vrijdag 29 juni 2012

Monotheïsme en concentratie


De filosoof Ad Verbrugge sprak laatst over de versnippering van onze aandacht als gevolg van de virtualisering van ons leven. Hij slaat de Wii-games en computerspelletjes van zijn zoontje gade en koppelt dat aan de geestelijke fragmentatie en rusteloosheid die hij in de samenleving waarneemt. “Kijk naar het zappen, naar het copy-pasten van flarden tekst; ons vermogen tot concentratie neemt af en daarmee de kwaliteit van levensuitingen”.

Dit klinkt al gauw als een moralistisch praatje van een man van middelbare leeftijd over de jeugd van tegenwoordig. Behalve dan dat Verbrugge aangeeft dat hij het zelf ook leuk vindt om met zijn zoontje een potje te Wii-en.

Los daarvan ben ik het wel met hem eens: concentratie is gewoon ook iets heel prettigs. En virtualiteit heeft iets onbevredigends: het is niet echt, alsof je kunt geloven wat je zelf wilt en verzint.

Zoals, volgens een andere filosoof, gebeurt in het polytheïsme. De vele goden die in sommige culturen naast elkaar bestaan zijn volgens Marc de Kesel te beschouwen als de producten van onze uiteenlopende fantasieën en oververhitte dromen.

Dat geldt trouwens net zo goed voor de monotheïstische God maar het verschil is dat die niet toestaat dat we geloven wat we willen. Die dwingt ons ertoe ons te verhouden tot een ondeelbare werkelijkheid waarmee we het met ons allen en met God moeten doen.

Dat heeft iets despotisch, aldus De Kesel, en daar heeft het monotheïsme zijn slechte reputatie aan te danken. Maar het verschaft tegelijkertijd de mogelijkheid tot concentratie. En tot het uitdiepen van een relatie: doordat de twee partijen geen escape hebben en het met elkaar moeten doen ontstaat er ontwikkeling. De twee partijen kunnen elkaar bekritiseren, dat behoort tot de rechten binnen het verbond dat God en de mensen met elkaar sluiten. Doordat mensen God bekritiseren eren zij hem juist. En waar mensen kritisch worden is het bestaan meestal niet virtueel meer. Het echte leven is dan zeer dichtbij.

Dat brengt me terug bij Verbrugge. Want in zijn overdenking van de tegenstelling tussen virtueel en echt vraagt hij zich op een gegeven moment af: “heeft dat zogenoemde echte leven dan niet te maken met verbinding? Zoals wij het woord ergens ook gebruiken in de uitdrukking ‘in de echt treden’”?

Ook daar geldt dat je maar een beperkt aantal zijpaden kunt inslaan, dat je niet altijd kunt geloven wat je zou willen geloven. 

Zie ook Godsdienst en geschiedenis en Ongerijmd

vrijdag 22 juni 2012

Kun je tegenkracht wel organiseren?


Dat is wel wat de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) bepleit in zijn advies Tegenkracht organiseren. Lessen uit de kredietcrisis. Daarin stelt de Raad vast dat de kredietcrisis kon ontstaan doordat drie goedbedoelde financiële sturingsinstrumenten – hypotheekverstrekkingen aan mindervermogenden, het gebruik van risicoprofielen en de toebedeling van bonussen – gaandeweg perverse effecten zijn gaan vertonen.

Verder benadrukt de Raad dat het verschijnsel van ontsporende goede bedoelingen niet beperkt is tot de financiële sector. In de welzijnsector, de zorg en het onderwijs doen zich dezelfde problemen voor als in de financiële sector: oorspronkelijke doelen worden uit het oog verloren, classificaties gaan een eigen leven leiden los van de werkelijkheid en financiële prikkels leiden tot verkeerde handelingen. “Het is de miskenning van de altijd aanwezige meervoudigheid die een langzaam en vaak onzichtbaar proces creëert waarin een productief sturingsmechanisme geleidelijk omslaat in een pervers sturingsmechanisme. Eén belang gaat domineren en alle actoren gaan vervolgens strategisch gedrag vertonen dat van tevoren niet was ingecalculeerd. Sturingsinstrumenten zijn vaak bedoeld om al deze belangen met elkaar te verenigen, maar – en dat is de kern van de analyse – dat blijkt in de praktijk een utopie”.

Dit zijn nogal conclusies. Als het waar is dat sturingsmechanismen problematisch zijn dan betekent dat wel wat voor de manier waarop wij gewend zijn onszelf te organiseren. En voor de managing class die het bij uitstek moet hebben van sturingsmechanismen. In veel gevallen blijken, volgens de Raad, die laatste tot calculerend gedrag te leiden en daarmee uiteindelijk tot het tegendeel van wat ze beogen.

Bij elkaar vormen de adviesconclusies een diagnose van de crisis die ik wel kan herkennen. Dat geldt niet voor de remedie die de Raad vervolgens voorstelt. Die komt neer op de aanbeveling om de meervoudige belangen binnen de systemen tot hun recht te laten komen door duurzame tegenkrachten te organiseren. Het is van belang “om voortdurend tegendruk binnen de eigen organisatie of sector mogelijk te maken die bestaande handelingspatronen ter discussie kan stellen, hoe moeilijk dat soms ook is”. Zo voorkom je dat één visie dominant wordt en leidt tot tunneldenken.

Ik snap wat de Raad bedoelt maar ik heb mijn twijfels bij deze remedie. Want die is erop gericht om denken (sturen) te bestrijden met denken (organiseren). En de fundamentele vraag die je je, met de filosoof Emmanuel Levinas, kunt stellen is of het niet ons denken zélf is dat voortdurend dat patroon produceert waar we last van hebben: van goede bedoelingen, utopieën die zich vastgrijpen aan sturingsmechanismen en organisatieprincipes, en de illusie dat er uiteindelijk één koers de  beste is. De productie van dit soort illusies en eenzijdigheid is inherent aan ons denken, zegt Levinas, dus ook aan het denken dat wordt ingezet voor tegenkrachten.

Je zou Levinas zo kunnen uitleggen dat hij zegt: we zijn allemaal een beetje autistisch. Want ons denken is een beetje autistisch: het vertoont de neiging tot monomanie en tunnelvisie omdat de rede graag gelooft in zijn eigen one best way. Dat is nu eenmaal de manier waarop ons denken werkt, er treedt werkelijkheidsverlies op.

En net als bij autisme hoeft daar geen kwade wil achter te zitten, zo benadrukt Levinas, ook al maken we wel brokken in onze monomanie. Maar tegelijkertijd – anders dan bij autisme –  zijn er correctiemechanismen werkzaam die precies de blindheid doorbreken waarin ons denken ons brengt. Eén daarvan is de verlegenheid die we kunnen voelen als we met ons denken inbreuk blijken te maken op de integriteit van een ander. Die zogenaamde denkschaamte kan ons van onze illusies bewust maken en ons terugbrengen in de bredere werkelijkheid.

Om uit de valstrikken van het denken te komen is er volgens Levinas dus iets anders nodig dan denken. Een schok, een trilling, een gezicht, een beschamende stilte. Hoe dan ook: iets anders dan denken. Dus geen organiseren, want organiseren is denken.

Daarmee wordt de aanbeveling van de Raad beperkt in zijn bruikbaarheid. Is dat iets om moedeloos van te worden?

Vind ik niet, ik zou zeggen: juist niet. Want als andere mensen de tegenkrachten kunnen vormen, dan hebben we daar geen tekort aan. Dan kún je er in principe iedere dag eentje tegenkomen, zo'n tegenkracht. Ik word eerder moedeloos van de montere blindheid van het denken dat zijn eigen blindheid wil weg managen via het organiseren van tegenkracht, terwijl die al voorhanden is.

Betekent dit misschien dat sturingsmechanismen vervangen moeten worden door iets anders? Door verhelderingsacties bijvoorbeeld, die recht doen en blijven doen aan de meervoudigheid?

Zie ook Iets kleins

donderdag 14 juni 2012

De Groene en de Rode Lijn


Hij was lekker, de Efrat wijn die we hadden met Pesach, althans de rode van de Hema. Maar ik doe het niet meer. Want ik wil wel graag de economie van Israël stimuleren, maar dan aan de goede kant van de Groene Lijn.

Nu is het probleem dat je van een heleboel Israëlische producten niet kunt zien of ze uit de bezette gebieden komen of niet. Maar bij deze wijn kun je dat heel goed zien, die loopt ermee te koop. Efrat is de naam van een nederzetting op de Westbank. En dat soort nederzettingen wil ik beslist niet sponsoren.

Moet je daar nu zo’n punt van maken? Er vindt – anders dan veel Israëlbashers hardop willen zeggen – in allerlei landen om Israël heen toch geweld plaats op veel grotere en afschuwelijkere schaal? Wat Israël doet lijkt vergeleken daarmee toch peanuts?

Met de voormalig Knessetvoorzitter Avraham Burg deel ik de mening dat je er een groot punt van moet maken. Als Israël pretendeert ‘de enige democratie in het Midden-Oosten’ te zijn en fundamentele waarden zoals democratie, gelijkheid, de rechtsstaat, secularisme en moderniteit wenst hoog te houden, dan is iedere inbreuk op het land van een ander daarmee in strijd.

Hij gaat ver, Burg, en hij is streng als een profeet uit Tenach. Hij stelt dat het bezetten van Palestijnse grond aan de overkant van de Groene Lijn het slechtste in de Israëliërs naar boven haalt: het genereert fanatieke, nationalistische, fundamentalistische en ondemocratische krachten die alle fundamenten van de Israëlische samenleving bedreigen. Ik ben bang dat Burg gelijk heeft en dat we zijn woorden ter harte moeten nemen: respecteer de Groene Lijn.

Brandschoon word je nooit, en waarschijnlijk klopt het gezegde dat iedere staat is gesticht op een misdaad. Maar toch drink ik volgend jaar Pesach liever wijn uit Latrun, van dezelfde Hema trouwens. Strikt genomen deugt dat ook niet want Latrun viel tot 1967 onder het beheer van Jordanië. Maar de grenscorrectie die daar plaatsvond was te logisch om tegen te kunnen zijn, zeker omdat de verbindingsweg tussen Tel Aviv en Jeruzalem regelmatig onder Jordaans vuur lag vanuit Latrun.

Als Abraham Burg zegt dat ook díe overschrijding van de Groene Lijn niet onschuldig is, dan zij dat maar zo. Ik kan dat rijmen met mijn en zijn Rode Lijn, die gaat over fatsoen en democratie. Daar wil ik niet overheen.

Zie ook Koosjere wijn en Schuiven

donderdag 7 juni 2012

The Devil is voortdurend in the Detail


“Dat moet toch lukken, een beetje stroomlijnen van de vergunningverlening? Het is werkelijk te gek: wekelijks zijn wij uren kwijt aan de publicatie van vergunningsaanvragen. Al die bijlagen en bouwtekeningen moeten full colour gekopieerd worden en aan de balie ter inzage gelegd worden. Als we dat nu eens zouden afschaffen?”

“Ja, maar de politiek wil dat zo. En de burger waarschijnlijk ook, om te kunnen zien wat de medeburgers van plan zijn”.

“Nou, dan doen we dat toch gewoon digitaal, dan zijn we van al dat papierwerk af. Dan kunnen de mensen de aanvagen ook thuis raadplegen via internet en hoeven ze niet meer naar de balie te komen”.

“Goed idee. Dan moeten we alleen wel de privacygegevens uit de aanvragen en de bijlagen filteren want je mag niet zomaar namen en adressen van privé personen publiceren”.

“Ok, dan moeten we gewoon uitsplitsen wat vertrouwelijk is en wat openbaar en een applicatie dat laten filteren”.

“Ja dat zullen we eerst moeten testen. En wat er niet uitgefilterd kan worden moeten we handmatig onleesbaar maken”.

“Ja, ja…”

Zie ook Smeken om feedback, Listig en Lucht en daadkracht

vrijdag 1 juni 2012

Parrèsia


Als parrèsia een deugd is dan mag het Joodse volk gerust een deugdzaam volk genoemd worden. Want parrèsia kun je vertalen met vrijmoedigheid, of – als Wilders die kreet geen eigen draai had gegeven – ook wel als ‘zeggen wat je denkt’. Wel, dat gaat Joden over het algemeen goed af.

Toch komt het woord niet uit de Joodse traditie maar uit de Griekse. Het woord parrèsia verschijnt voor het eerst bij Euripides en blijft vanaf het einde van de vijfde eeuw vóór de jaartelling voorkomen in de geschriften uit de klassieke Griekse oudheid.

In onze tijd is het woord weer in omloop gebracht door de Franse filosoof Michel Foucault die in 1983/84 colleges gaf over parrèsia als het fenomeen waarbij een spreker zich vrijmaakt en zich vrijmoedig uitspreekt. In de moderniteit, waarin de mens steeds meer op zichzelf is teruggeworpen, acht hij het van belang om trouw te kunnen zijn aan zichzelf en zijn eigen gedachten.

Het meest recente pleidooi voor parrèsia las ik in Trouw en is afkomstig van de Britse hoogleraar Frank Furedi. Hij pleit voor parrèsia onder de aansporing “Mens durf te oordelen”. Hij keert zich daarmee tegen de neiging tot lauwe tolerantie in onze samenleving, als een krachteloos instrument van vooral-niet-oordelen, veilig op afstand blijven. Met Hannah Arendt ziet hij de onwil om te oordelen als een teken dat men geneigd is zich terug te trekken uit het publieke leven. Terwijl door wel te oordelen een dialoog ontstaat met een ander.

Het is waar, zegt Furedi, het uitspreken van een waardeoordeel kan een vorm zijn van psychisch geweld – maar een complexe samenleving kan nu eenmaal niet zonder oordeel en vergelijking. Daar is wel durf voor nodig, want vrijheid van meningsuiting en de zucht naar kennis gaan gewoonlijk hun eigen onvoorspelbare gang.

In het oude Athene, de bakermat van de democratie, durfden ze dat: daar kreeg die riskante houding volgens Furedi voor het eerst waardering. “Durf en vrijheid waren voor de Grieken waarden die elkaar versterkten. Iets dergelijks zien we in het Italië van de Renaissance, waar ideeën over vrijheid gepaard gingen aan durf en ontdekkingsijver”.

Wat me irriteert aan een presentatie van zaken als die van Furedi is de aanbidding van Griekendom en Renaissance in combinatie met de totale afwezigheid van aandacht voor de Joodse bijdrage aan vrijmoedigheid in de loop van de geschiedenis. Dat is een onevenwichtigheid in de presentatie van ons culturele erfgoed die mij al stoort vanaf mijn middelbare schooltijd. Ook toen tierde de adoratie voor de klassieke oudheid welig en had ik het gevoel dat er iets ontbrak.

Immers, op het stuk van de vrijmoedigheid hadden de Joden hun sporen al verdiend toen de Atheners hun democratie nog moesten vestigen. Abraham had al gemarchandeerd met God over Sodom en Gomorra, en Jacob had gevochten met de engel.

En de Joden hielden daar niet mee op toen in Athene de democratie ter ziele ging en Socrates en Plato pleidooien hielden voor censuur op poëtische en andere zielsuitingen die de pure moraal maar zouden ondermijnen. De schrijver van het boek Job laat zijn gemoed vrij spreken en gaat ver in het plaatsen van vraagtekens bij de rechtvaardigheid van God.

In de Misjna en de Talmoed gingen de rabbijnen door met de beloning van intellectuele moed door Joods-wettelijke beslissingen te nemen bij meerderheid van stemmen en de weggestemde opvattingen en hun auteurs toch op te nemen in de teksten en voor eeuwen te bewaren. Heel anders dan om hen heen waar de dissidenten van Katholieke concilies uit de annalen werden geschreven.

Het is misschien wel waar dat ten tijde van de Renaissance de balans verschoof. Toen kwamen in de omringende wereld de vrijmoedige en kritische humanisten op, terwijl de rabbijnse traditie dreigde te verzanden binnen een steeds formalistischer keurslijf.

Maar de parrèsia, om niet te zeggen de brutaliteit, die Eli Wiesel beschrijft in zijn verhaal over de rabbijnen in een concentratiekamp die God een proces aandoen voor de ellende die hij laat passeren heeft oude papieren. Van vóór de Griekse democratie.

Zie ook Griek en Jood en Gezag