donderdag 24 oktober 2013

Ontevreden


Het blijft een opmerkelijke boodschap, die van Simon Peres, namelijk: ben ontevreden! “De grootste bijdrage van Joden aan de wereld is ontevredenheid. Als je ontevreden bent ga je namelijk iets doen om je situatie te veranderen.”

Toch niet zoals Wilders? Die verkeert permanent in boze ontevredenheid over de situatie in ons land, met name de aanwezigheid van bepaalde bevolkingsgroepen. Hij wil de situatie graag veranderen.

Of zoals Poetin die permanent vindt dat Ruslands waardigheid door anderen tekort gedaan wordt? En niet schroomt om daar maatregelen tegen te nemen.

Of zoals stagnerende wereldregio’s en mokkende maatschappelijke groeperingen die vinden dat hun moeilijkheden door Amerika of Israël of Europa veroorzaakt zijn?

Nee, Peres heeft met ontevredenheid iets constructiefs op het oog. Maar, zeggen zijn critici, zijn ontevredenheid zet hem vooral aan tot dagdromen. Is zijn ontevredenheid dan op een lijn te stellen met de soort medelijdende misantropie die met een zekere afstand het ijdele menselijke gedoe gadeslaat? Dat wil zeggen, met een houding die de Westerse culturele elite niet vreemd is, zoals kan blijken uit een uitspraak van Hella Haasse uit 1954: “Het is voor een ieder de opgave het contact met de onbevredigende werkelijkheid draaglijker te maken door het narcoticum van de verbeelding”. Een soort escapisme dus.

Het lijkt er niet op, want Peres benadrukt dat de ontevredenheid waar hij het over heeft de inspiratie levert tot daden: het gaat erom van de échte wereld een betere en mooiere plek te maken voor alle mensen en groeperingen. En hij laat niet na te beklemtonen dat permanente discussie, debat en ruzie horen bij dat proces van ontevredenheid naar verbetering. “Eenheid is niet bepaald een kenmerkende eigenschap van het Jodendom”. Die realistische houding duidt op een nogal groot verschil met de escapistische omgang met ontevredenheid zoals Haasse die in 1954 verwoordde.

Het is grappig om te constateren dat in een interview uit 2011 Hella Haasse afstand neemt van haar vroegere uitspraken. “Ten eerste zou ik de werkelijkheid nu niet meer onbevredigend noemen. Ze is ongekend gecompliceerd, maar het heeft geen zin om daar te veel bij stil te staan. De werkelijkheid is er nu eenmaal. Verder: verbeelding is geen narcoticum, ze heeft niets te maken met de behoefte even buiten de realiteit te staan”.

Maar zo klonk het wel in 1954. Is de kloof tussen het activistische Jodendom, waarvan Peres getuigt, en het Westerse intellectuele klimaat sinds die tijd misschien wat kleiner geworden?

Zie ook Ontsnapping en Leunstoelgeweld

donderdag 17 oktober 2013

Saai en heldhaftig


Hoe om te gaan met saai- en suffigheid? Dat is geen onbelangrijke vraag in een wereld waarin veel mensen, al is het maar uit simpele overlevingsdrang, zich dagelijks uitleveren aan een grotere of kleinere portie verveling. Als arbeider of ambtenaar, op een kantoor of achter de kassa of de kinderwagen.

Voor wie dat een probleem is, blijkt overwinning van de saaiheid soms mogelijk te zijn met behulp van wat wel het tegendeel ervan genoemd kan worden: heldhaftigheid. Op grond van wat ik de laatste tijd ben tegengekomen aan heldhaftigheidsstrategieën onderscheid ik daarvan drie varianten.

De eerste variant is de strategie om simpelweg afscheid te nemen van het kantoor of de kassa: weg ermee! Dat moet je je natuurlijk wel kunnen permitteren, doordat je andere, meer interessante bronnen van inkomen kunt aanboren.

De schrijver en filosoof Frédéric Gros is zo iemand. Voor hem bestaan er welbeschouwd twee soorten mensen: kantoormensen en echte mensen. De eerste groep kan in het beste geval rekenen op zijn medelijden, de tweede moet in de leer bij de filosofen en gaan wandelen in de vrije natuur. Als je dat eenmaal doet zul je je geweldig voelen: “Je voelt je vrij als je terugdenkt aan je contract in de hel (dat wil zeggen: de samenleving) omdat de oude termen daarin – naam, leeftijd, beroep, loopbaan – allemaal absoluut belachelijk blijken te zijn”.

Ik vind dit een nogal hooghartige benadering van het probleem, en niet de meest overtuigende manier om filosofie voor de samenleving relevant te maken. Dit is voor de meeste mensen simpelweg niet weggelegd.

De tweede variant zegt: overwin de saaiheid door er een ideologisch sausje overheen te gooien. Dat kan bijvoorbeeld het sausje zijn van een maatschappelijke of politieke ideologie. De schrijver Nir Baram laat in zijn boek Goede mensen zien hoe in de twintigste eeuw mensen zich op sleeptouw lieten nemen door totalitaire bureaucratieën als nazisme en fascisme. Niet omdat ze er per se in geloofden, maar omdat op zichzelf onbetekenend werk daardoor alsnog een maatschappelijke glans kon krijgen en mensen status kon verlenen in naam van hogere en heldhaftige idealen.

In onze tijd is het ideologische sausje over het algemeen niet meer van politieke, maar eerder van persoonlijk-karakterologische aard. Passie voor het werk en enthousiasme in de sociale omgang scoren nu hoog. Zij kunnen toewijding aan het werk de grootsheid verlenen die de saaiheid ervan helpt verdringen. Bijna alle modieuze managementtheorieën verheerlijken die ideologie.

Voor mij is bij deze variant altijd de vraag in hoeverre het gaat om slechts een tijdelijke en valse opleuking, waarna je des te harder terugvalt in de verarmde werkelijkheid.

De derde strategie verklaart het kantoorbestaan zelf, en dan precies de saaiheid ervan, tot iets heldhaftigs. David Foster Wallace verwoordt deze visie als hij zegt dat werk misschien saai is, maar wel moet gebeuren. “Hoe minder heldhaftig, spannend, in het oog springend of zelfs interessant een bepaalde werkzaamheid op het eerste gezicht lijkt, des te groter de kans dat het een strijdtoneel kan worden van echt heldendom”.

Ik ben bang dat ik deze variant net iets té heldhaftig vind. De conclusie moet zijn dat, wat mij betreft, geen van de drie strategieën succesvol kan worden genoemd. Geen ervan spreekt me echt aan. Ik probeer gewoon mijn werk - momenteel trouwens helemaal niet zo saai - maar zo goed mogelijk te doen. Of is dat de derde variant?

Zie ook Ongevraagd advies, Lekker werken en Smeken om feedback

vrijdag 11 oktober 2013

Hoe sociaal is sociaal?


Laatst las ik dat de kernreactorramp van Fukushima mede toegeschreven kan worden aan de neiging van Japanners tot kuddegedrag en kritiekloze gehoorzaamheid. Althans, volgens de Japanse onderzoeker Kiyoshi Kurokawa, die in opdracht van het Japanse parlement een rapport uitbracht over de toedracht en nasleep van de ramp. “De Japanse volksaard heeft de ramp mede mogelijk gemaakt. De fundamentele oorzaken liggen besloten in de Japanse cultuur; onze instinctieve gehoorzaamheid, onze terughoudendheid om het gezag te bekritiseren, ons kuddegedrag, onze geslotenheid”.

Dat was voor mij niet helemaal nieuw natuurlijk. Dit soort generalisaties over Japan had ik al eerder gehoord, maar je weet nooit wat ze waard zijn. Ze kwamen nu uit de mond van een Japanner, maar het feit zelf van zo’n onderzoekscommissie relativeert de stelling weer enigszins.

Opmerkelijker vond ik de verklaring die erbij gegeven werd en eigenlijk begrijp ik die niet helemaal. “Het geeft aan dat Japanners sociale relaties erg belangrijk vinden”. Want om die reden zijn Japanners niet gewend aan stevig debat en wederzijdse kritiek, aldus Kurokawa. Alsof het opzoeken van het debat, het ter discussie stellen van heersende opvattingen en aannames iets is voor asociale mensen.

Dat druist in tegen mijn opvatting van socialiteit, die ik vaak en veel belichaamd zie in de Joodse traditie en in Israël: fel onderling debat en nieuwsgierigheid naar het andere van anderen is daar misschien wel het wezen van. Als minister Jair Lapid zich uitspreekt tegen Netanjahoe’s boycot van de VN-toespraak van de Iraanse president Rohani vind ik dat prachtig. Joden hebben weinig last van kuddegedrag of terughoudendheid in het kritiseren van gezag.

Toegegeven, dat resulteert niet altijd in prettige omgangsvormen. De onbeleefdheid en botheid van veel Israëliërs mag spreekwoordelijk genoemd worden. Daarnaast kan een teveel aan onderlinge discussiedrift een samenleving ook ontwrichten. Volgens de Joodse traditie is de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 daaraan te wijten.

Maar voor het overige komt het mij voor als een bij uitstek sociale kwaliteit te beseffen dat wij mensen allemaal verschillend zijn, dat het gesprek daarover mede in de vorm van discussie en debat ons leven substantiële inhoud verschaft, en dat geen kerkelijke of wereldlijke instantie mij mag verbieden te denken wat ik denk.

Mijn indruk is dat de Westerse samenleving op dit vlak de afgelopen decennia een belangrijke verschuiving heeft meegemaakt. Je zou kunnen zeggen dat tot en met de jaren vijftig Europa de trekken had die nu nog aan Japan worden toegekend en waarbij socialiteit gedefinieerd wordt in termen van volgzaamheid, collectief gedrag en terughouding van kritiek. En dat nu tegenspraak en debat bijna per definitie als opbouwende, sociale activiteiten worden gezien.

Als dat zo is duidt dat ook op een verandering in Europa als het gaat om de appreciatie van het Joodse doen en laten. Liepen voorheen Joden, mede door hun voorliefde voor debat en discussie, uit de pas ten opzichte van de strak georganiseerde omringende cultuur en werd een drukke bedoening misprijzend een ‘Jodenkerk’ genoemd, nu heeft in de Westerse samenleving de nadruk op een massieve collectieve identiteit plaats gemaakt voor nadruk op het eigene van individuen. En voor de gedachte dat aandacht voor verschil en andersheid misschien wel bij uitstek sociaal is. Dit sluit wonderwel aan bij Joods doen en denken, je zou kunnen zeggen dat Europa misschien wel wat Joodser is geworden.

Dat kan voor Joden een geruststellende gedachte zijn, want was de basis van antisemitisme niet altijd dat iedereen gelijk was – met uitzondering van de Joden, want die waren anders. Als iedereen nu enigszins anders is geworden, zijn de Joden wat gewoner geworden. Het zou daarom best wat veiliger geworden kunnen zijn voor Joden in Europa.

Zie ook Bekvechten, Kunnen Amsterdammers wel samenwerken? en Geen garantie

zaterdag 5 oktober 2013

Oikomanie


Thierry Baudet heeft recent een boek uitgebracht met columns en artikelen van zijn hand uit de afgelopen jaren. Het boek draagt de titel Oikofobie, een term die te vertalen is als ‘de angst voor het eigene’.

Het doelwit van Baudet in de bundel is het modernisme. Daartegen trekt hij fel van leer, of het nu de gedaante heeft van het multiculturalisme, de moderne kunst of zelfs vibrators – het zijn voor hem allemaal symptomen van een ziekelijke zelfhaat die ‘de elite’ ertoe zou drijven zich uit te leveren aan Brussel, onbegrijpelijke kunst te koesteren en menselijke relaties steriel te maken.

De stellingen van Baudet zijn grotendeels onjuist en het is terecht dat allerlei commentatoren daarop wijzen. Zo herinnert Jan Willem Duyvendak ons aan het natiebrede debat van de afgelopen tien jaar over onze nationale identiteit, aan het immigratie-beperkende beleid en aan de historische canon en de plannen voor een Nationaal Historisch Museum. Dat overziende stelt Duyvendak dat er eerder sprake is van oikomanie: overdreven liefde voor het eigene.

En Wilfred van de Poll vraagt zich af of Baudet het wel heeft over hetzelfde Nederland als waar Van de Poll in woont, en waarin talrijke conservatieve columnisten als Holman, Bosma, Brussen en Baudet zelf al jaren alle publicitaire ruimte krijgen voor hun conservatieve geluiden. Ik deel Van de Polls bezwaren tegen Baudet, ook al omdat Europa net zo goed beschouwd kan worden als een huis, waar je je oprecht thuis voelt, met Brussel als huiskamer.

Toch herken ik wel iets in Baudets betoog, namelijk de weerzin tegen de wijze waarop soms minnetjes wordt gedaan over gevoelens van onveiligheid en ontheemdheid van mensen, of juist van gehechtheid aan plaatsen en gebruiken. En misschien is het waar dat die gemakkelijke superioriteit vooral is aan te treffen bij segmenten van het hoogopgeleide deel van Nederland dat zichzelf graag als progressief en ruimdenkend beschouwt.

Of daar sprake is van “puberale angst voor het eigene”, zoals Baudet die hooghartigheid verklaart, weet ik niet. Maar wel dat het hier gaat om minachting voor heel gewone sociaal-psychologische mechanismen waar je niet te gauw laatdunkend over moet doen. Mensen settelen zich ergens en doen hun best om er lokaal wat moois van te maken. Hoe respectvol een nieuwkomer daarmee omgaat moet je in een onzekere wereld altijd maar afwachten. Dat is bij wijze van spreken al zo in een treincoupé waar ineens een nieuw iemand binnenkomt. Voor degenen die in die coupé al een uurtje (desnoods zwijgend) bij elkaar hebben gezeten kán dat aanvoelen als een inbreuk op hun status van ingezetene in die coupé.

Dit elementaire sociaal-psychologische mechanisme bestaat gewoon, en voor zover Baudet ervoor pleit om daar niet hypocriet mee om te gaan, kan ik hem volgen. Het gaat mij te ver om ontkenning van dit mechanisme te benoemen als zelfhaat. Was het maar zelfhaat, denk ik dan, want het is voor een groter deel een zelfgenoegzame pose. De mensen die Baudet op het oog heeft zijn vooral juist erg tevreden over zichzelf. Zij zijn bijzonder ingenomen met niet zozeer hun zelfhaat, als wel hun gepretendeerde zelf-relativering. En dat grenst aan hypocrisie.

Maar om die reden kloppen de stellingen van Baudet niet. De kosmopolitische elite haat zichzelf niet, en ook niet hun behuizing en woonomgeving. Misschien wordt dat het beste geïllustreerd aan de hand van de fotoserie van bijzondere interieurs van Thijs Wolzak in de NRC. Over het algemeen zijn de bewoners van deze geportretteerde optrekjes leden van de door Baudet bedoelde kosmopolitische elite, maar aan aandacht voor het eigen huis is bij hen bepaald geen gebrek.

Ze wonen niet voor niets vaak in de grachtengordel of andere intieme stukjes Nederland.

Zie ook Angst moet mogen en Het heroïsche kosmopolitische individu