggestie af omdat Luther het letterlijke lezen van de Bijbel juist losliet.

Maar daarmee gaat Van Geest voorbij aan de bredere betekenis van ‘fundamentalisme’, die aansluit bij het algemene spraakgebruik. Daarin is de betekenis van het woord niet meer beperkt tot het historisch-letterlijke lezen van Bijbel of Koran, maar staat het voor: angstvallig blijven binnen eenmaal overgeleverde kaders, oftewel dogmatisch denken. Je hebt tegenwoordig bijvoorbeeld ook ‘verlichtingsfundamentalisten’ of ‘mensenrechtenfundamentalisten’.

Vanuit dat perspectief bezien is Luther wel degelijk te beschouwen als een fundamentalist, namelijk een Augustinusfundamentalist. Op aanwijzing van Augustinus betrekt hij immers, zoals Van Geest zelf zegt, alles wat hij in de Bijbel leest op (de komst van) Christus, hoeveel kunstgrepen daar ook voor nodig zijn. Zoiets noem je fundamentalistisch, dogmatisch mag ook.

Met zijn schildering van Luther presenteert Van Geest de helft van het soort ‘andere bevrijding’ dat ik hier onder de aandacht probeer te brengen. Hij memoreert de bevrijding van een letterlijke lezing van een grondleggend geschrift. De andere helft  – namelijk de bevrijding van een door de overlevering voorgeschreven lezing van de bijbel en de schepping; in dit geval de christologische interpretatie – noemt hij niet. Daar heeft Van Geest waarschijnlijk ook geen behoefte aan omdat hij persoonlijk niets knellends ervaart. Maar het punt is: dat zou bij Luther ook niet kunnen, daar heeft Tahir gewoon gelijk in.

Maar ook die laatste bevrijding heeft ergens na de oorlog voor grote groepen Nederlanders wel degelijk plaats gevonden.

Zie ook Wat is er toch gebeurd in het Westen? en Ongewild kwetsen

donderdag 14 mei 2015

Vermenging van sferen


Een rare vermenging van sferen was het wel, de Open Joodse Huizen-dag op 3 mei in Bergen op Zoom. Van elk van de beide sferen op zichzelf, de Bergse en de Joodse, wist ik al het nodige. Maar door de combinatie ervan kreeg ik ineens allerlei nieuwe doorkijkjes aangeboden. Zo wist ik niet dat Walter Süskind van 1938 tot 1942 woonde aan de Burgemeester Mathonstraat in Bergen op Zoom.

Beide sferen zijn me misschien wel even dierbaar. De Bergse omdat ik daar opgegroeid ben en volop gevoed door “het jubelstadje aan de Schelde”, zoals Anton van Duinkerken het noemde. De Joodse vanwege de warmte en de levensoriëntatie die hij biedt. Waarbij de twee sferen een forse portie chauvinisme met elkaar gemeen hebben.

Maar los daarvan konden ze ook in Bergen op Zoom wel erg ver uit elkaar liggen. Zoals vorige week bleek toen een spreker met een zekere vanzelfsprekendheid over een Joodse jeugdvriend opmerkte: “Daar kon hij ook niets aan doen, dat hij Joods was. Het had mij ook kunnen overkomen als ik ergens anders geboren was”. Deze man, zoals hij daar sprak, was nog steeds zichtbaar aangedaan door wat zijn vriendje destijds moest ondergaan. Maar levensbeschouwelijk leek er niet veel plaats te zijn voor een volwaardige appreciatie van zoiets als Jodendom.

Dat laatste is waarschijnlijk ook te veel gevraagd voor de generatie die opgroeide voor de oorlog. Ook al was in Bergen op Zoom, vanwege de Zeeuwse en staatse invloeden op het garnizoensstadje, de invloed van de clerus niet zo oppermachtig als in de rest van Brabant.

Zie ook Het verlangen naar Krabbegat

donderdag 7 mei 2015

Tien bruggen te ver


Ik kan het niet anders zien. Prettig samenwerken begint en eindigt met weten van elkaar wat je doet. Ook in zo’n mega-organisatie als de gemeente Amsterdam.

Ook als dat betekent dat beleidsmensen soms heel precies iets moeten weten van de logistiek van een formulier of een bepaalde informatiestroom. En dat een manager moet kunnen duiken in de exacte registraties van één van zijn producten en het proces moet kunnen volgen.

Dat is tien bruggen te ver, dat weet ik inmiddels ook wel. Want dat wíllen die managers en beleidsmedewerkers helemaal niet, om uiteenlopende redenen.

Daarom is het des te opmerkelijker dat ik onlangs, nog net voor mijn afscheid als procesverhelderaar, een paar keer de flow heb mogen meemaken die ontstaat als zes of zeven mensen onderling afstemmen over hun proces - hun dagelijks brood - en zich daarin serieus genomen voelen. Dat creëert zijn eigen ontspannen soort van werkplezier.

Het woord is nu weer aan de eenzame, individuele procesknutselaars. Of aan de collectieve brown-paper producten die weliswaar met veel flow gemaakt worden, maar na een jaar onvindbaar zijn.

Maar een keer komt het vast weer goed – ik kan het niet anders zien.

Zie ook Amsterdam en ICT, Meemaken en Kunnen Amsterdammers wel samenwerken?

vrijdag 1 mei 2015

Wat staat er nog meer op het spel?


Naar aanleiding van de Israëlische verkiezingen in maart vroeg ik me af of in Israël de democratie op het spel staat. Nu vraag ik me af: en als die democratie niet zo stevig gevestigd is als we altijd dachten, wat staat er dan nog meer op het spel daardoor? Loopt het fysieke bestaan van Israël daardoor ook gevaar?

Er zijn mensen die dat denken. Aanhangers van de Zionistische Unie verloren alle moed door de overwinning van Netanjahoe en de met hem verbonden kolonisten. “Er is geen toekomst meer voor dit land” zei een aantal teleurgestelde campagnevoerders, doelend op de onmacht van de Israëlische democratie om de kloof tussen Joden en Palestijnen te overbruggen. Oud-Knessetvoorzitter Avraham Burg roept al jaren dat Israël in de greep is van de verloedering en M.J. Rosenberg meent dat steun aan voortzetting van de bezetting het einde van de zionistische droom betekent, en daarmee in feite van de Joodse staat Israël.

Ronny Naftaniël gaat niet zo ver, maar hij stelt wel vast dat allerlei zaken op de Westbank, áls ze al geen apartheid zijn, daar toch wel sterk aan doen denken. Denk daarbij aan gescheiden wegen voor bewoners van de nederzettingen en de Palestijnen, of verschillen in de waterrantsoenen voor de verschillende groepen. En dat doet Israël geen goed.

Bij deze intern gesignaleerde neerwaartse krachten kunnen zich externe factoren voegen die het plaatje nog somberder kleuren. De boycot- en desinvesteringsbewegingen zouden het Israël wel eens moeilijk kunnen maken, en diplomatieke isolatie als gevolg van Israëls gedrag zal fnuikend zijn en de positie van de staat bepaald niet versterken.

Tegenover deze ondermijnende factoren staat, als het gaat om Israëls bestaansveiligheid, ook een aantal voordelen van de bezetting van de Westbank. Israël hoeft daardoor op dit moment niet te vrezen voor raketaanvallen uit het Oosten, zoals ze er wel gekomen zijn uit het Westen na de Israëlische terugtrekking uit Gaza in 2005. En de strook land tussen de oostelijke  buitengrens en de Middellandse Zee is ter hoogte van Tel Aviv iets minder smal en kwetsbaar dan zonder Westbank. Verder blijkt Israël, in een regio waar de branden zich gestaag uitbreiden, langzamerhand een robuust baken van stabiliteit te zijn.

Voorlopig houden de negatieve en positieve factoren elkaar waarschijnlijk in evenwicht. Maar voor de langere duur geloof ik er niet in. Duurzaam is alleen een oplossing die voor alle bewoners van het gebied uitkomst biedt. Bovendien, zo stem ik in met Ronny Naftaniël, zonder zo’n oplossing is Israël geen land om trots op te zijn.

Zie ook Right and wrong en Israël als Joodse staat