dinsdag 30 maart 2021

China en het Westen


Het gaat in de media veel over de opkomende macht van China. Natuurlijk wordt er dan gesproken over de dreiging op economisch en militair gebied die daarvan uitgaat. Maar mij interesseert in dit stukje een ander aspect, namelijk de levensbeschouwelijke oriëntatie van de Chinese samenleving die zich zo krachtig ontwikkelt.

Er wordt regelmatig gesuggereerd dat China bepaalde morele kwaliteiten bezit, Confucianistisch of Taoïstisch geïnspireerd, die het Westen ontbeert. Uiteraard gaat het dan niet over de onderdrukking van de Oeigoeren en de dwingende sociale controle in de Chinese maatschappij, want die zien wij eerder als morele tekortkomingen.

Nee, dan wordt met bewondering gekeken naar een aantal andere aspecten van de Chinese samenleving zoals de hoge waardering voor het collectief, het gevoel verantwoordelijk te zijn voor komende generaties en de afwezigheid van opdringerige ideologie.

Hoge waardering voor het collectief en aandacht voor de langere termijn komen bijvoorbeeld tot uitdrukking in de verweving van Chinese bedrijven, juist ook van private ondernemingen, met afdelingen van de Communistische Partij die ecologische maatregelen stimuleren. De keuze voor investeringen in verbetering van het milieu wordt niet zomaar aan de individuele eigenaars overgelaten. China beschouwt het als verantwoordelijkheid van zijn regering om het land niet alleen economisch maar ook sociaal en duurzaam te ontwikkelen. 

Daarbij gaat het land te werk zonder opdringerige ideologie. In zijn boek De wederopstanding van China laat Frans-Paul van der Putten zien dat China er niet op uit is de wereld te domineren en haar zijn ideeën en denkwijzen op te leggen. 

Bij de benoeming van die Chinese kwaliteiten is een contrast al gauw geschapen. Want je kunt die kwaliteiten stuk voor stuk afzetten tegen Westerse accenten die een stuk minder sympathiek ogen. 

Zo is in het kapitalistische Westen het individualistisme van ieder-voor-zich dominant, en daar heeft zowel in het heden het collectief (met een grote kloof tussen arm en rijk), als op langere termijn het milieu ernstig onder te lijden. Het is nog steeds serieus de vraag of het liberale kapitalisme die kwesties tot een goed einde kan brengen.

Wat China niet doet: z’n eigen ideologie verspreiden en opleggen, dat deed het Westen bij uitstek wel. Het Westen is daarin terughoudender geworden maar deep down houdt het vast aan het gevoel van morele superioriteit dat verbonden is met westerse ideeën als de liberale democratie en de mensenrechten. In andere delen van de wereld neemt men daar vaak aanstoot aan.

Zo bezien lijken de Chinezen met hun staatskapitalisme een stuk bescheidener, wijzer, volwassener en spiritueler dan het liberaal-kapitalistische Westen. Maar in zijn serie De wereld van de Chinezen brengt documentairemaker Ruben Terlou dat contrast terug tot meer nuchtere proporties. 

Hij laat zien dat de Chinezen zich inderdaad laten leiden door een moreel kompas. Maar dat bestaat er vooral uit zakelijk succesvol te zijn, ook ver buiten de grenzen van China. “Geld verdienen, dat is pas genieten”, zegt een Chinese pannenkoekenbakker in Nairobi. Daar wordt altijd bij gezegd dat dat mede van belang is om de ouders te helpen en de kinderen een betere start te geven. Noem dat een collectief belang, maar zulke overwegingen zijn ons in het Westen ook niet vreemd.

En ideologisch opdringerig zoals het Westen is China misschien niet. Maar, zegt Renate van der Bas in haar verslag van de documentaire van Terlou, “ze vragen zich ook niet af of ze wel op hun plek zijn met hun handel. Ze komen gewoon, varend op hun eigen kompas”. En als ze samenwerken, dan wordt de plaatselijke cultuur daaraan ondergeschikt gemaakt. Zo moet  bijvoorbeeld in Kenia de lokale bevolking maar Chinees leren voor de communicatie en zich schikken in een zevendaagse werkweek, terwijl de meeste Kenianen Christelijk zijn en in het weekend naar de kerk willen. “Maar begin je tegen een Chinees over God, gaat hij op Google zoeken wat dat is.” Nu hoeft dat niet zoveel te zeggen, maar een toonbeeld van spiritualiteit en zen kun je zulke Chinezen niet direct noemen.

Concluderend ben ik geneigd te denken dat China en het Westen qua materialistische instelling elkaar niet zoveel ontlopen. Op het vlak van denken op langere versus korte termijn zou er wel eens sprake kunnen zijn van een fundamenteel, en uiteindelijk doorslaggevend verschil.

Zie ook Harmonie en Autonomie en Marx op zijn kop

Wil je commentaar geven of zien: klik op China en het Westen en scrol naar beneden door.

dinsdag 16 maart 2021

De mensen zijn (niet) gek


De mensen zijn niet gek. Dat lijkt me een goed, ja noodzakelijk uitgangspunt voor een democratische samenleving, zeker in verkiezingstijd.

Historicus Rob de Wijk doet die uitspraak naar aanleiding van de geopolitieke situatie. Uit onderzoek van de European Council on Foreign Relations onder EU-burgers blijkt dat die heel goed in de gaten hebben wat er mondiaal aan de hand is. De meesten zijn blij met Joe Biden als nieuwe Amerikaanse president, maar zij zien ook dat het Amerikaanse politieke systeem niet functioneert en dat de VS geen comeback kunnen maken als wereldleider. Europa zal zijn eigen kracht verder moeten uitbouwen.

Op een ander terrein, dat van de binnenlandse sociaal-economische politiek, hebben veel Nederlanders de indruk dat de markt is doorgeschoten en de ongelijkheid onaanvaardbare proporties begint aan te nemen. Men maakt zich zorgen over de woningmarkt, de gezondheidszorg en het onderwijs. Ook dat is goed aangevoeld door ‘de mensen’.

Maar dan is het raar dat zoveel mensen VVD gaan stemmen. Want als we ons even beperken tot de twee genoemde terreinen (buitenlands: een sterk Europa, binnenlands: meer rechtvaardigheid), dan zou je mogen verwachten dat ‘de mensen’ in meerderheid gaan stemmen op partijen die de EU ook openlijk een warm hart toedragen en/of sociaal-economisch links beleid voorstaan. Maar dat gebeurt niet, de grootste groep stemt VVD. Zijn veel mensen dan toch gek?

Dat hoeft niet. Stevo Akkerman wijst er in zijn column op dat politieke partijen collectief opschuiven naar links. “Zo kan het natuurlijk ook: als de kiezers weigeren linkser te gaan stemmen, moeten de partijen zelf maar een stapje in die richting zetten”. En in de praktijk kiezen partijen toch ook wel Europese eieren voor hun geld.

Dus je kunt zeggen: partijen zijn niet gek. En ergens weet de kiezer dat ook, hij vertrouwt erop dat partijen die verstandige bewegingen maken, dus de kiezer is ook niet gek. Dan blijf ik nog wel zitten met de rare paradox op klimaatgebied waar Lubach onlangs op wees. ‘De mensen’ zijn in meerderheid voor maatregelen om vleesgebruik te ontmoedigen, ook CDA-stemmers. Maar het CDA wil daar niet aan. Hier zijn de mensen niet gek, maar de partij wel.

Hoe dan ook, voor Nederland durf ik in het algemeen de stelling wel te onderschrijven. Maar dat mensen niet gek zijn is beslist geen universele wet. Voor andere delen van de wereld steek ik mijn hand daarvoor niet in het vuur. In de VS heeft meerderheid in 2016 toch maar mooi voor Trump gekozen en in Brazilië in 2018 voor Bolsonaro. Maar gelukkig woon ik daar niet.

Zie ook Gevaarlijk optimistisch

Wil je commentaar geven of zien: klik op De mensen zijn (niet) gek en scrol naar beneden door.

vrijdag 12 maart 2021

Nationalismes


Het woord ‘nationalisme’ is beladen, althans in Europa. De bloedige oorlogen waarin Europese naties in de negentiende en twintigste eeuw elkaar naar het leven stonden hebben het woord bezoedeld. Alleen extreem-rechts durft zich nog nationalistisch te noemen, politici van andere richtingen hebben zich na de Tweede Wereldoorlog ingespannen om via Europese eenwording de scherpe kanten van de natiestaten af te slijpen, ten gunste van meer universele waarden. En het is beslist niet de bedoeling dat vervolgens het nieuwe blok van verenigde Europese landen zich nationalistisch profileert zoals voorheen de afzonderlijke naties dat deden. Het woord blijft vies, bijvoorbeeld blijkens de recente uitspraak van de Europese commissie die het verwijt van ‘vaccin-nationalisme’ verre van zich werpt.

Maar zo is het niet overal. In Amerika bijvoorbeeld gaat nationalisme, voor het gevoel van de Amerikanen, heel goed samen met een oriëntatie op universele waarden en rechten. Om dat te staven halen ze graag de Amerikaanse grondwet aan waarin die waarden en rechten zijn vastgelegd. De Amerikaanse filosoof Martha Nussbaum concludeert in haar boek Toward a Globally Sensitive Patriotism dat de liefde voor het eigen thuis, familie of volk niet haaks staat op universele waarden en rechten. Patriottisme kan daar probleemloos mee samengaan.

De Amerikaanse historica Jill Lepore graaft wat dieper dan Nussbaum. In haar boek Dit Amerika stelt zij vast dat bij het opbouwen van de Amerikaanse staat allerlei mensenrechten op allerlei manieren grof geschonden zijn. Denk aan de verjaging van de oorspronkelijke inwoners van hun woongebieden, maar ook aan de slavernij die volop bloeide toen de grondwet werd opgesteld en pas in 1865 in het hele land officieel werd afgeschaft. Je kunt, aldus Lepore, zeggen dat Amerika gegrondvest is op geweld. Maar dat weerhoudt haar er niet van om in het laatste hoofdstuk vol op het patriottistische orgel te gaan: “De VS zijn een natie gebouwd op een revolutionaire, grootmoedige en moreel diepgevoelde verplichting aan menselijke gelijkheid en waardigheid”. 

De omgang met nationalisme in Israël heeft veel weg van de omgang daarmee in Amerika, met name zoals vertegenwoordigd door Lepore. Er is trots op wat er bereikt is, bijvoorbeeld op de vlakken van de inrichting van een democratische samenleving en van religieuze tolerantie (nu ook voor Liberale Joden!). Tegelijkertijd is het stichtingsgeweld van de staat niet te ontkennen, en door de Palestijnse problematiek in het dagelijks leven indringend aanwezig, meer dan de Indiaanse problematiek in de VS. Maar net als in de VS is nationalisme – maar dan in de Israëlische variant van het zionisme – bepaald geen vies woord. De staat wordt gekoesterd en patriottisme is een deugd.

Zie ook Right en Wrong en Natiestaat

Wil je commentaar geven of zien: klik op Nationalismes en scrol naar beneden door.

dinsdag 2 maart 2021

Het Rijnsaksisch-Angellandse model


Ik kom er niet goed uit. Er is duidelijk een omslag aan de gang in het denken over de manier waarop wij in de samenleving onze samenwerking willen organiseren. Maar kun je dat benoemen als een verandering in de richting van het Rijnlandse model? Met niet alleen aandacht voor de aandeelhouders zoals in het Angelsaksische model, maar ook voor medewerkers, klanten en de omgeving?

Als het gaat om overheidsorganisaties is dit wat we zien: minder denken in markttermen met de burger als consument of kostenpost en met efficiencytargets als hoogste doel; en meer aandacht voor de menselijke maat en kwaliteit door meer regelruimte te geven aan frontlijnprofessionals zoals leraren, zorgmedewerkers en ambtenaren.

Ik zou zeggen: dat is inderdaad een omslag naar het Rijnlandse model van organiseren, weg van het Angelsaksische model met zijn top-down-command-and-control management.

Maar dat is te simpel gedacht. Er doen zich zeker tendensen voor in de Rijnlandse richting, het woord wordt ook door steeds meer politici en beleidsmakers in de mond genomen. Maar die tendensen gaan gepaard met daaraan juist tegengestelde bewegingen.

Als voorbeeld zet ik een aantal uitspraken in Trouw van minister De Jonge naast elkaar over de werking van ons zorgstelsel. De Rijnlandse accenten zijn duidelijk aanwezig, zoals de volgende:

“De markt gaat onze problemen niet oplossen”; We moeten toe naar “minder markt en meer samenwerken, een sterke overheid”; “Concurrentie is van vroeger, samenwerken is de toekomst”; “Er zijn in deze crisis fantastische vormen van regionale samenwerking ontstaan”.

Maar dat gaat geruisloos over in pleidooien voor meer centrale regie en top-down management: 

“De zorg is wel héél decentraal ingericht”; “Wij hechten aan autonomie, ook voor de zorgverleners zelf geldt dat in sterke mate. Op een geweldige manier is alles verdeeld in kleine eilandjes waarop zorgaanbieders zelf mogen bepalen hoe ze dachten dat de dingen zouden gaan. Prima in vredestijd, maar in oorlogstijd buitengewoon complex”; “Normaal mag ik graag samen optrekken in plaats van van bovenaf te sturen”; “Er is veel meer centrale regie nodig in de zorg…een directe commandolijn”. 

‘Oorlogstijd’, ‘commandolijn’, dat soort woorden lijken regelrecht te komen uit de koker van het Angelsaksische model met zijn martiale retoriek. Daar koestert men graag de voorstelling van het dagelijkse economische leven als een permanente noodtoestand en struggle for life, ofwel van ‘de wereld als markt en strijd’, naar het boek van Michel Houellebecq. ‘Excelleren’, ‘uiterste inspanningen’, ‘competitie’ en ‘overwinnen’ zijn dagelijkse strijdkreten uit het Angelsaksische arsenaal, ook in volle vredestijd, crisis of geen crisis. Die termen lenen zich niet goed voor het Rijnlandse model waar onmiskenbaar ook gezocht wordt naar vormen van harmonie, ontspanning en gemoedelijkheid. 

Nu weet ik wel dat het op dit moment écht crisis is, en dat Hugo de Jonge die moet managen. En dat centrale regie over de ziekenhuizen en de GGD’s waarschijnlijk had geholpen om de bestrijding van de pandemie eerder op de rails te zetten. Noem het maar even oorlogstijd waar we in zitten. 

Maar ik ben er niet helemaal gerust op dat bij het terugkeren van de vrede het crisismodel van centrale aansturing weer mag wijken voor meer inbreng van de lokale frontlijnwerkers. De verleiding van permanente centrale regie is voor sommige bestuurders erg groot, en als de markt niet meer in de mode is, dan realiseren ze dat net zo makkelijk via een centraal gestuurde planeconomie. Dan zijn de verwijzingen naar het Rijnlandse model gratuit, resteert een ratjetoe van Angelsaksische en Rijnlandse elementen, en hebben de vakmensen opnieuw het nakijken.

Zie voor een heldere inleiding in het Rijnlandse denken het nieuwe boek van Jaap Peters, een van de aartsvaders van de Rijnlandse beweging, die vandaag 65 jaar wordt. Gefeliciteerd Jaap!

Wil je commentaar geven of zien: klik op Het Rijnsaksisch-Angellandse model en scrol naar beneden door.