Het zijn er wel erg veel, de laatste tijd. Mensen die constateren dat onze samenleving lijdt onder inhoudsloosheid en geestelijke leegte. En behoorlijk wat onder hen die vervolgens een verbinding leggen tussen die maatschappelijke uitgeblustheid en jongeren die behoefte hebben aan een zaak om voor te vechten. Dat laatste zou in die visie de verklaring kunnen zijn waarom er na de aanslagen van januari in Parijs een toename te zien was van het aantal bekeringen tot de Islam. En dat is, hoe mysterieus ook, de teneur van een recente tweet van Joyce Oates: “Al is het tragisch dat IS jongeren aantrekt, onbegrijpelijk is het niet; het zou de maatschappij en ouders tot zelfonderzoek moeten brengen.”
Nu is kritiek op de verdorvenheid en leeghoofdigheid van de samenleving zoniet van alle tijden, dan toch zeker van de laatste eeuw. Denk maar eens aan het enthousiasme waarmee in 1914 de Grote Oorlog werd begroet door een culturele elite van avant-gardistische kunstenaars en literatoren. Zij ervoeren deze als een verlossing uit een persoonlijke, existentiële zingevingscrisis waarvoor de op consumptie gerichte en zielloze burgermaatschappij verantwoordelijk werd gehouden. “Deze oorlog is groot en wonderschoon”, schreef Max Weber opgetogen.
Maar destijds leefden deze gevoelens van leegte en richtingloosheid bij relatief kleine groepen van conservatieve gelovigen of artistieke individuen. Dat is nu anders.
Volgens de diagnose die de filosoof Joep Dohmen stelt is onze samenleving over de hele breedte ontgoocheld en richtingloos. Dat komt omdat we eeuwenlang mooie idealen hadden, namelijk de Christelijke naastenliefde en opofferingsbereidheid, maar die bleken
te hoog gegrepen voor ons. We kunnen er niet meer in geloven. “We hebben behoefte aan een nieuwe gedeelde morele antropologie, waarin de kracht én de zwakte van de mens zo overtuigend in beeld komen dat we de moed vinden om met elkaar verder te gaan”.
Maar er zijn ook doorgewinterde seculieren, zoals de Franse schrijver Houellebecq, die tot voor kort geloofden in de ethische ruimte die onze op de Verlichting gebaseerde samenlevingen steeds boden. Nu ventileren die hun gevoel dat juist de algemene taal van antiracisme en solidariteit tot een vorm van hypocrisie is verworden. Houellebecq twijfelt of de Verlichting nog wel houdbaar is. In zijn nieuwe roman
Onderworpen is het Frankrijk van 2022 omgetoverd tot een Islamitisch land.
Voor de grote groep Moslims die inmiddels onder ons wonen ziet het er volgens de Algerijnse schrijver Kamel Daoud niet veel beter uit. “Noch het Westen, noch de intellectuelen van de Arabische wereld hebben een voldoende verleidelijk aanbod waarmee je je leven kunt inrichten. Zelf zocht ik toen ik dertien was naar een doel in mijn leven, een alternatief voor de djihad leek niet voorhanden. Dat geldt nog steeds voor vele anderen. Buiten het islamisme is er voor veel jongeren in de wereld geen alternatief ideologisch aanbod. Je bent zoekende, hebt behoefte aan iets absoluuts”. Dat moet zich volgens arabist Maurice Blessing in meer onderscheiden van liberalisme of seculier Christendom dan alleen in zijn rituele, uiterlijke verschijningsvormen. Waarom kwam Allah anders niet direct met Thorbecke en zijn Grondwet op de proppen?
De theatermakers Arie de Mol en Johan Doesburg sluiten daarbij aan. De Mol constateert dat aspecten van het vroegere geloof in de Westerse samenleving node worden gemist, zoals een doel in het leven, of de radicaliteit van Jezus. Doesburg meent dat wij allemaal het verlangen kennen naar iets wat groter is dan wijzelf. En we zijn volgens hem allemaal op zoek naar alternatieve middelen om daaraan tegemoet te komen.
Bij deze diagnoses over een grote maatschappelijke leegte horen ook suggesties voor een antwoord daarop. Maar eerlijk gezegd heb ik bij de meeste daarvan zo mijn twijfels.
Tegenover de leegte die Joep Dohmen constateert stelt de filosoof Paul van Tongeren een herwaardering voor van de traditionele Christelijke deugden geloof, hoop en liefde. Maar dat lijkt mij niet geloofwaardig om de reden die Joep Dohmen al gaf: dat hebben we al geprobeerd en het bleek te hoog gegrepen. Om dezelfde reden ziet De Mol geen toekomst meer voor de radicaliteit van Jezus waar hij eigenlijk zo van onder de indruk is. Maar radicale geloofsovergave blijft niettemin op hem een betoverende aantrekkingskracht hebben, zelfs in de gedaante van djihadstrijders, “want die hebben tenminste een gemeenschappelijk doel”. Ook al verwerpt De Mol ieder extremisme, een dergelijke verheerlijking van radicaliteit vind ik niet goed doordacht en ronduit gevaarlijk.
Een heel andere suggestie voor een antwoord komt van historicus Beatrice de Graaf. “We moeten elkaar weer verhalen vertellen, als strategie. Want gemeenschappelijke verhalen verbinden, ze helpen mensen zich met elkaar te identificeren. Ze dwingen mensen via de presentatie van een plot, en uitwerking van enkele karakters, om een keuze te maken, om iets te doen of na te laten. Dat is dus meer dan een ‘ideologie’, het is niet bloedeloos, er zit leven, hartstocht en drama in. En daar is op dit moment helaas vooral IS erg goed in, geen stijl- of moordmiddel wordt geschuwd. Zet daar ons eigen verhaal eens tegenover. Wat is de heilige drieslag van de democratie nog? Kies Rutte, koop een iPhone, of anders? Het is daarom hoog tijd dat toekomstige juffen en meesters op de pabo weer les in de ouderwetse vertelkunst krijgen, en dat we gaan nadenken met welke verhalen we toekomstige generaties willen boeien. Al was het alleen maar uit contraterroristisch oogpunt”.
Dit pleidooi van De Graaf voor verhalen komt misschien nog het meeste in de buurt van wat ik denk dat nodig is. Wat ik er goed aan vind is dat zij aansluit bij onze hang naar ervaring, want op dat vlak staan wij droog.
Maar er zit ook iets instrumenteels in haar suggestie, en in ieder geval iets kunstmatigs. Want stárten verhalen en gemeenschap over het algemeen al niet met ervaringen? Zijn het niet eerder gedeelde ervaringen – die je overkómen – die je nodig hebt? In plaats van ideéën over ervaringen en verhalen?
Toch lijkt haar suggestie me waardevol, omdat er altijd wel wat te ervaren valt, ook aan instrumenteel ingezette verhalen. Maar wat mij betreft vormen zij nog niet de
real thing, datgene dat werkelijk leegte kan vullen. Verhalen blijven dingen in de tweede graad, afgeleid van wat je eigenlijk in de eerste graad wilt: de ervaring van echt contact en gemeenschappelijkheid.
Maar als dat zo is dan ben ik weer wat minder somber. Want ik lees zo maar in de krant dat sommige vmbo’s innovatie en verbetering niet meer primair zoeken in de aangeboden stof of lestechnieken, maar in de persoonlijke relaties met en tussen de leerlingen. Relatie vóór prestatie, noemen ze dat. En bij universiteiten lijkt er ook een dergelijke trend te zijn.
En wat je in het onderwijs daaraan kunt doen, kun je – al dan niet onder inlevering van je iPhone – ook op het werk, in de verzorging, en niet in de laatste plaats: thuis, met elkaar doen. Zo bezien ligt de
real thing: de eerste graad ervaring, namelijk van echt contact, veel dichter bij ons dan waar iedereen het lijkt te zoeken. Wie heeft het dan nog over leegte?
Zie ook
Alcoholisme en djihad,
Wat is er toch gebeurd in het Westen? en
Taylor, Levinas en de leegte