donderdag 21 februari 2019

Gevoelstemperatuur


‘Gevoelstemperatuur’ vind ik een mooi woord. Tenminste, zolang het onderdeel ‘gevoel’ in die woordcombinatie serieus genomen wordt.

Neem bijvoorbeeld de situatie dat de buitenthermometer min twee graden aangeeft. Tegelijkertijd staat er een harde Noordoosten wind die maakt dat het voor het gevoel wel min vijftien is. Voor iemand die daar doorheen fietst is dát de werkelijkheid.

En als iemand, na een blik op de thermometer, meent dat tegen te kunnen spreken, en vertelt dat dat bij de fietser alleen maar ‘tussen de oren zit’ – en dus niet werkelijk is – dan schuift die, met een beroep op objectieve feiten, betweterig terzijde wat de fietser echt voelt. Daartegenover houd ik vol dat het voor de fietser min vijftien is en niet min twee. Dat vind ik het mooie van gevoelstemperatuur.

In die gedachte voel ik me gesteund door de filosoof John Dewey. Dewey meent dat alle ervaring per definitie reëel is en dat alle ervaringsmodi even reëel zijn. Ook al is het nog geen kennen, het is aanraking met de werkelijkheid. Iets ís wat het in de ervaring is, ook temperatuur.

Dit betekent ook dat wat wordt ervaren zelf als reëel moet worden beschouwd. En dus ook dat ieders ervaring even reëel is. De onderwijskundige Ger Biesta legt dat uit met een voorbeeld: als iemand bang is van een geluid, dan ís dat geluid bangmakend, punt uit. Dewey benadrukt dat het geluid écht bangmakend is, en niet alleen in de subjectieve ervaring van een individu. Het geluid is bangmakend omdat de persoon op het geluid reageert als op een bangmakend geluid. Dit is de onmiddellijke, in het handelen gereflecteerde betekenis van de ervaring.

Ik kom hierop doordat in mijn krant gesproken wordt van een ‘lage economische gevoelstemperatuur’. De journalist gebruikt die metafoor omdat de economie het op dit moment best goed doet (zeg maar min twee), maar tegelijkertijd de consumenten er geen vertrouwen meer in hebben (min vijftien).

Daar bleef ik aan haken omdat ‘gevoelstemperatuur’, op deze wijze gebruikt in combinatie met de economische toekomst, zijn mooie karakter kwijtraakt. Het dreigt weer iets illusionairs te worden wat alleen maar tussen de oren zit. Dat komt waarschijnlijk omdat aan dat lage vertrouwen, anders dan bij de gevoelstemperatuur, geen ervaring ten grondslag ligt, geen gevoelde kou of een gevoeld tekort. Daaraan ligt een gevreesd tekort in de toekomst ten grondslag, en dat kan nog niet ervaren zijn. Dan verliest het woord zijn werkelijkheidswaarde.

Zie ook Isolement en resonantie

vrijdag 15 februari 2019

Verliezers


Grote waardering heb ik voor de manier waarop Salomon Bouman publiekelijk zijn positie bijstelt ten opzichte van het conflict tussen Israël en de Palestijnen. Het getuigt van intellectuele eerlijkheid om, zoals Bouman doet, te onderkennen dat jouw visie op de situatie door de werkelijkheid is achterhaald.

Dat is des te lastiger naarmate je meer gehecht bent aan oplossingen die op een gegeven moment niet meer als realistisch kunnen gelden. Voor Bouman was dat zo’n beetje zijn hele professionele leven lang de ‘twee-statenoplossing’. Zoals hij zelf zegt in een recente column: “Wie ooit mijn correspondenties voor NRC gedurende bijna veertig jaar heeft gevolgd, kan weten dat ik, met anderen, na de oorlog van 1967 tegen de nederzettingenpolitiek was en voor de stichting van een Palestijnse staat naast Israël in de bezette gebieden”.

Dat was, zo schat ik Bouman in, voor hem niet zo maar alleen een technische oplossing voor het conflict. Dat was ook een ethisch bevredigende oplossing, omdat beide partijen daarin serieus genomen zouden worden in hun streven naar onafhankelijkheid, de twee-statenoptie oogde rechtvaardig. En daar engageerde Bouman zich mee.

Nu echter stelt hij vast dat de Palestijnen de verliezers zijn van het verdere verloop van “dit historisch proces”, en de schipbreuk van de twee-statenoplossing moet Bouman pijn gedaan hebben. Natuurlijk is hij blij dat de staat Israël niet het onderspit heeft gedolven, maar de manier waarop kan niet gelden als iets om trots op te zijn. Hij moet zichzelf óók een verliezer gevoeld hebben – of leg ik nu teveel van mezelf in Bouman?

Hoe dan ook, het belet Bouman niet om de nieuwe situatie realistisch onder ogen te zien: “Israël heeft de vrije hand om met een wel doordachte nederzettingenpolitiek de Palestijnse onafhankelijkheidsdroom in de kiem te smoren, totdat er wellicht in de toekomst een Israëlisch protectoraat komt over die gebieden die onder bestuur blijven van het Palestijns zelfbestuur in Ramallah”.

Het is goed om dit in alle nuchterheid vast te stellen, en knap van Bouman dat hij dat kan. Blijft over het knagende gevoel dat een volk dat zo graag een ‘licht voor de naties’ zou willen zijn, met zijn protectoraat niet anders eindigt dan destijds de Fransen en de Engelsen met hún protectoraten. Misschien nog nét anders dan de Amerikanen en de Australiërs bij wie de overgenomen bevolkingen het moeten doen met reservaten.

Zie Right en Wrong

donderdag 7 februari 2019

Tegenvallende transparantie


‘Transparantie’ is een jeukwoord. Daarmee bedoel ik dat aansprekende en bedrieglijke implicaties van het woord zodanig door elkaar lopen dat je steeds op een andere plek aan het krabben bent om het ongemak te ontwarren dat je eraan beleeft.

Transparantie wordt in de politiek en in organisaties vaak gepresenteerd als een belofte aan de burgers en medewerkers. Namelijk om zichtbaar te maken hoe keuzes tot stand komen die raken aan het leven van die burgers en medewerkers. Welke overwegingen spelen daarbij een rol, en hoe worden verschillende belangen tegen elkaar afgewogen? Daarover wordt volledige openheid van zaken beloofd.

Transparantie wordt niet alleen beloofd, maar ook vaak geëist. Ondernemingsraden, vakbonden, mondige burgers en werknemers willen zicht op de manier waarop beslissingen die hen aangaan genomen worden.

Maar in die laatst genoemde groepen ontstaat geleidelijk aan ook een soort transparantiemoeheid. In de praktijk ervaren bijvoorbeeld veel medewerkers in organisaties dat een deel van de motieven voor een beslissing wel ter sprake komt, maar een ander deel niet. Dat is halve transparantie, is dat dan nog transparant? Op mijn werk maak ik mee dat medewerkers het woord liever niet meer horen, omdat het iets bedrieglijks heeft: ‘Zeg maar wat jullie besloten hebben, we zullen ons er wel naar schikken; maar noem het alsjeblieft niet transparant want dan voelen we ons voor de gek gehouden’.

Als het gaat om de politiek hoor je geluiden met dezelfde strekking. De roep om transparantie leidt er volgens sommigen toe dat ondoorzichtige belangen van media een buitenproportioneel aandeel krijgen in de besluitvorming, ten koste van de politieke compromissen van vroeger. Politiek commentator Lex Oomkes riep deze week daarom uit: “Wees blij met de achterkamertjes!”. Met andere woorden: pas op voor het transparantie-ideaal.

Waarom blijft de transparantiepraktijk zo vaak achter bij het ideaal? Een voor de hand liggend antwoord is dat degenen die transparantie beloven het niet menen, en net doen alsof ze transparant zijn. Dat zal best veel voorkomen, maar daar wil ik nu niet op ingaan. Interessanter vind ik de vraag of dat überhaupt wel kán, volledig transparant zijn? Maar die filosofische vraag laat ik nu ook liggen.

Ik wil hier de vraag aansnijden of de tegenvallende transparantie ook te maken kan hebben met de middelen die we gebruiken voor onze onderlinge communicatie. Dat zijn de middelen met behulp waarvan de belangen van diverse betrokkenen bij een beslissing zichtbaar gemaakt worden. Dat wil zeggen: de middelen waarlangs transparantie tot stand zou moeten komen.

De middelen die bestuurders, in politiek en organisaties, over het algemeen inzetten om erachter te komen wat medewerkers, klanten en burgers vinden van iets, zijn meestal digitaal. Of het nu gaat over een product of een politieke beslissing, men verzamelt ‘opinies’ via ratings, digitale enquêtes of politieke referenda. Die laatste zijn, door hun ja-versus-nee structuur, niet minder digitaal te noemen dan de eerstgenoemde middelen.

Waar het mij om gaat is dat deze peilmiddelen, gebruikt als basis voor transparantie, één eigenschap met elkaar gemeen hebben: ze zijn digitaal, dat wil zeggen technology-based en binair. Het kenmerk daarvan is dat alle gewonnen informatie uiteindelijk te reduceren is tot het simplisme van de tweepoligheid: het ja-versus-nee van de bits en bytes.

Maar menselijke kwaliteit is per definitie niet binair. Die kent meer dan twee smaken tegelijkertijd, is meerduidig, vol en rijk. Juist deze ‘analoge’ kwaliteit is niet zichtbaar te krijgen in de transparantie die de digitale systemen ons opleveren.

Ik denk dat daar voor een deel de oorzaak gevonden moet worden van de onvrede met ‘transparantie’, en de reden waarom die soms aanvoelt als vals. Aan ons bestaan als mens kan met behulp van die middelen geen recht gedaan worden.



vrijdag 1 februari 2019

Ido Abram


Ido kwam altijd direct terzake. Je wist meteen wat hij op z’n lever had, althans zo verging het mij altijd bij hem.

Ik herinner me nog een toevallige ontmoeting in de trein, meer dan dertig jaar geleden. Thuis waren we, tot onze tevredenheid, net aangesloten bij de Liberaal Joodse Gemeente (LJG), maar Ido had daar kennelijk juist negatieve ervaringen opgedaan en in no time kreeg ik te horen wat er allemaal mis was met de Liberalen.

Een tijdje later, tijdens een ontmoeting in tram 12 richting Amstelstation: weer onmiddellijk in gesprek. De LJG was misschien wat kleinburgerlijk, vond hij, maar wel open minded. Voelde ik me er ook thuis?

Als ik Ido in sjoel tegenkwam was er altijd die onmiddellijke focus op wat er voor hem of voor mij werkelijk toe deed.

Afgelopen december, op een zeldzame wat betere dag tussen zijn ziekenhuisopnames door, sprak ik hem voor het laatst, tijdens een middag van het Levisson Instituut. Het patroon van onze ontmoeting was nog steeds hetzelfde, misschien nog wat heftiger dan anders. Ja, hij was veel ziek geweest, en dat was deels zijn eigen schuld want als het weer ietsje beter ging dan vergat hij de adviezen van de artsen en dan werkte hij door zonder goed op zijn eten of drinken te letten. Hij had dat wel meer, zei hij, dat doorslaan in dingen waar hij mee bezig was of de keuzes die hij maakte, dan vergat hij de wereld om zich heen, dan werd hij fanatiek. Of ik dat ook zo had?

Soms, zei ik – een beetje, maar iets minder. Meer kon ik op dat pauzemoment niet met hem uitwisselen. Maar het was weer even intens geweest als altijd.

Zijn aandenken zij tot zegen.

Zie ook Een goed gesprek en Leren en tikoen olam