vrijdag 27 december 2013

Volwassen worden


Dit wordt een moeilijk stukje. Want ik schrijft het naar aanleiding van een tragische gebeurtenis, namelijk het overlijden van een ALS-patiënt, waarover werd bericht in de krant. Een overlijden waarmee de betrokkenen zijn omgegaan op een manier waar ik alleen maar respect voor kan hebben.

Maar tegelijkertijd blijft het artikeltje dat recent berichtte over zijn leven en sterven me bezig houden. Met name trof mij een vorm van lichtzinnigheid die naar ik vrees vrij wijd verspreid is.

Zijn weduwe (40) vertelt dat de laatste jaren samen met haar man waardevol waren. “Het was een soort snelkookpan volwassen worden. We praatten intensief over het leven en wat je ervan verwacht”. Tot die tijd leidden ze een vrolijk leven met veel vrienden, hij als bankier, zij als consultant. Hij kon goed skieën, squashen en golven.

Ja, dacht ik, zo gaat dat dus. Met een beetje geluk blijf je je hele leven lang spelen. Ook deze mensen hadden gerust 65 kunnen worden of nog ouder zonder “intensief over het leven te praten”. Dit impliceert dat hele volksstammen hoogopgeleiden en beter gesitueerden zich spelend naar hun pensioen toe bewegen zonder ooit volwassen te worden.

Als je je dat realiseert wordt het iets begrijpelijker hoe het kan gebeuren dat kringen als die van Rijkman Groenink hun banken op speelse wijze naar de afgrond stuurden en de samenleving naar een crisis. Dat komt regelrecht voort uit een opvatting van het leven als één groot speelveld waarop je je vooral zoveel mogelijk moet uitleven en waarover je niet moeilijk gaat doen. Dat vind ik zorgelijk.

Het gaat mij nu niet om deze mensen van het krantenbericht. Want ik denk dat zij er iets bijzonders van gemaakt hebben. Het gaat mij wel om de lichtzinnigheid van een deel van de hoogopgeleide elite, die tegelijkertijd voor weldenkend wil doorgaan.

Want het is toch schokkend dat een dergelijke tragedie moet toeslaan om überhaupt tot volwassenheid te komen. Missen wij soms wat, in ons opvoedingssysteem?

Zie ook Crisis van hoog en laag

donderdag 19 december 2013

Tikoen olam


Vorige week bezocht ik een discussieavond over tikoen olam. Op initiatief van het Liberaal Joodse Studiecentrum gingen Menno ten Brink, rabbijn van de LJG, en Talmoedkenner Michaël Bloemendal met elkaar in gesprek over dat Joodse begrip. Kort gezegd betekent tikoen olam ‘verbetering van de wereld’, of ‘herstel van de wereld’ of ‘rechtzetting van de wereld’, maar wat langer gezegd bleek het van alles te kunnen betekenen.

Op basis van de uiteenlopende ideeën van die avond en van wat ik er ooit over geleerd heb, voel ik me vrij om er het mijne van te denken. Uit de aangedragen interpretaties van tikoen olam heb ik voor mezelf de volgende mix samengesteld.

Primair denk ik dat tikoen olam te maken heeft met ordening, waarbij het zowel gaat om de inrichting van de wereld als om manieren waarop mensen met elkaar samenleven. En dan niet ordening in de zin van het kortstondig opruimen van rotzooi of het goedmaken van een ruzie, maar in zin van: voor de langere termijn, op structurele manier, zaken beter inrichten dan ze nu ingericht zijn.

Bloemendal kwam met een voorbeeld dat ontleend was aan de Joodse regelgeving inzake echtscheiding. Als het zo is dat een bepaalde regeling voor echtscheiding iedere keer weer tot verwarring en frustratie leidt, dan richt je als rabbijnencollege het scheidingsproces op een gegeven moment zo in dat het voortaan goed gaat. Bijna als een vorm van management, maar dan wel een doordachte vorm, niet de hijgerige korte termijn-gerichte variant ervan.

Bij een scheiding komen goede afspraken ten goede aan de vrouw, omdat die meestal de benadeelde partij was in die situatie. Maar er hoeft, volgens Bloemendal, niet altijd sprake te zijn van een zwakkere partij die beschermd moet worden. Bijvoorbeeld bij het voorschrift om gijzelaars niet te snel los te kopen is vooral het algemeen belang gediend bij de regeling. Het te makkelijk betalen van losgeld zou een aanmoediging kunnen zijn voor meer gijzelingen.

Een ander voorbeeld ontleen ik aan de recente plaatsing van zonnepanelen bij mij thuis. Als het zo is dat de ontwikkelingsgang van de mensheid – kennelijk – leidt tot milieuvervuiling en opwarming van de aarde, dan verzin je manieren van energieopwekking die minder schadelijk zijn en de toekomst hopelijk kunnen veiligstellen. Dat is, met recht, te benoemen als rechtzetting van wat krom aan het groeien is.

Wat daarbij hoort, net zoals bij de andere voorbeelden van tikoen olam, is een intens goed gevoel. Dat kun je ook bij een heleboel andere dingen hebben, maar het speciale van het tikoen olam-gevoel is het idee dat je de wereld niet incidenteel, maar structureel een beetje beter helpt maken.

In het structureel ordenende karakter van tikoen olam ligt naar mijn idee een duidelijke afgrenzing ten opzichte van het verrichten van goede daden aan en solidariteit met hulpbehoevenden. Dat betekent niet dat dat laatste niet nodig zou zijn of niet ook een goed gevoel kan geven. Maar ik zou dat geen tikoen olam noemen maar hulpverlening.

Mijn mix overziende ben ik het dus wel eens met Ten Brink, die stelde dat tikoen olam ook kan gaan over bescherming van het milieu. Maar niet met zijn standpunt dat er altijd een hulpbehoevende partij of een underdog in het spel moet zijn.

En ik ben het eens met Bloemendal dat het gaat om herstellende actie, gericht op duurzaamheid in onze verhoudingen tot elkaar en tot de rest van de schepping. En dat dat kan aanvoelen alsof God een beetje naïef is geweest: ons samenleven verloopt niet zomaar vanzelf goed, ook niet met Zijn geboden erbij. Wij mensen moeten extra maatregelen nemen.

En iets soortgelijks geldt voor onze omgang met de natuur. Kennelijk zijn we zo geschapen dat we de schepping zelf in gevaar brengen met onze uitvindingen en slimmigheden. Ook daar moeten we dus wat op verzinnen. En als we dat doen voelt het goed. Dat noem ik tikoen olam.

Zie ook Pittoreske sjoeltjes

donderdag 12 december 2013

Ubuntu


In allerlei bespiegelingen naar aanleiding van de dood van Nelson Mandela ging het regelmatig over de Afrikaanse filosofie van Ubuntu waardoor de Zuid-Afrikaanse staatsman geïnspireerd zou zijn. Met name Mandela’s idealen van gelijkheid en verzoening zouden daarop terug te voeren zijn.

In de verwijzingen naar Ubuntu wordt er vaak bij gezegd dat het woord nauwelijks te vertalen is. In één van de pogingen tot uitleg kwam ik de volgende uitspraak tegen: “Het wezen van de mens is dat hij onlosmakelijk is verbonden met andere mensen. Westerlingen  zeggen: ik denk dus ik ben. Afrikanen zeggen: ik ben mens omdat ik meedoe en deel”. Daaruit volgt de aansporing om conflicten op te lossen door sociale harmonie, eindeloos overleg en dialoog.

Hoewel de uitspraak aan bisschop Tutu wordt toegeschreven, lijkt het me net zo goed een romantische Westerse opvatting over Afrikanen te weerspiegelen. Compleet met de generaliseringen en onjuistheden die aan alle romantiseringen zijn verbonden.

Zo’n onjuistheid is wat mij betreft de vooronderstelling dat het Westen de collectiviteit niet zou kennen. Integendeel, zou ik zeggen, wat anders waren de vaderlandslievende bewegingen in veel Europese landen in de negentiende eeuw, tot in het enthousiasme toe waarmee die landen in de grote oorlog van 1914 elkaar te lijf gingen? En hoezeer burgers ook daarna door een gevoel van saamhorigheid nog begeesterd konden worden is te zien in films van Nazi-Duitsland uit de jaren dertig. Probleem: we hebben er onze bekomst van gehad.

Langs deze historische lijnen redenerend kan ook worden afgerekend met een andere vooronderstelling die in het romantische beeld ligt opgesloten. Want dat collectiviteiten, niet alleen in West-Europa maar ook in Afrika, niet zaligmakend zijn kan toch genoegzaam blijken uit de vreselijke slachtingen die de afgelopen vijfentwintig jaar op het Afrikaanse continent hebben plaatsgevonden tussen Afrikaanse bevolkingsgroepen onderling. Veelal niet uitgevochten met Westers oorlogstuig maar met authentieke Afrikaanse machetes.

Tenslotte, als Mandela iéts duidelijk maakte, is het de onmisbaarheid van het individuele geweten. In een vergelijking van Mandela met een aantal andere grote eigentijdse geesten  zoals Havel en Sacharov komt commentator Stevo Akkerman tot een kenmerk dat zij met elkaar gemeen hebben. “Hun grootheid is onlosmakelijk verbonden met de pogingen van de macht om hen klein te maken – dat dat niet lukte, was dankzij een besef van persoonlijke autonomie waar geen beul tegenop kan. De grootheid huist hier in het koppige vasthouden aan de idealen van gelijkheid en waardigheid, wetende – dat gold heel sterk voor zowel Havel als Mandela – dat mensenrechten onvervreemdbaar zijn, voor iedereen, altijd. Dus ook voor boosdoeners”. Abstracter en minder collectivistisch kun je het bijna niet zeggen.

Mijn conclusie is dat Ubuntu, in ieder geval in de populair-romantische betekenis waarin het veel gebruikt wordt, mij niet goed kan inspireren. Daarvoor hemelt het ‘collectiviteit’ en ‘meedoen’ te veel op, en helpt het begrip niet om te onderscheiden tussen het goede en het foute meedoen.

Ik wil hiermee niet zeggen dat je een sociaal verband niet nodig hebt. Een mens heeft dat volgens mij heel hard nodig. Dat vindt zelfs een extreem individualistisch ingestelde commentator als Frits Bolkestein wanneer hij pleit, zo niet voor een bezield verband dan toch wel voor de warmte van een baan. Hij had daarmee wel het uiterste punt bereikt van zijn voorstellingsvermogen op het vlak van menselijke gemeenschappelijkheid, maar dat geeft meteen ook het belang ervan aan.

Wat ik wel wil zeggen is dat je moet oppassen met collectiviteiten als het gaat om onderscheidingen tussen goed en fout. Misschien is het individu toch wel de vindplaats voor dat soort onderscheidingen. In ieder geval is een grote mate van eenzaamheid juist ook tekenend geweest voor het leven van Nelson Mandela.

Zie ook Menselijke waardigheid

donderdag 5 december 2013

Pittoreske sjoeltjes


Ik was eigenlijk wel blij met de column van Harry van den Bergh van vorige week. Die ging  over de publicatie Kern en Toekomst. Progressief Jodendom in de 21e eeuw, een bezinning van de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam op haar toekomst, waar ik aan meegewerkt heb.

De reden is dat Van den Berghs reactie, gewild of ongewild, een goede illustratie biedt van waar ons stuk over gaat. Die illustratie ligt in de vanzelfsprekendheid waarmee Van den Bergh onze suggestie verwerpt dat Verlichtingsidealen ons kunnen inspireren. “Wat zegt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ons?”, roept hij uit tegen het einde van zijn column.

Wat Van den Bergh zegt is: een échte Jood is toch niet onder de indruk van mensenrechten, gelijkberechtiging, democratie en andere Verlichtingsidealen! Die houdt het liever bij prettige en pittoreske sjoeltjes en traditionele Joodse bronnen.

Daar kan dus de beklemming beginnen die ons regelmatig in de greep houdt: “Oei, ik loop wél warm voor de mensenrechten, ben ik geen echte Jood dan?” De neiging kan bestaan om je te laten intimideren door een dergelijke uitspraak, zodanig dat er een code ontstaat van correcte Joodsheid waarin de mensenrechten hooguit voor de buitenwereld relevant zijn, maar toch niet voor onszelf.

De strekking van ons stuk is: een zelfbewuste en trotse Liberaal Joodse gemeente laat zich door dat soort uitspraken niet van de wijs brengen. Die onderkent dat idealen zoals mensenrechten en democratie niet alleen van de buitenwereld zijn, maar dat wij daar vanuit onszelf, en ondersteund door de Joodse traditie, warm voor kunnen lopen en dat we dat ook uitspreken.

In zekere zin heeft Van den Bergh wel gelijk: helemaal vanzelfsprekend is die Joodse  omarming van Verlichtingswaarden niet. Binnen de Joodse wereld zijn bijvoorbeeld genoeg stromingen te vinden die niet zoveel op hebben met democratie.

Jitzchak Greenberg toonde dat onlangs toen hij in The Jewish Week schreef over de wijze waarop de Charediem de spanningen zichtbaar maken die zijn ingebouwd in de relatie tussen Jodendom en democratie. En Gerald Blidstein besprak in zijn artikel Halakhah and Democracy onder andere aan de hand van Or Sameach de tweeslachtige positie van de traditie tegenover democratie.

Misschien is die omarming van Verlichtingswaarden, naast de koestering van Joodse waarden, dus precies wat Liberaal Joodse gemeenten onderscheidt van andere Joodse denominaties. Vandaar het pleidooi in Kern en Toekomst om, als dat zo is, daar dan duidelijk voor uit te komen.

En de genoemde literatuur maakt duidelijk dat er ook voor Liberale Joden genoeg te lernen overblijft.

Zie ook Liberale varianten, Heilig en Menselijke waardigheid

vrijdag 29 november 2013

Beethoven


Ik ontkom er niet aan, mijn waardering voor Beethoven is fundamenteel tweeslachtig. Tot die conclusie kom ik bij lezing van het boek Beethoven. Een biografie door Jan Caeyers.

Aan de ene kant ben ik diep en positief onder de indruk van de man. Dat heeft te maken met de veelheid en originaliteit van zijn muzikale ideeën, en zijn enorme expressieve kracht. Hij bewandelde nog nooit belopen muzikale paden en rekte in zijn eentje het muzikale universum op tot voor die tijd ongekende proporties. Inderdaad fascinerend.

Zijn tijdgenoten konden dat niet altijd waarderen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit enkele reacties op Beethovens optreden in Praag in 1796. Daar ergerden critici zich aan Beethovens ruwe en slordige spel, zijn hang naar originaliteit en zijn overladen en overdreven expressie. Zij dachten met weemoed terug aan wat zij noemden “het beheerste, verfijnde en transparante” spel van hun idool Mozart. Maar voor mij maken de hier bekritiseerde punten onderdeel uit van de fascinatie die Beethoven op mij uitoefent.

Daar staat tegenover dat met Beethoven een benadering van muziek in zwang kwam waar ik niet van houd. Sterker, waarvan het intimiderende karakter me behoorlijk parten gespeeld heeft. Ik doel op het heilige en plechtige aureool waarmee muziek vanaf zijn tijd en mede door zijn toedoen werd omgeven. Dat zorgde ervoor dat wat mij betreft muziek onontwarbaar verstrengeld raakte met prestatie- en prestigestress in plaats van met ontspanning. En het introduceerde een nieuwe hiërarchie: het publiek was er voor het genie van de componist en de uitvoerders, en niet omgekeerd.

Tot aan het einde van de 18e eeuw was daar geen sprake van. Integendeel, zo laat Caeyers zien, eigenlijk vielen bijvoorbeeld in de achttiende-eeuwse kamermuziekpraktijk spelers en toehoorders met elkaar samen. Kwartetspelers gingen, als vier kaartspelende vrienden, met elkaar muzikaal in gesprek. Er was dus geen sprake van een publiek dat in eerbiedige stilte de genieën aanhoorde om ze daarna op het daarvoor bepaalde moment met applaus te vereren. Het was eerder een charmante, gemoedelijke bende waar je tussen de gesprekken door kon genieten van aangename ritmes of flarden melodie.

Dat veranderde toen vanaf het einde van de 18e eeuw beroepsmusici zichzelf serieuzer begonnen te nemen. Zij wilden de kamermuziek losmaken uit de dilettantensfeer en verder professionaliseren. Beethoven speelde in deze ontwikkeling een belangrijke rol door zijn opvattingen over de verhevenheid van de kunst en het artistieke genie. Hij droomde van de situatie dat hij, verheven boven banale dagelijkse besognes, kon leven van wat hijzelf noemde “de goddelijke kunst’ en van “de producten van mijn geest’. Dat moest bijvoorbeeld leiden tot pianosolo’s in de verheven stijl, met een aanzienlijke lengte, en met veel afwijkingen van de gebruikelijke vorm waarin sonates geschreven zijn.

Zoals gezegd, niet alleen hijzelf, ook zijn omgeving streefde naar professionalisering. Daarbij pasten experimenten met nieuwe muziek en de oprichting van conservatoria en centers of excellence, met de bijbehorende intimiderende uitstraling.

Maar, en zo eindigt dit stukje in perfecte tweeslachtigheid, de bijna filosofische dieptes die Beethoven aanboort in zijn muziek, verdienen niet minder dan optimale concentratie bij de totstandkoming en uitvoering van zijn werken. Dan ontkom je niet aan centers of excellence. Als ik er dan zelf maar geen deel van hoef uit te maken.

Zie ook Goudmijn en Gezag

donderdag 21 november 2013

Heilig


Iets ‘heilig’ noemen is één ding. Twee nogal verschillende zaken ‘heilig’ noemen is iets anders. Je kunt je afvragen of dat laatste wel kan.

Als iemand zegt “Mijn auto is heilig voor me”, en twee zinnen later “Mijn gezin is heilig voor me”, willen we dan eigenlijk niet weten wat ten diepste heiliger is voor hem, bijvoorbeeld als hij moet kiezen tussen zijn auto en zijn gezin?

Merkwaardig genoeg lijkt er in de Joodse cultuur wel zoiets te bestaan als een dubbele heiligheid. Enerzijds zijn de overgeleverde teksten duidelijk: de geboden van Sinaï zijn heilig, het volk dient een heilig volk te zijn.

Anderzijds: er is geen andere niet-Christelijke bevolkingsgroep of religie die met zoveel vuur de doorbraak heeft verwelkomd van de gelijkwaardigheid van mensen en volkeren en van mensenrechten. Juist als bevolkingsgroep hebben, sinds de Verlichting aan het einde van de 18e eeuw, de Joden in meerderheid de ideeën van universele vrijheid, gelijkheid en broederschap in hun hart gesloten.

Ook Christenen deden dat. Sterker nog, die ideeën kwamen op in een Christelijke samenleving. Maar de overheersende trend binnen die groep bleek te zijn dat de ene vorm van heiligheid (de Christelijke) werd ingewisseld voor de andere (de humanistische en Verlichtingsideologie). Grootschalige secularisatie was daarvan het gevolg, zonder het probleem van een dubbele heiligheid.

Dubbele heiligheid is voor Moslims in meerderheid ook niet aan de orde. De Verlichtingsideeën lijken hen vooralsnog niet bijzonder aan te spreken. Zeker niet in de mate waarin Joden daarvoor warm konden en kunnen lopen.

Je kunt zeggen: Joden liepen daar zo warm voor omdat die ideeën hielpen om een einde te maken aan de feitelijke achterstelling van Joden in de samenleving en hun emancipatie mogelijk maakten. Ik denk dat die factor inderdaad belangrijk heeft bijgedragen aan de Joodse sympathie voor de Verlichtingsideeën.

Maar naar mijn overtuiging omarmden Joden de universele verlichte ideeën ook omdat zij daarin een type heiligheid herkenden dat deed denken aan de heiligheid van de eigen particularistische Joodse traditie. Denk aan de opdracht tot verbetering van de wereld (tikkoen olam) of aan de hoge waarde die aan een mensenleven wordt toegekend.

Wat niet wil zeggen dat die twee typen heilige zaken – de universalistische en de particularistische – naadloos in elkaar overgaan. Daarom blijft de vraag hangen: kun je twee dingen tegelijkertijd heilig noemen?

Zie ook Bestemming bereikt en Heilig vuur

donderdag 14 november 2013

Blij met de PvdA


Ik weet het ook wel, de besluitvorming binnen de PvdA over JSF verdient niet de schoonheidsprijs. Maar ik vind defensie belangrijk en ik ben zelf niet per se tegen de JSF.

En ja, ik geef toe dat het vertrek van de kamerleden Désirée Bonis en Myrthe Hilkens wijst op een misschien wel vergaande mate van kadaverdiscipline. Al weet ik niet het fijne van wat daar gespeeld heeft.

Toch kon ik het niet laten blij te zijn met twee berichten die ik vorige week opving. Het ene bericht kwam van Hans Spekman en zijn werkgroep “Illegaliteit en mensenhandel” en betrof het advies dat de werkgroep uitbrengt aan de PvdA-fractie inzake het kabinetsvoornemen om illegaal verblijf als overtreding aan te merken. In het advies pleit de werkgroep er onder andere voor om specifieke kwetsbare groepen bescherming te blijven bieden en voor iedereen de toegang open te houden tot medische zorg en voor kinderen tot scholing.

Mooi, denk ik dan. De PvdA, en in ieder geval Hans Spekman, laat het niet bij woorden als het gaat om het bijvijlen van de scherpe kanten van het kabinetsbeleid. Hier zit oprechte zorg achter.

Het tweede bericht ging over de campagne van 2012 waarmee Diederik Samsom onverwachts succesvol de PvdA op 38 zetels bracht. Dat is op het conto te schrijven van een persoonlijke beslissing die Samsom pas twee weken voor het eerste verkiezingsdebat nam.

Het partijbureau had op basis van kiezersonderzoek in een eerder stadium besloten dat een anti-campagne het beste zou werken onder linkse kiezers. Dat betekende: tégen aantasting van zekerheden, tégen Europa, tégen andere partijen. Maar, vertelt Derk Stokmans in zijn boek Straatcoach en Strateeg, tijdens een tweedaagse oefensessie voor het premiersdebat van RTL4 op het Brabantse platteland werden de twijfels bij Samsom zo groot dat hij het bos inliep en een half uur onvindbaar bleef voor zijn medewerkers. Daar besloot hij, in zijn eentje, de campagne om te gooien. Hij legde dat zijn team vervolgens persoonlijk op.

Prachtig vind ik dat. Tegenover een leger van risicomijdende bobo’s en berekenende spindoctoren kiezen voor eerlijkheid en een positief verhaal. Dat kan alleen maar als je er zelf in gelooft. Samsoms draai getuigt daarmee van onafhankelijkheid van geest en dat doet me goed temidden van zoveel gesomber over de zwakte van de politiek. Ik ben blij dat dat gebeurt in het segment van het politieke spectrum waar ik mezelf al jarenlang bij indeel: de sociaal-democratie.

En ja, deze berichten zullen ook wel weer goed getimed de wereld in zijn gestuurd. Maar ze zijn er toch maar.

Zie ook Listig

donderdag 7 november 2013

Het nieuwe Midden-Oosten


Tot een paar jaar geleden was de mentale foto van het Midden-Oosten in het hoofd van veel Westerse mensen grofweg die van een zwarte vlek ter hoogte van Israël/Palestina, en daaromheen wit of neutraal gekleurd gebied.

Zo was lange tijd het overheersende beeld van het Midden-Oosten in het Westen: dat van over het algemeen goedwillende, vreedzame, interessante bevolkingen met een kankergezwel in hun midden, namelijk Israël. Als mensen geen familie of vrienden in Israël hadden, gingen ze daar niet op vakantie, stel je voor. Bestemmingen als Syrië, Egypte, Saoedi-Arabië en de Emiraten waren wél interessant en geaccepteerd.

Dat het zo zwart-wit niet ligt is inmiddels voor de meeste mensen wel duidelijk geworden. Syriërs blijken in staat tot onderling geweld dat het vertrouwde Israëlisch-Palestijnse conflict in grofheid en omvang vele malen overtreft. Egypte betoont zich minder de natie van weldenkende, tolerante burgers dan zij en wij altijd gedacht hadden. Het beleeft steeds meer en bloederigere clashes tussen Moslims en Christenen en seculieren. En de primitiviteit van Saoedi-Arabië kiert door alle rijkdom heen.

Zo kan het gebeuren dat in de beeldvorming langzaam een andere foto komt bovendrijven. Die meer recente foto van het Midden-Oosten laat, naar mijn opvatting, over het hele gebied meer zwart zien en toont Israël waarschijnlijk wat meer in grijstinten.

Niet dat er in Palestina en Israël feitelijk veel veranderd is. De bezetting van de Westoever en de vernederingen die de Palestijnen moeten ondergaan zijn nog even schandalig en onacceptabel als ze waren. Maar de perceptie van het hele gebied is veranderd: er is minder sprake van aanduidingen in zwart en wit, er is meer gevoel voor verhoudingen gekomen en erkenning van de gewelddadigheid die over de volle breedte van het Midden-Oosten present is, met gevolgen voor alle bewoners van het gebied.

Natuurlijk, ook nu zijn er complotdenkers die Israël de schuld geven van alles, tot aan het gedrag van Morsi (of juist Sisi) en Assad (of juist de rebellen) aan toe. Maar waar het toerisme – afgezien van de jihadisten – naar Syrië en Egypte is teruggelopen of niet meer bestaat, neemt het aantal vakantiegangers naar Israël weer toe.

Zie ook Delegitimering, Voor en tegen Bennett en Kerk en Staat

vrijdag 1 november 2013

Het mesoniveau revisited


Ik weet het even niet zo goed met de politiek.

Heroïsche politiek mag niet meer. Daarmee bedoel ik de politiek van de charismatische grote mannen. Daar hebben we, met Hitler en Stalin, onze bekomst van gehad en niet ten onrechte zijn we daar wantrouwig tegen geworden. We zien Poetin de held uithangen in Rusland, maar wij weten: dat willen we niet meer, wij leven in een post heroic society.

Maar ja, wat ervoor in de plaats is gekomen inspireert ook niet echt. Namelijk een meer technocratisch ingestelde vorm van politiek bedrijven. Die verloor zich tot tien jaar geleden in het opbouwen van grote uitvoeringsorganisaties en overheidsmanagement, en sindsdien onder de invloed van het neo-liberalisme in bedrijfsmatig denken dat overal, tot en met onderwijs en rechtspraak toe, wordt toegepast. Op menselijk niveau wil dat nog wel eens kil en beklemmend aanvoelen, zowel de oude als de nieuwe technocratie.

Wat resteert is een vrij onmachtig geroep over gebrek aan visie bij politici, de minister president voorop. En verontwaardiging over democratisch gekozen meerderheden die met niets anders bezig zijn dan elkaar het leven zuur te maken. Waardoor er vervolgens gevaarlijk veel stemmen opgaan die zich afvragen of de democratie in de Westerse wereld nog wel functioneert.

Dus: ik weet het even niet zo, maar ik weiger om op politiek niveau het principe van de democratie los te laten. Zoals Churchill zei: het is misschien een slecht systeem, maar het beste dat we kennen.

Los daarvan heb ik altijd een zwak gehad voor het mesoniveau. Dat is, anders dan het macroniveau waarop de politiek zich afspeelt, het niveau waarop mensen elkaar samenwerken (of niet) in arbeidsorganisaties, ziekenhuizen, orkesten. Daar heb ik wat mee omdat je er de andere mens kunt tegenkomen, in de zin van de Ander van Levinas. Natuurlijk kan dat op het macroniveau ook, maar daar wordt je geacht je niet af te laten leiden door manifestaties van individueel leed, en het alleen te hebben over mens-overstijgend beleid. Het mesoniveau biedt meer mogelijkheden om je wél af te laten leiden.

Er is nog een andere reden te noemen voor aandacht voor het mesoniveau, althans volgens universitair docent Pieter Ippel: binnen arbeidsorganisaties kun je volgens hem, als organisatielid, verschil maken. Door je stem te verheffen, door direct het kleine machtsmisbruik van tegenspraak te voorzien.

Ippel noemt dat zelfs een morele plicht. Media tracteren ons graag op beelden van de strijd tegen verre despoten. Maar wij zouden daar ons eigen verzet aan toe moeten voegen tegen de Dzjengis Khans in onze eigen kantoren, betoogt Pieter Ippel. “Vergeleken met de autoritaire of totalitaire nationale regimes, die ook nu nog al te vaak voorkomen, lijken de hier besproken lokale vormen van repressie een kleinigheid. Dat grote lijden stemt ons vaak machteloos. Maar aan die nabije vormen van misbruikte macht kunnen we in heel wat gevallen wat doen”.

Ik hoop dat hij gelijk heeft. Maar tegelijkertijd denk ik: de Dzjengis Khans hebben niet voor niets zoveel macht: dat komt door hún positie en ónze hypotheken en/of studerende kinderen. Dat beperkt je speelruimte aanzienlijk.

Daar staat tegenover dat de meesten van ons minder dan vroeger geneigd zijn hiërarchie en onmenselijke technocratische systemen als natuurlijke of door God gesanctioneerde gegevens te beschouwen en te accepteren.

Dat kan onder andere blijken uit het prijzenswaardige (zelf)onderzoek door het wetenschappelijk bureau van de PvdA onder de titel Over wat van waarde is. Daarin doet  het bureau, onder leiding van Monica Sie, een poging om het karakter van breed levende maatschappelijke onvrede te achterhalen.

Marc Chavannes schrijft daarover: “Voor dit project werden mensen uit allerlei windstreken geïnterviewd, een ergotherapeute, een streekbuschauffeur, een ICT’er, een bedrijfseconoom, een fietsenwinkelier een werkloze jurist en een fulltimemoeder. Zij willen graag meedoen aan het moderne leven, maar worden vaak ontmoedigd door de systemen waarin zij zich gevangen voelen op hun werk én in hun privéleven. Zij voelen dat de kosten van de economische en organisatorische ontwikkelingen te eenzijdig op hen worden afgewenteld. Het is een portret van Nederland op mensenniveau waar politiek conclusies uit worden getrokken”.

Het bureau spaart in dit onderzoek zichzelf en de sociaal-democratie niet: het maakt duidelijk dat de PvdA zelf deel van het probleem is geworden. Eerst door haar geloof in het optuigen van grote uitvoeringsorganisaties en daarna in het financieel-bestuurlijke neoliberalisme.

Hoopgevend vind ik dat een dergelijke spraakmakende groepering vanuit het politieke macroniveau oog krijgt voor en leert van de belevingen en mogelijkheden van mensen op het mesoniveau.

Zie ook Lang leve het mesoniveau en Behapbaar

donderdag 24 oktober 2013

Ontevreden


Het blijft een opmerkelijke boodschap, die van Simon Peres, namelijk: ben ontevreden! “De grootste bijdrage van Joden aan de wereld is ontevredenheid. Als je ontevreden bent ga je namelijk iets doen om je situatie te veranderen.”

Toch niet zoals Wilders? Die verkeert permanent in boze ontevredenheid over de situatie in ons land, met name de aanwezigheid van bepaalde bevolkingsgroepen. Hij wil de situatie graag veranderen.

Of zoals Poetin die permanent vindt dat Ruslands waardigheid door anderen tekort gedaan wordt? En niet schroomt om daar maatregelen tegen te nemen.

Of zoals stagnerende wereldregio’s en mokkende maatschappelijke groeperingen die vinden dat hun moeilijkheden door Amerika of Israël of Europa veroorzaakt zijn?

Nee, Peres heeft met ontevredenheid iets constructiefs op het oog. Maar, zeggen zijn critici, zijn ontevredenheid zet hem vooral aan tot dagdromen. Is zijn ontevredenheid dan op een lijn te stellen met de soort medelijdende misantropie die met een zekere afstand het ijdele menselijke gedoe gadeslaat? Dat wil zeggen, met een houding die de Westerse culturele elite niet vreemd is, zoals kan blijken uit een uitspraak van Hella Haasse uit 1954: “Het is voor een ieder de opgave het contact met de onbevredigende werkelijkheid draaglijker te maken door het narcoticum van de verbeelding”. Een soort escapisme dus.

Het lijkt er niet op, want Peres benadrukt dat de ontevredenheid waar hij het over heeft de inspiratie levert tot daden: het gaat erom van de échte wereld een betere en mooiere plek te maken voor alle mensen en groeperingen. En hij laat niet na te beklemtonen dat permanente discussie, debat en ruzie horen bij dat proces van ontevredenheid naar verbetering. “Eenheid is niet bepaald een kenmerkende eigenschap van het Jodendom”. Die realistische houding duidt op een nogal groot verschil met de escapistische omgang met ontevredenheid zoals Haasse die in 1954 verwoordde.

Het is grappig om te constateren dat in een interview uit 2011 Hella Haasse afstand neemt van haar vroegere uitspraken. “Ten eerste zou ik de werkelijkheid nu niet meer onbevredigend noemen. Ze is ongekend gecompliceerd, maar het heeft geen zin om daar te veel bij stil te staan. De werkelijkheid is er nu eenmaal. Verder: verbeelding is geen narcoticum, ze heeft niets te maken met de behoefte even buiten de realiteit te staan”.

Maar zo klonk het wel in 1954. Is de kloof tussen het activistische Jodendom, waarvan Peres getuigt, en het Westerse intellectuele klimaat sinds die tijd misschien wat kleiner geworden?

Zie ook Ontsnapping en Leunstoelgeweld

donderdag 17 oktober 2013

Saai en heldhaftig


Hoe om te gaan met saai- en suffigheid? Dat is geen onbelangrijke vraag in een wereld waarin veel mensen, al is het maar uit simpele overlevingsdrang, zich dagelijks uitleveren aan een grotere of kleinere portie verveling. Als arbeider of ambtenaar, op een kantoor of achter de kassa of de kinderwagen.

Voor wie dat een probleem is, blijkt overwinning van de saaiheid soms mogelijk te zijn met behulp van wat wel het tegendeel ervan genoemd kan worden: heldhaftigheid. Op grond van wat ik de laatste tijd ben tegengekomen aan heldhaftigheidsstrategieën onderscheid ik daarvan drie varianten.

De eerste variant is de strategie om simpelweg afscheid te nemen van het kantoor of de kassa: weg ermee! Dat moet je je natuurlijk wel kunnen permitteren, doordat je andere, meer interessante bronnen van inkomen kunt aanboren.

De schrijver en filosoof Frédéric Gros is zo iemand. Voor hem bestaan er welbeschouwd twee soorten mensen: kantoormensen en echte mensen. De eerste groep kan in het beste geval rekenen op zijn medelijden, de tweede moet in de leer bij de filosofen en gaan wandelen in de vrije natuur. Als je dat eenmaal doet zul je je geweldig voelen: “Je voelt je vrij als je terugdenkt aan je contract in de hel (dat wil zeggen: de samenleving) omdat de oude termen daarin – naam, leeftijd, beroep, loopbaan – allemaal absoluut belachelijk blijken te zijn”.

Ik vind dit een nogal hooghartige benadering van het probleem, en niet de meest overtuigende manier om filosofie voor de samenleving relevant te maken. Dit is voor de meeste mensen simpelweg niet weggelegd.

De tweede variant zegt: overwin de saaiheid door er een ideologisch sausje overheen te gooien. Dat kan bijvoorbeeld het sausje zijn van een maatschappelijke of politieke ideologie. De schrijver Nir Baram laat in zijn boek Goede mensen zien hoe in de twintigste eeuw mensen zich op sleeptouw lieten nemen door totalitaire bureaucratieën als nazisme en fascisme. Niet omdat ze er per se in geloofden, maar omdat op zichzelf onbetekenend werk daardoor alsnog een maatschappelijke glans kon krijgen en mensen status kon verlenen in naam van hogere en heldhaftige idealen.

In onze tijd is het ideologische sausje over het algemeen niet meer van politieke, maar eerder van persoonlijk-karakterologische aard. Passie voor het werk en enthousiasme in de sociale omgang scoren nu hoog. Zij kunnen toewijding aan het werk de grootsheid verlenen die de saaiheid ervan helpt verdringen. Bijna alle modieuze managementtheorieën verheerlijken die ideologie.

Voor mij is bij deze variant altijd de vraag in hoeverre het gaat om slechts een tijdelijke en valse opleuking, waarna je des te harder terugvalt in de verarmde werkelijkheid.

De derde strategie verklaart het kantoorbestaan zelf, en dan precies de saaiheid ervan, tot iets heldhaftigs. David Foster Wallace verwoordt deze visie als hij zegt dat werk misschien saai is, maar wel moet gebeuren. “Hoe minder heldhaftig, spannend, in het oog springend of zelfs interessant een bepaalde werkzaamheid op het eerste gezicht lijkt, des te groter de kans dat het een strijdtoneel kan worden van echt heldendom”.

Ik ben bang dat ik deze variant net iets té heldhaftig vind. De conclusie moet zijn dat, wat mij betreft, geen van de drie strategieën succesvol kan worden genoemd. Geen ervan spreekt me echt aan. Ik probeer gewoon mijn werk - momenteel trouwens helemaal niet zo saai - maar zo goed mogelijk te doen. Of is dat de derde variant?

Zie ook Ongevraagd advies, Lekker werken en Smeken om feedback

vrijdag 11 oktober 2013

Hoe sociaal is sociaal?


Laatst las ik dat de kernreactorramp van Fukushima mede toegeschreven kan worden aan de neiging van Japanners tot kuddegedrag en kritiekloze gehoorzaamheid. Althans, volgens de Japanse onderzoeker Kiyoshi Kurokawa, die in opdracht van het Japanse parlement een rapport uitbracht over de toedracht en nasleep van de ramp. “De Japanse volksaard heeft de ramp mede mogelijk gemaakt. De fundamentele oorzaken liggen besloten in de Japanse cultuur; onze instinctieve gehoorzaamheid, onze terughoudendheid om het gezag te bekritiseren, ons kuddegedrag, onze geslotenheid”.

Dat was voor mij niet helemaal nieuw natuurlijk. Dit soort generalisaties over Japan had ik al eerder gehoord, maar je weet nooit wat ze waard zijn. Ze kwamen nu uit de mond van een Japanner, maar het feit zelf van zo’n onderzoekscommissie relativeert de stelling weer enigszins.

Opmerkelijker vond ik de verklaring die erbij gegeven werd en eigenlijk begrijp ik die niet helemaal. “Het geeft aan dat Japanners sociale relaties erg belangrijk vinden”. Want om die reden zijn Japanners niet gewend aan stevig debat en wederzijdse kritiek, aldus Kurokawa. Alsof het opzoeken van het debat, het ter discussie stellen van heersende opvattingen en aannames iets is voor asociale mensen.

Dat druist in tegen mijn opvatting van socialiteit, die ik vaak en veel belichaamd zie in de Joodse traditie en in Israël: fel onderling debat en nieuwsgierigheid naar het andere van anderen is daar misschien wel het wezen van. Als minister Jair Lapid zich uitspreekt tegen Netanjahoe’s boycot van de VN-toespraak van de Iraanse president Rohani vind ik dat prachtig. Joden hebben weinig last van kuddegedrag of terughoudendheid in het kritiseren van gezag.

Toegegeven, dat resulteert niet altijd in prettige omgangsvormen. De onbeleefdheid en botheid van veel Israëliërs mag spreekwoordelijk genoemd worden. Daarnaast kan een teveel aan onderlinge discussiedrift een samenleving ook ontwrichten. Volgens de Joodse traditie is de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 daaraan te wijten.

Maar voor het overige komt het mij voor als een bij uitstek sociale kwaliteit te beseffen dat wij mensen allemaal verschillend zijn, dat het gesprek daarover mede in de vorm van discussie en debat ons leven substantiële inhoud verschaft, en dat geen kerkelijke of wereldlijke instantie mij mag verbieden te denken wat ik denk.

Mijn indruk is dat de Westerse samenleving op dit vlak de afgelopen decennia een belangrijke verschuiving heeft meegemaakt. Je zou kunnen zeggen dat tot en met de jaren vijftig Europa de trekken had die nu nog aan Japan worden toegekend en waarbij socialiteit gedefinieerd wordt in termen van volgzaamheid, collectief gedrag en terughouding van kritiek. En dat nu tegenspraak en debat bijna per definitie als opbouwende, sociale activiteiten worden gezien.

Als dat zo is duidt dat ook op een verandering in Europa als het gaat om de appreciatie van het Joodse doen en laten. Liepen voorheen Joden, mede door hun voorliefde voor debat en discussie, uit de pas ten opzichte van de strak georganiseerde omringende cultuur en werd een drukke bedoening misprijzend een ‘Jodenkerk’ genoemd, nu heeft in de Westerse samenleving de nadruk op een massieve collectieve identiteit plaats gemaakt voor nadruk op het eigene van individuen. En voor de gedachte dat aandacht voor verschil en andersheid misschien wel bij uitstek sociaal is. Dit sluit wonderwel aan bij Joods doen en denken, je zou kunnen zeggen dat Europa misschien wel wat Joodser is geworden.

Dat kan voor Joden een geruststellende gedachte zijn, want was de basis van antisemitisme niet altijd dat iedereen gelijk was – met uitzondering van de Joden, want die waren anders. Als iedereen nu enigszins anders is geworden, zijn de Joden wat gewoner geworden. Het zou daarom best wat veiliger geworden kunnen zijn voor Joden in Europa.

Zie ook Bekvechten, Kunnen Amsterdammers wel samenwerken? en Geen garantie

zaterdag 5 oktober 2013

Oikomanie


Thierry Baudet heeft recent een boek uitgebracht met columns en artikelen van zijn hand uit de afgelopen jaren. Het boek draagt de titel Oikofobie, een term die te vertalen is als ‘de angst voor het eigene’.

Het doelwit van Baudet in de bundel is het modernisme. Daartegen trekt hij fel van leer, of het nu de gedaante heeft van het multiculturalisme, de moderne kunst of zelfs vibrators – het zijn voor hem allemaal symptomen van een ziekelijke zelfhaat die ‘de elite’ ertoe zou drijven zich uit te leveren aan Brussel, onbegrijpelijke kunst te koesteren en menselijke relaties steriel te maken.

De stellingen van Baudet zijn grotendeels onjuist en het is terecht dat allerlei commentatoren daarop wijzen. Zo herinnert Jan Willem Duyvendak ons aan het natiebrede debat van de afgelopen tien jaar over onze nationale identiteit, aan het immigratie-beperkende beleid en aan de historische canon en de plannen voor een Nationaal Historisch Museum. Dat overziende stelt Duyvendak dat er eerder sprake is van oikomanie: overdreven liefde voor het eigene.

En Wilfred van de Poll vraagt zich af of Baudet het wel heeft over hetzelfde Nederland als waar Van de Poll in woont, en waarin talrijke conservatieve columnisten als Holman, Bosma, Brussen en Baudet zelf al jaren alle publicitaire ruimte krijgen voor hun conservatieve geluiden. Ik deel Van de Polls bezwaren tegen Baudet, ook al omdat Europa net zo goed beschouwd kan worden als een huis, waar je je oprecht thuis voelt, met Brussel als huiskamer.

Toch herken ik wel iets in Baudets betoog, namelijk de weerzin tegen de wijze waarop soms minnetjes wordt gedaan over gevoelens van onveiligheid en ontheemdheid van mensen, of juist van gehechtheid aan plaatsen en gebruiken. En misschien is het waar dat die gemakkelijke superioriteit vooral is aan te treffen bij segmenten van het hoogopgeleide deel van Nederland dat zichzelf graag als progressief en ruimdenkend beschouwt.

Of daar sprake is van “puberale angst voor het eigene”, zoals Baudet die hooghartigheid verklaart, weet ik niet. Maar wel dat het hier gaat om minachting voor heel gewone sociaal-psychologische mechanismen waar je niet te gauw laatdunkend over moet doen. Mensen settelen zich ergens en doen hun best om er lokaal wat moois van te maken. Hoe respectvol een nieuwkomer daarmee omgaat moet je in een onzekere wereld altijd maar afwachten. Dat is bij wijze van spreken al zo in een treincoupé waar ineens een nieuw iemand binnenkomt. Voor degenen die in die coupé al een uurtje (desnoods zwijgend) bij elkaar hebben gezeten kán dat aanvoelen als een inbreuk op hun status van ingezetene in die coupé.

Dit elementaire sociaal-psychologische mechanisme bestaat gewoon, en voor zover Baudet ervoor pleit om daar niet hypocriet mee om te gaan, kan ik hem volgen. Het gaat mij te ver om ontkenning van dit mechanisme te benoemen als zelfhaat. Was het maar zelfhaat, denk ik dan, want het is voor een groter deel een zelfgenoegzame pose. De mensen die Baudet op het oog heeft zijn vooral juist erg tevreden over zichzelf. Zij zijn bijzonder ingenomen met niet zozeer hun zelfhaat, als wel hun gepretendeerde zelf-relativering. En dat grenst aan hypocrisie.

Maar om die reden kloppen de stellingen van Baudet niet. De kosmopolitische elite haat zichzelf niet, en ook niet hun behuizing en woonomgeving. Misschien wordt dat het beste geïllustreerd aan de hand van de fotoserie van bijzondere interieurs van Thijs Wolzak in de NRC. Over het algemeen zijn de bewoners van deze geportretteerde optrekjes leden van de door Baudet bedoelde kosmopolitische elite, maar aan aandacht voor het eigen huis is bij hen bepaald geen gebrek.

Ze wonen niet voor niets vaak in de grachtengordel of andere intieme stukjes Nederland.

Zie ook Angst moet mogen en Het heroïsche kosmopolitische individu

donderdag 26 september 2013

Markering


Alle religie is één pot nat, zo kun je regelmatig horen en lezen. Tradities die vroeger helder onderscheiden waren lopen tegenwoordig meer door elkaar heen. Steeds meer mensen shoppen dan ook hun eigen levensbeschouwing bij elkaar uit het aanbod van de verschillende tradities. Dat komt, zegt bijvoorbeeld het blad Happinez, omdat mensen op zoek zijn naar existentieel houvast en ‘iets’ dat boven ons uitstijgt. En daarvan is in alle tradities wel iets te vinden.

Maar soms vallen er – denk ik – tussen de religies toch wel heldere markeringslijnen te trekken. Een scherpe lijn, namelijk tussen Jodendom en Christendom, kwam ik laatst tegen op het vlak van de vraag waar je mogelijk je diepere waarheden kunt vinden.

Ik las over de grote Christelijke mysticus Meister Eckhart. Van hem stamt de uitspraak “Waarom zoeken jullie het buiten je? Waarom blijf je niet in jezelf en grijp je niet aan wat goed is in jezelf? Jullie dragen immers de hele waarheid wezenlijk in je”.

Dit geluid kan ons bekend voorkomen, niet alleen vanuit kennis van antieke of middeleeuwse mystici, maar ook vanuit meer hedendaagse op het zelf gerichte spirituele trainingsprogramma’s als Avatar of Landmark. De gedachte dat de hele kosmos in jezelf verankerd is, zit kennelijk diep in de Westerse genen.

Dat is anders in de Joodse traditie. Het Jodendom kent ook het geloof dat ieder mens een kosmos op zichzelf is, blijkens de Talmoedische uitspraak dat wie één mens redt een hele wereld redt. Maar de fascinatie gaat eerder uit naar de radicale verschillen tussen die kosmossen, dus naar de radicale andersheid van een andere mens.

Een uitvloeisel van die fascinatie is de overtuiging dat je dus niet de hele wereld wezenlijk in je draagt. Juist niet. Er ontsnapt mij altijd iets, namelijk datgene waarin die ander wezenlijk anders is. Op een manier die ik nooit had kunnen verzinnen.

Met die benadering schept de Joodse traditie zijn eigen puzzles en vragen: hoe kunnen wij elkaar begrijpen, hoe kunnen wij, met die radicale verschillen, met elkaar samenleven?

Duidelijk is daarbij in ieder geval dat het zelf zichzelf nooit genoeg is.

Zie ook Heilig vuur, Geloof en religie en Seculiere varianten

donderdag 19 september 2013

Managemamsterdamage


Er zijn managers in Amsterdam – ik heb ze meegemaakt – die denken dat je het als manager goed doet als je lijstjes maakt met taken, ze uitdeelt aan je medewerkers, en vervolgens de uitvoering strikt bewaakt.

En ook als je regelmatig de bullebak uithangt en heel stellig praat, zodat mensen een beetje bang voor je worden en niet met je gaan spotten.

En ook als je wel doet alsóf je luistert naar je medewerkers – “heel belangrijk” – maar verder precies doet wat je toch al in je hoofd had.

Die managers geloven daar oprecht in, dat geloof ik wel, maar ik heb het altijd een beetje raar gevonden van de gemeente Amsterdam. Toch is het een veel breder verspreid verschijnsel, las ik laatst bij Ben Tiggelaar in de NRC. Hij vertelde dat er eigenlijk veel slechte managers zijn en dat ze ons veel kosten. Slechte Amerikaanse managers kosten de Amerikaanse samenleving volgens de berekening die Tiggelaar presenteert zo’n 270 miljard Euro per jaar. Getransponeerd naar Nederland zouden de Amerikaanse cijfers uitkomen op een kostenbedrag van ruim 14 miljard Euro per jaar, en voor de gemeente Amsterdam op 15 miljoen Euro.

Die kosten zitten in het productiviteitsverlies als gevolg van kleinerende, instabiele, autoritaire, agressieve stijlen van management. En in de gezondheidsschade als gevolg van de chronische stress die slechte chefs veroorzaken, want die kan leiden tot angstgevoelens, depressiviteit en een slechter functionerend immuunsysteem.

Het goede nieuws is dat verbetering te verwachten is van allerlei sympathieke zaken zoals besef dat je als baas een grote invloed hebt op andermans werkplezier en prestaties. En dat door allerlei simplistische technieken gestuurd management niet loont.

Als ik het niet dacht.

Zie ook Soorten overleg en Baan kwijt

vrijdag 13 september 2013

The Story of the Jews


“In de groots opgezette, vijfdelige BBC-serie The Story of the Jews duikt historicus Simon Schama in de geschiedenis van het Joodse volk. Hij begint zijn verhaal drieduizend jaar geleden met de opkomst van een aantal stammen in het land van Kanaän, hun heilige boek en de stormachtige relatie met hun wraakzuchtige god. De komende weken doet Schama uit de doeken hoe de Joden vochten – en nog steeds vechten – voor hun land en hoe oorlogen met rivaliserende volkeren, buurlanden en overheersing door de Romeinen en andere invasiemachten de geschiedenis van het Joodse volk hebben bepaald.”

Als deze aankondiging in Trouw een adequate samenvatting is van Schama’s serie dan valt me dat van hem tegen. Heersen en overheersd worden, daar zou het volgens deze tekst om gaan bij de Joden.

Nu is dit op zichzelf niet zo opzienbarend. Er zijn genoeg cynische darwinisten die de strijd om de macht beschouwen als de basiswet van het menselijke bestaan en van de interactie van volkeren met elkaar. En waarom zou het Joodse volk aan die wetmatigheid ontsnappen?

Maar is met een dergelijke beschrijving dan alles gezegd over een volk? In dat geval kun je de geschiedenis van een volk inderdaad afdoen als een geweldsgeschiedenis en zijn god als wraakzuchtig.

Maar naar mijn mening heb je dan veel interessante aspekten gemist, in ieder geval van het Joodse volk. Want, wat als zo’n volk zich vragen stelt bij het geweld dat het uitoefent of ondergaat? Wat als een ‘wraakzuchtige God’ een metafoor wordt voor de als grillig en despotisch ervaren bloedige werkelijkheid? En daarmee een enscenering mogelijk maakt voor verhalen die mensen in staat stellen om beter om te gaan met het ervaren geweld?

Er is een waarheid die verschijnt als grove willekeur en die je niet begrijpt. Maar de bijbelverhalen maken die waarheid iets tastbaarder en daardoor iets meer geschikt voor de zoekende reflectie dan het brute geweld zelf. Dankzij de verhalen, met hun willekeur en ongerijmdheden, kun je je daar enigszins toe verhouden in plaats van er midden in te zitten.

Je kunt daardoor gaan houden van die verhalen en van de reflectie die ze mogelijk maken. En daardoor zelfs van de God die in de verhalen figureert. En omgekeerd blijkt die God van ons te gaan houden en barmhartigheid en liefde te kunnen tonen. Dat is bijvoorbeeld zichtbaar in de liturgie van de Joodse feestdagen van deze weken met het terugkerende zinnetje “Heer, Heer, God vol liefde en genade, geduldig en groot is uw trouw en waarheid, die zijn trouw bewaart tot aan duizenden geslachten, die de misdaden en het verkeerde en de tekortschieting vergeeft en die ongestraft laat”.

Ik ben bang dat, zonder vermelding van de menselijke liefde voor de Tora-verhalen en de goddelijke liefde voor de mens, de serie maar matig interessant zal zijn. Waarschijnlijk blijft ook de kernzin van de Joodse traditie - namelijk “Luister Israël, De Heer onze God is één” - volkomen onbegrijpelijk.

Zie ook Meerstemmigheid, Kol Nidrei en andere illusies en Geëngageerd roddelen

vrijdag 6 september 2013

Macht en weerzin


Wat mij het meeste doet neigen tot het standpunt van Obama in de Syrische kwestie is diens aarzeling om over te gaan tot de ‘strafexpeditie’. Er waren al eerder gifgasaanvallen en ook toen werd Obama herinnerd aan zijn ‘rode lijn’, maar hij besloot niet in actie te komen. En na de recente gifgasaanvallen duurde het even voordat de Amerikaanse president met zijn beslissing kwam.

Natuurlijk, toen die eenmaal genomen was zette Obama alle retorische en communicatieve technieken in om een standvastige en besliste indruk te maken. Maar de aanloop daarnaar toe gaf mij de indruk dat hij daar behoorlijk wat weerzin voor heeft moeten overwinnen. En dat vind ik sympathiek en overtuigend.

 Die aarzeling past in ieder geval niet bij het beeld van een imperialistisch Amerika dat de rest van de wereld als zijn speeltuin beschouwt. En ook niet bij het beeld van de neo-conservatieve Bushiaanse variant daarop, die democratie wilde exporteren en dat moeiteloos koppelde aan het garanderen van de olie-importen. Integendeel, Obama erfde twee oorlogen van Bush en getroost zich veel moeite om daar vanaf te komen. Als er nu ingegrepen wordt is het echt omdat wat er gebeurt te gruwelijk is om te laten passeren.

Die, bijna tastbare, weerzin bij de president tegen ingrijpende militaire avonturen maakt ook Obama’s huidige manoeuvre plausibel, namelijk zijn beslissing om de zaak aan het Congres voor te leggen. Je kunt je hooguit afvragen waarom hij daar niet eerder opgekomen is.

 Raar dat deze behoedzame, fatsoenlijke en nog steeds idealistische president zich op een ander vlak als een houwdegen ontpopt. Als het gaat om klokkenluiders zoals Snowden en Madding eist hij nationalistische kadaverdiscipline en torenhoge straffen. Terwijl het soort burgermoed van klokkenluiders, juist in een democratie, van onschatbare waarde is. Het zou beloond moeten worden.

 Zie ook Wawww!

zaterdag 31 augustus 2013

Levinas en Habermas


Een belangrijke trek die de Duitse filosoof Jürgen Habermas en Levinas met elkaar gemeen hebben, is hun grote liefde voor de rede, dat wil zeggen voor het menselijke denkvermogen. Bij Habermas komt dat tot uitdrukking doordat zijn boek Theorie van het communicatieve handelen - dat wel als zijn magnum opus wordt beschouwd - gaat over de vraag hoe mensen, geleid door de rede, hun communicatie kunnen optimaliseren. Bij Levinas is dat zichtbaar in zijn gehechtheid aan de verworvenheden van het Westerse Verlichtingsdenken zoals democratische staatsinstellingen, rechtspraak en wetenschappelijke instituten. Dat hij als Litouwse Jood burger heeft mogen worden van zo’n samenleving, namelijk de Franse, heeft hij zijn leven lang als een bijzonder voorrecht beschouwd.

Tegelijkertijd hebben beide filosofen zo hun reserves ten opzichte van dat denkvermogen. Habermas ziet scherp de gevaren van op de rede gebaseerde economische en administratieve systemen waarin menselijkheid in het gedrang komt. En Levinas is van mening dat de rede aan de lopende band illusies produceert. Die scepsis werd bij beiden gevoed door hun ervaringen met het twintigste-eeuwse geweld van nazisme en Sjoa waarin zij doorwerkingen bespeuren van het moderne denken. Zowel Habermas als Levinas hebben er veel voor moeten doen om uiteindelijk hun liefde voor de rede te laten prevaleren boven hun grote scepsis.

De scepsis ten aanzien van de rede werd Habermas indringend bijgebracht door denkers van de Frankfurter Schule als Horkheimer en Adorno, bij wie hij zich in de jaren vijftig aansloot. De Frankfurter Schule stond zeer kritisch tegenover het traditionele idee van een rationaliteit die de maatschappij op een goede manier kan inrichten, zoals men zich dat vanaf de Verlichting tot in de twintigste eeuw voorgesteld had. Horkheimer en Adorno onderzochten de redelijkheid van de rede zelf en kwamen tot ontluisterende conclusies. De rede heeft gefaald en de rationaliteit en haar idealen zijn in haar tegengestelde omgeslagen: in fenomenen als de Sjoa toont het Westen zijn ware gelaat, dat van onderdrukking en geweld.

Habermas onderschreef veel van de ideeën van het Frankfurter duo, maar worstelde tegelijkertijd met de consequenties ervan. Hun filosofie had iets zelfvernietigends en was ontoepasbaar. Zij bestreden de status quo, maar geloofden niet in verandering. Habermas wilde in het nazisme niet het definitieve failliet zien van de op rede gebaseerde beschaving. Hij hervond geleidelijk aan zijn vertrouwen in de menselijke rede door een eigen, wel toepasbaar antwoord te formuleren op de inktzwarte analyse van de Frankfurter Schule.

Levinas op zijn beurt zocht na de oorlog, waarin zijn gehele Litouwse familie was uitgemoord, steun in de Joodse traditie en vond die daar. Onder leiding van de geniale Chouchani – een mysterieuze combinatie van clochard, wandelende Jood en groot geleerde – ging hij de Talmoed bestuderen. Door hem kreeg Levinas naar eigen zeggen het vertrouwen in de boeken weer terug.

De verschillende manieren waarop de twee filosofen hun scepsis hebben overwonnen leidden uiteindelijk tot twee nogal van elkaar verschillende posities ten opzichte van de rede.

Habermas vond een toepasbaar uitgangspunt in zijn humanistische geloof dat de intermenselijke dialoog een mogelijkheid biedt om te komen tot beter begrip tussen mensen. Dit bracht hem onder meer tot de stelling dat er, naast de door de Frankfurter Schule diepgaand geanalyseerde doel-middel-rationaliteit, zoiets is als de ‘communicatieve rede’, die wezenlijk anders van aard is. De rede van de doel-middel-rationaliteit gaat instrumenteel te werk en beschouwt alles wat zij tegenkomt, inclusief menselijke wezens, als middelen voor het bereiken van haar doel. De rede van de communicatieve rationaliteit gaat uit van de eigenheid van de menselijke communicatie zelf. Wanneer mensen in gesprek met elkaar treden, doen ze immers meer dan de ander louter als middel of instrument gebruiken, want ze veronderstellen dat ze te maken hebben met rationele personen, en die zijn doelen in zichzelf.

Voortbouwend op dat uitgangspunt is het volgens Habermas mogelijk een methodiek te ontwerpen voor het goede gesprek: een gespreksethiek. Habermas claimt dat een goed uitgewerkte gespreksethiek voor alle mensen bruikbaar is, en dus universele geldigheid heeft.

Levinas zocht zoals gezegd aansluiting bij de Joodse traditie. Zijn interpretatie daarvan gaf hem in dat de beperkingen van de rede niet volledig met behulp van de rede te repareren zijn. Want volgens hem heeft alle rede iets blinds en eenkennigs, er is geen speciale rede te vinden die op die regel een uitzondering is, zoals Habermas claimt. Dus moet het antwoord op het tekort van de rede volgens Levinas iets zijn van buiten de rede, iets geheel anders. Daarmee doelt hij niet op muziek of romantiek. Nee, hij ziet dat primair komen van de ervaring dat de andere mens waarmee wij thuis of op het werk te maken hebben ons regelmatig totaal verrast. Hij of zij is soms geheel anders dan wat wij hadden kúnnen verzinnen, en repareert daarmee onze verzinsels.

Levinas gelooft zeker ook in de kracht van de zoekende dialoog en de corrigerende werking die daarvan uit gaat. Maar niet in dezelfde mate als Habermas. Levinas gelooft niet dat je miscommunicatie en kwetsing in de communicatie vóór kunt zijn. Daarvoor is het autistische en zelf-misleidende karakter van de rede simpelweg te groot. Dus de grootschaligheid en gedetailleerdheid van Habermas’ maatregelen doen vanuit het perspectief van Levinas een beetje grotesk aan. Je kunt een heel eind komen met je eigen maatregelen, aldus Levinas, maar je zult er door de ander toch steeds op betrapt worden dat je, met al je goede bedoelingen, te ver bent gegaan. Communicatie is niet zo maakbaar als Habermas gelooft. Het blijft een waagstuk, zegt Levinas, en dat treft mij soms als zeer juist.

Zie ook Bristol en Lekker irrationeel (2)

donderdag 22 augustus 2013

Zwarte zwaan


Net zoals elders kom je in management en organisatie optimisme en pessimisme tegen. De extreme pool aan de optimistische kant omvat opvattingen over de kans tot ontplooiing die werk biedt, over de kick van perfecte samenwerking en van empowerment en democratie in organisaties.

De extreme pool aan de pessimistische kant heeft een sterk cynisch karakter. Daar heerst de gedachte dat het in organisaties alleen maar gaat om macht en geld en dat daar een hypocriete façade voor wordt gezet van mooie praatjes en zogenaamd mensgericht Human Resource Management.

Tussen die twee polen zitten natuurlijk eindeloos veel tussenposities waar optimisme en pessimisme met elkaar vermengd zijn. Afhankelijk van wat een mens meemaakt op zijn werk kan de positie die hij inneemt in het spectrum uiteraard ook door de tijd heen en zelfs per dag veranderen. Pessimisme kan omslaan in optimisme en omgekeerd.

Nu denk ik dat omslag van optimisme naar pessimisme meer voor de hand ligt dan het omgekeerde. Want het is prettig om aan je werk te beginnen met een positieve instelling, en zo begint men meestal ook. En dan hoeven er vervolgens maar een paar nare ervaringen te volgen om de verwachtingen te temperen of te doen omslaan naar het negatieve. Dan wordt men ‘wijzer’. De door veel management uitgedragen claim dat het bij hen allemaal koek en ei is kan op een gegeven moment redelijk makkelijk worden doorgeprikt.

De andere – dus de pessimistische – claim is veel moeilijker door te prikken. Misschien wel omdat die pretendeert wijzer te zijn, want op levenservaring gebaseerd. En niemand van ons wil te boek staan als naïef. Vandaar de populariteit van de gedachte dat iedereen uiteindelijk alleen maar uit is op eigen gewin, dat de struggle for life de enige constante is in organisaties, en dat er eigenlijk geen ontsnappen is aan het besef daarvan, tenzij je ziende blind bent. Dat cynisme is veel moeilijker te bestrijden, dat heeft de waarheid in pacht. Het laat zich niet zo maar in positieve richting bijstellen.

Dit paradigma heeft de neiging zichzelf te versterken, doordat ieder voorval waar sprake is van zelfzuchtig handelen erin past. Afwijkende dingen worden simpelweg niet meer gesignaleerd. Hier gebeurt wat Popper verificatie noemt: als de stelling voor een onderzoek luidt “Er zijn alleen maar witte zwanen”, en je onderzoekt dat door bewijs te verzamelen vóór de stelling, dan zul je ook witte zwanen vinden. Toegepast op ons onderwerp: als de stelling luidt “In organisaties heerst het recht van de sterkste”, en je gaat ter bevestiging van die stelling op zoek naar ondersteunend bewijsmateriaal dan zul je inderdaad bewijzen vinden van de akeligheid van organisaties.

Maar Popper zegt: die onderzoeksmethode deugt niet, want door bevestiging te zoeken voor de stelling zul je die ook vinden, witte zwanen inderdaad en akeligheid. In plaats daarvan moet je zoeken naar wat die stelling doorbreekt, een zwarte zwaan dus. Want als je dán niets vindt wint de stelling aan waarde.

De stelling van de witte zwanen is voor de meeste mensen al een keer onherstelbaar weerlegd door de signalering van een zwarte zwaan. De stelling “In organisaties heerst het recht van de sterkste” kan daarentegen onweerlegbaar lijken als een ijzeren wetmatigheid, al is het maar omdat de akeligheid je belet om iets anders te zien. Bovendien loop je het risico voor wereldvreemd door te gaan als je iets tegen de stelling in brengt.

Toch is die stelling popperiaans-wetenschappelijk gezien net zo zwak als die van de witte zwanen, want ook de recht-van-de-sterkste-stelling kent zijn zwarte zwanen. Als je, geïnspireerd door het werk van Levinas, aan mensen in organisaties vraagt of ze zich weleens verlegen voelen over hun macht in hun organisatie blijken ze soms ja te zeggen. Een zwarte zwaan. En als je dan vraagt of ze daardoor wat aan hun gedrag veranderden zeggen ze soms ook ja. Nog een zwarte zwaan.

Zie ook Popper en Levinas en Kunnen Amsterdammers wel samenwerken?

vrijdag 16 augustus 2013

Voor en tegen Bennett


Tot voor kort was de situatie in Israël voor progressief-religieuze Joden misschien niet erg hoopvol, maar wel overzichtelijk. Al tientallen  jaren hadden zij te maken met regeringen die niet veel voortgang wilden maken op twee voor hen wezenlijke thema’s: een oplossing voor het conflict met de Palestijnen door de twee-staten-regeling; en beëindiging van de achterstelling van Liberale en Conservatieve Joden ten opzichte van de Orthodoxen.

Het goede nieuws is dat er met betrekking tot dat laatste punt beweging te bespeuren is. De minister van Religieuze Zaken Naftali Bennett heeft namelijk behoorlijk concrete plannen om een einde te maken aan de bevoorrechte positie van de Orthodoxie. Hij wil gelijke rechten toekennen aan de verschillende religieus-Joodse stromingen. Dat zou betekenen dat Liberalen en Conservatieven in dezelfde mate aanspraak kunnen maken op staatssubsidies, gelijkheid voor de wet en vrijheid van godsdienstuiting. Geen wonder dat hun aanvoerders erg gecharmeerd zijn van Bennett.

Maar diezelfde Bennett neemt met betrekking tot het conflict met de Palestijnen een positie in die veel progressieven moet tegenstaan. Met zijn partij Habajit Hajehudi is hij faliekant tegen de vorming van een Palestijnse staat. Hij bepleit uitbreiding van de nederzettingen van kolonisten en annexatie van de Westoever door Israël en stuurt zo aan op een verscherping van het conflict.

Wat per saldo nu te denken van Naftali Bennett? Je zou als progressief-religieuze Jood bijna terugverlangen naar de overzichtelijke tegenstanders van weleer.

Zie ook Liberale varianten en Stappen

donderdag 8 augustus 2013

Knuffelpaus


Ik vind het wel spannend om te zien hoe het verder zal gaan met deze paus en de Katholieke kerk.

De uitstraling van de man is ontegenzeggelijk betoverend en innemend. Temidden van het geweld en de zelfzuchtigheid die het overgrote deel van de nieuwsberichten beheersen, kunnen de gebaren van betrokkenheid en naastenliefde van deze paus de verzuchting ontlokken: dit is wat deze gekwelde aarde nodig heeft.

Maar precies dat wat Franciscus innemend maakt (het absolute, de onvoorwaardelijkheid van zijn toewijding) is in een gemiddeld leven een stuk moeilijker of onmogelijk. Een gemiddeld leven is altijd schipperen en doormodderen, zowel engel als beest.

Ik heb ze vroeger ook wel gekend: Katholieke priesters met een hoge moraal en grote toewijding. Hartelijk en vrolijk in de omgang, streng voor zichzelf. Een zekere mate van ascetisch sterrendom kon daarmee gepaard gaan, maar de hoofdindruk was toch die van warme, geëngageerde spirituelen. Daar moet de wereld verder mee kunnen komen, zo was mijn associatie bij deze priesters.

Maar ik ben destijds voor mezelf tot de conclusie gekomen dat, hoe inspirerend zulke figuren ook zijn, zij als maatschappelijk en pedagogisch model vrij onbruikbaar zijn. Want hun uitstraling is nauw gebonden aan celibaat en armoede. En als het niet je bedoeling is iedereen armoedig en celibatair te zien dan wordt het plaatje van een betere wereld op slag zoveel complexer en meerlagig dat een dergelijke inspirerende figuur veel van zijn relevantie verliest.

Dat het celibaat voor minder mensen een goed idee is dan vroeger werd gedacht is inmiddels op ontluisterende manier zichtbaar geworden. En dat het wegschenken van bezit niet is aan te bevelen voor ouders die hun kinderen een goede toekomst willen geven of door eigen armoede liever geen last willen toevoegen aan reeds bestaande ellende, dat lijkt me ook vrij duidelijk.

Iedereen arm en celibatair, natuurlijk is dat de bedoeling niet, zegt de Katholieke kerk. Maar dat impliceert dat je precies die dingen kwijt raakt die Franciscus nu (en Jezus destijds) zo innemend maken. En dat impliceert dat je afziet van dit soort sterrendom, en het zoekt in het smoezelige, middelmatige tussengebied waar je levensverzekeringen afsluit en net die mooie hoektuin voor je kinderen probeert te bemachtigen en ondertussen nog aardig probeert te blijven voor de meeste medemensen.

Daar valt minder eer aan te behalen, maar daar moet het wel gebeuren. Als je als religie in die modderpoel oriëntatie wilt bieden aan mensen, zul je het daar moeten zoeken. Maar dat vereist een meer uitgekiend model, je zou kunnen zeggen dat het Protestantisme, de Islam en het Jodendom wat dat betreft beter doorontwikkeld zijn dan het Katholicisme.

Maar innemend blijft het, op zijn tijd.

Zie ook Rome, Mekka en HalsterenDenken doet ertoe en Plato, Bambi en Danneels

vrijdag 2 augustus 2013

Delegitimering


Eerlijk gezegd snap ik het niet helemaal, die diep verontwaardigde reacties vanuit de Israëlische regering en andere Joodse kringen op de aankondiging door de EU van een boycot van produkten uit de nederzettingen. Wat ik met name niet snap is de bewering dat hier delegitimering van Israël in het spel is.

Delegitimering verwijst naar uitspraken van Israël-vijanden die beweren dat de staat Israël op valse gronden gesticht is, dus geen bestaansrecht heeft en eigenlijk zou moeten verdwijnen.

Dat je je zorgen maakt om dat soort uitspraken snap ik wel. Hier is de bestaansgrond van de eigen staat in het geding, en je hoeft niet per se Joods te zijn om een dergelijke fundamentele afwijzing bedreigend te vinden. En bovendien volkomen misplaatst, want Israël is gegrondvest op een beslissing van de Verenigde Naties en staat daarmee als bijna geen ander land stevig gevestigd in de internationale rechtsorde.

Maar juist die laatste constatering maakt het zo onbegrijpelijk dat er van die ‘diep gekrenkte’ geluiden komen uit Israël. Want als je werkelijk wilt blijven meelopen in het internationale rechtssysteem dan kun je daaruit niet selectief gaan winkelen. Je zult de regels van het spel mee moeten spelen.

Gelukkig zijn die regels redelijk genuanceerd: Israëls bestaansrecht staat niet ter discussie, maar de bezetting van de Westoever is illegaal. De conclusies die vervolgens op basis van die uitgangspunten getrokken worden zijn al even genuanceerd:  boycot van Israëlische produkten is niet aan de orde, het gaat over produkten uit de bezette gebieden.

Door boycot van die laatste voor te stellen als een affront voor Israël als geheel maakt Netanjahoe er een alles-of-niets-spel van. Dat is gevaarlijk: Israël verlaat daarmee de juridische arena en speelt zo de delegitimeerders in de kaart. Het is geen toeval dat in de altijd enigszins antisemitisch gekleurde Britse academische kringen ook gekozen wordt voor alles: een totaal-boycot tegen alle Israëlische academici, van buiten én binnen de Groene Lijn. En in de Nederlandse supermarkt kunnen overigens welwillende consumenten voor de zekerheid besluiten om dan maar helemaal niets uit Israël te kopen.

Als je werkelijk delegitimering wilt voorkomen zul je je moeten voegen naar het juridische spel. Dan zul je voortdurend onderscheid moeten maken tussen wat volgens internationaal recht wel kan en wat niet kan. En dus ook tussen produkten die volgens internationaal recht wel of niet koosjer zijn.

Maar soms ben ik bang dat ik het misschien toch wel snap. Namelijk, dat het botte alles-of-niets verhaal minder te maken heeft met de angst voor delegitimering, maar voortkomt uit blinde ideologische gedrevenheid in Israëlische regeringskringen.

Des te belangrijker om binnen het juridische discours te blijven dat door Europa op dit moment redelijk netjes wordt ingevuld.

Zie ook Koosjere wijn en Het dorp Noorwegen

donderdag 25 juli 2013

Bakstenen


Als je er een beetje gevoelig voor bent kan de lelijkheid van onze gebouwde, eigengemaakte omgeving je weleens rauw op het dak vallen. Ik denk daarbij aan bedrijventerreinen, jaren-vijftig wijken, moderne agrarische complexen.

Tegelijkertijd schiet dan de gedachte door mijn hoofd dat die lelijkheid van de gebouwde omgeving een relatief recent verschijnsel is. Op zo’n moment heb ik het idee dat er een periode was, zeg tot pakweg 1800, dat alles wat de mens maakte accordeerde met de omgeving, en dus mooi was. Of het nu ging om bouwsels, gereedschappen, meubels of andere artefacten.

Natuurlijk konden krotten bouwvallig en verwaarloosd zijn en kon het stinken in de steegjes en langs het water. Maar dat is iets anders dan de manier waarop plastic of beton of gegalvaniseerd staal detoneren met de omgeving. Die laatste passen niet meer vanzelfsprekend in de natuurlijke omgeving, er heeft een breuk plaats gevonden. Daar kunnen prachtige effecten uit ontstaan, maar de breuk is ook de oorzaak van de onvoorstelbare lelijkheid waarmee we zijn omringd.

Soms meen ik het al terug te zien op het niveau van een simpele baksteen en de uitstraling die daar vanuit gaat. Eigenlijk heb ik nog nooit een pre-negentiende eeuwse baksteen gezien die niet mooi was, in de zin dat die detoneerde met de omgeving. Maar na 1800 beginnen er lelijke, vlakke, industriële bakstenen te komen. Gelukkig blijven er ook hele mooie bakstenen gemaakt worden, maar door de toenemende inzet van machines en techniek is een baksteen niet langer per definitie mooi: er verschijnen gewoonweg lelijke soorten.

Toch weet ik niet of mijn keurige voor-en-na-1800 schematisme wel houdbaar is. In ieder geval werd het laatst doorbroken toen ik een middeleeuws stadsgezicht zag met daarop de afbeelding van een havenkraan. De afbeelding was waarschijnlijk 15e-eeuws, maar ik vond die kraan een lelijk bouwsel: lomp en kunstmatig, stakerig technisch. Het had kortom alle trekken van lelijkheid. Worden hijskranen dan al ver voor 1800 lelijk? Of zijn ze dat altijd geweest, van het begin af aan?



vrijdag 12 juli 2013

Moreel vacuüm


De meesten van ons, althans buiten de biblebelt, zijn niet meer zo bang voor een albeheersende, straffende God die onze gangen bewaakt. En de almacht van de natuur hebben we, voor ons gevoel, tot aanvaardbare proporties kunnen terugbrengen.

Het voelt als vooruitgang dat we de absolute geboden van die hogere instanties van vroeger meer relativeren, dat er dus niet een massieve set van regels is waar iedereen zich aan moet houden. We geloven nu dat ieder mens recht heeft op eigen inzichten en dat andere meningen gerespecteerd moeten worden, ook al levert dat een veelvoud aan gezichtspunten op.

Maar waar brengt die vooruitgang ons dan? Eindigt deze trend niet noodzakelijkerwijs in een kakafonie van meningen en korte lontjes, of juist in richtingloosheid en onverschilligheid?

Thijs Kleinpaste snijdt die vraag aan. Inderdaad, zegt hij, we accepteren elkaars gelijkwaardigheid, maar veel wijst erop dat we de implicaties daarvan nauwelijks onder ogen willen zien. Echte gelijkwaardigheid zou namelijk inhouden dat we ons bewust zijn van de tragiek die hoort bij de botsing van verschillende tegenstrijdige maar legitieme opvattingen. Pluraliteit van opvattingen houdt in dat onverenigbare meningen pijnlijk tegen elkaar aan schuren en dat je dat toch zo houdt, aldus Kleinpaste.

Michael Sandel bespreekt dezelfde vraag. Hij constateert dat met het wegvallen van de grote morele regelgevers (God en de natuur) ook het morele debat is weggevallen. Men benadert belangrijke kwesties alleen nog maar op een technocratische of bestuurskundige wijze. We zijn ons zo bewust van het feit dat we verschillend denken over wat goed is dat we in het publieke domein proberen om zo neutraal mogelijk te zijn en onze morele overtuigingen af te leggen. Vandaar de omarming van het concept van de vrije markt: die zou ook neutraal zijn.

Maar ondertussen, zegt Sandel, smachten mensen naar publieke discussie over grote vraagstukken en ethische kwesties. Hij merkt dat bij zijn studenten. Tijdens debatcolleges straalt het van hun gezichten dat ze zich door het debat in een gemeenschap voelen opgenomen. Juist door het respectvol uitwisselen van meningen, hoe verschillend ook, ontstaat een gevoel van verbondenheid.

Maar kennelijk gebeurt dat te weinig, denkt Sandel. Je moet misschien vaststellen dat de vooruitgang nog niet ver genoeg is voortgeschreden. We hangen ergens halverwege: God en de natuur kunnen ons niet meer bang maken met een absolutum, ze verschaffen ons geen morele richtlijnen meer. Maar daar is nog niets voor in de plaats gekomen.

Wat zou ervoor in de plaats kunnen komen? Wat is er nodig zodat we weer het gevoel krijgen dat er iets op het spel staat?

In lijn met wat Sandel zegt denk ik dat we elkaar en onze meningen serieuzer kunnen nemen. Zodat we niet alleen meer stilzwijgend ieder zijn mening gunnen, maar elkaar actief bevragen naar elkaars standpunten, niet op een hijgerige of sensationele manier, maar wel nieuwsgierig en gretig. Want raar genoeg creëert dat gemeenschappelijkheid.

Zie ook Heilig vuur, Meerstemmigheid en Seculiere varianten

zaterdag 6 juli 2013

Wereldvreemd


Ik weet niet of het waar is: dat het Christelijke Westen zich altijd verzet heeft tegen wereldvreemdheid en spiritualiserende tendenzen die een godsdienst al snel iets zweverigs kunnen geven.

De filosoof Ger Groot oppert dat in Trouw als hij zegt dat wereldvijandigheid voor de Christelijke orthodoxie altijd een vorm van ketterij is geweest. Maar naar mijn mening levert hij in het betreffende artikel vooral voorbeelden van het tegendeel, zoals de diepgewortelde opvatting over waarheid als eeuwig en onlichamelijk, de voorliefde voor theorie, en de Christelijke hoop op de definitieve overwinning van de materie door de geest. Welke laatste hoop zelfs in geseculariseerde vorm voortleeft in het streven van Stephen Hawking en andere vooraanstaande natuurkundigen om te komen tot een alles overstijgende theory of everything.

Je kunt je afvragen of het niet eerder de Joodse traditie is die staat voor het verzet tegen die alles gelijkschakelende tendens waartoe missionaire religies als het Christendom en de Islam, maar ook het Verlichtingsdenken de neiging hebben. Het is nogal een stelling die ik hier formuleer, daar ben me van bewust, maar een aantal verschijnselen worden er begrijpelijker door.

Bijvoorbeeld het eeuwenlange Christelijke antisemitisme. Dat dankte zijn ontstaan mede aan de weigering van de Rabbijns-Joodse leiders om de in hun ogen bizarre Christelijke claims over een kosmische verlossing over te nemen. Daar moest toch wat meer ondersteunend bewijs bij geleverd worden, redeneerden zij. Deze nuchtere afwijzing van verheven hemelse speculaties werd hen de geschiedenis door niet in dank afgenomen.

Zo bekeken zou het aardse, gewortelde karakter van het Jodendom op dat metafysische niveau nog steeds weleens, juist vanwege de aardsheid, een steen des aanstoots kunnen zijn voor de geseculariseerde opvolgers van het naar verheven theorie strevende Christendom. Dat zou kunnen verklaren waarom Hawking weigert deel te nemen aan de Israëlische Presidentiële Conferentie van wetenschappers. Die weigering gaat namelijk verder dan een boycot van de nederzettingen, waar ik me van alles bij voor zou kunnen stellen. De absoluutheid van Hawkings totaal-boycot getuigt eerder van een metafysisch soort ongemak met waar het Jodendom voor staat.

Dan is er in wat meer obscure Westerse kunstkringen de tendens om het Joodse volk te associëren met de maan – en vandaaruit met nacht en materialisme – en het Christendom met de zon – en daarmee met hemelse sferen en diepzinnigheid. Nu zit daar wel iets in, want de Joodse kalender baseert zich op de maancyclus, en de Christelijke op de zonnecyclus. Maar zo’n thema komt toch vooral voort uit de Westerse neiging om het hogerop te zoeken.

Als tenslotte de huidige Paus bij zijn aantreden waarschuwt dat “de kerk zich verre moet houden van wereldsheid, want wereldsheid is des duivels”, dan sluit dat aan bij grondleggende Christelijke teksten als “Jullie zijn wel in de wereld maar niet van de wereld”. En dan weet ik niet of Groots suggestie houdbaar is, en voel ik mij bevestigd in mijn stelling dat waardering voor het lichamelijke en materiële eerder een Joodse liefhebberij is.

Honderd procent waar is mijn stelling zeker niet, want een bepaald soort idealisme gedijt in de Joodse traditie bij uitstek goed. Namelijk het messianisme, dat wil zeggen de verwachting van een gouden toekomst voor de wereld, juist ook in morele zin. En dat niet per se voorbehouden aan alleen de Joden, maar als bestemming voor de hele mensheid.

Zie ook Koosjere wijn, Verdwijntruc en Trend

donderdag 27 juni 2013

Eng


Dit soort foto’s maakt me bang. Dictators met machtshonger in de ogen die geen gelegenheid voorbij laten gaan om hun macht te vergroten, in binnen- en buitenland.

Het is dat Engeland en Frankrijk nog nucleaire slagkracht hebben, anders zou Poetin zich heel wat brutaler opstellen ten opzichte van ons. En ze lachen in hun vuistje, Poetin en Erdogan, dat Europa zich zo laat verdelen en zich maar zeer traag ontwikkelt tot de economische en militaire wereldmacht die het zou kunnen zijn.

Ons Europese speelkwartier kan weleens zomaar voorbij zijn. Voor Nederland betekent dat dat krakersrellen, paarse tuinbroeken, levensloopregelingen en 5-mei-bevrijdingsfeesten alleen maar stand kunnen houden als we beseffen dat het geen vanzelfsprekendheden zijn. Zelfs Groen-Links lijkt zich dat te realiseren want ik hoorde onlangs Bram van Ojik zeggen dat Europa militair beter uit de verf moet komen en dat dat beter kan met één defensiemacht dan met de vele nationale legers die er nu zijn.

Het schijnt te helpen, voor het opzetten van een goede defensie, dat je beseft dat er een vijand is. Sommige historici menen dat de gepolariseerde situatie van de Koude Oorlog de landen in Europa nader tot elkaar gebracht heeft en gezorgd heeft voor een lange periode van vrede. De overmatige bewapening in die tijd was ook eng, maar we waren ons wel bewust van het feit dat we iets te verdedigen hadden.

Als Turkije zich nu meer richt op Rusland in plaats van op de EU resulteert dat misschien in een nieuw soort polarisatie, met als bijproduct aan onze kant een toenemend bewustzijn van onze verworvenheden en bereidheid om dat te verdedigen.

Nog mooier als het zo ver niet hoeft te komen natuurlijk.

Zie ook De TV houdt ons bij de les

zaterdag 22 juni 2013

Trend


Ze bestaan al lang: Joodse atheïsten.

Zelfs toen, vele eeuwen geleden, atheïsme voor het mensenbrein nog geen fatsoenlijke optie was, waren er Joden die zeiden niet te kunnen geloven in wat de traditie vertelt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de als rabbijn begonnen Elisja ben Aboeja (uit de eerste eeuw van de jaartelling). Over hem gaat het verhaal dat hij begon te twijfelen aan de Tora toen hij zag dat een kind overleed terwijl het bezig was een voorschrift uit te voeren voor uitoefening waarvan de Tora een lang leven belooft – namelijk het laten gaan van de moeder-vogel als je jonge vogels uit een nest haalt (Deuteronomium 22,7). Terwijl een man die niet voldeed aan hetzelfde voorschrift nergens last van had. Elisja lijkt daarna iedere vorm van Jodendom te hebben afgezworen. Maar misschien heeft hij wel een andere godsdienst omarmd, veel is er van hem niet bekend.

Bekender zijn, al meer dan anderhalve eeuw, stromingen en individuen binnen het Joodse religieuze spectrum die zich weliswaar bekennen tot de traditie en een zelfgemaakte selectie van rituelen, maar zichzelf niet gelovig noemen. Ik doel hiermee dus niet op stromingen die de godsdienst en de rituelen bij de tijd wilden brengen en hervormen, zoals de Liberale en Conservatieve stromingen. Want die laatsten behielden nadrukkelijk het geloof in God als de kern van hun denken en doen.

Nee, ik doel bijvoorbeeld op de Reconstructionisten, een Joodse stroming die gebaseerd is op de ideeën van rabbijn Mordechai Kaplan (1881-1983). Kaplan beschouwde het als een grote verdienste van de Joodse traditie dat daarin God niet antropomorfisch, dus in aan de mens ontleende termen, wordt beschreven. Maar hij wilde verder gaan en stelde dat God niet persoonlijk is, in die zin dat hij geen bewust wezen is en niet communiceert met de mensen. Een latere ontwikkeling bracht hem volgens sommigen tot een regelrecht atheïstisch standpunt.

Daarnaast doel ik op de vele Joodse individuen die wel bij God-gerichte sjoels van Orthodoxe of Liberale snit zijn aangesloten en daar volop in mee doen, maar tegelijkertijd nadrukkelijk te kennen geven nergens in te geloven. Dat kan kennelijk, in de Joodse context, en dat al meer dan een eeuw lang.

Het lijkt erop dat die optie nu een trend aan het worden is bij bepaalde van oorsprong Christelijke groeperingen en individuen. Thierry Baudet zegt daarover in de NRC: “Misschien is het daarom toch een goed idee het christendom op een seculiere manier te herwaarderen. Vele Joden doen het ook zo: ze geloven dikwijls geen woord meer van de Torah, maar ervaren niettemin dat in de religieuze traditie veel wijsheid is gelegen; ze zijn trots zichzelf als Joods te zien, en beseffen dat de rituelen en gebruiken ons bestaan op een vreemde manier completeren.”

De filosoof Ger Groot denkt in dezelfde richting, en hij geeft daar ook nog een motivering bij. Het uitvoeren van rituelen komt volgens hem tegemoet aan hedendaagse filosofische inzichten die de eeuwenoude Westerse neiging tot theorievorming en spiritualisering op de korrel nemen. In plaats daarvan pleiten moderne denkers voor meer aandacht voor het aardse bestaan en meer respect voor de oppervlakte en uitwendigheid van verschijnselen. Aandacht voor rituelen past daarin.

Voor de Joodse traditie lijkt het te kunnen werken: de gerichtheid op rituelen en concrete handelingen zit het Jodendom in het bloed. Maar die traditie is altijd al aardser en concreter geweest, dat is waarschijnlijk precies de reden waarom Joden zolang het mikpunt waren van Christelijke minachting.

Het Christendom streefde eeuwenlang naar een meer verheven spiritualiteit, en heeft een veel moeizamere verhouding met het aardse. Dus of de aandacht voor meer praktijk en rituelen daar zo soepeltjes ingang zal vinden als Baudet en Groot hopen zal nog moeten blijken.


vrijdag 14 juni 2013

Voor en tegen schaamte


Het is niet altijd even handig dat Levinas – en ik in zijn kielzog – veel werkt met het begrip ‘schaamte’. Want weliswaar heeft dat woord in de levinassiaanse context per saldo geen negatieve klank – schaamte kan mensen helpen om uit hun illusies en mentale beperkingen te breken –, toch heeft schaamte voor veel mensen wel degelijk een sterk onaangename  gevoelswaarde.

In het alledaagse taalgebruik kán het woord schaamte beslist wel de genoemde positieve  associaties oproepen. Maar minstens even vaak is voor mensen de eerste associatie met het woord negatief van aard. Dan geldt: schaamte, daar wil je vanzelfsprekend vanaf.  In die gevallen is het lastig om dat woord nog te gebruiken als iets met een potentieel constructieve lading.

Een treffende illustratie van de zwaar negatieve lading van het woord geeft Joop Goudsblom in de inleiding van zijn memoires. “Een mooie zomermiddag met een strakblauwe hemel. Op de parallelweg langs de nieuwe Provinciale Weg fietst een moeder met haar zoontje achterop in het mandje. Ze zijn allebei goed gehumeurd; de moeder fietst, het jongetje zingt een vrolijk liedje. Dan passeren ze een paar meisjes die daar aan het spelen zijn. Een van de meisjes zegt: ‘Moet je dat jongetje horen zingen’. Meer zegt ze niet; maar het jongetje heeft er iets schampers in beluisterd, en hij houdt onmiddellijk op met zingen. Hij voelt zich betrapt, zonder te weten waarom”.

Goudsblom opent met deze gebeurtenis zijn memoires “omdat de strijd tegen schaamte een constante is gebleven in mijn leven”. Hier verschijnen schaamte en de vastbeslotenheid om die geen kans meer te geven als een leidend thema en programma voor een heel mensenleven.

Een iets andere benadering van schaamte vind ik terug bij A.F.Th. van der Heijden. Deze schrijver vertrekt eveneens vanuit de negatieve lading van het begrip, maar buigt de negativiteit uiteindelijk om tot iets positiefs. Schaamte is een zoveel mogelijk te vermijden akelige ervaring, maar die kan wel het eergevoel prikkelen en mensen tot bijzondere prestaties aanzetten.

Naar aanleiding van het overlijden van zijn zoon Tonio merkt Van der Heijden op dat hij grimmiger en pretentieuzer is geworden. “Van Tonio’s dood heb ik geleerd om nooit meer iets zomaar te doen. Dat heeft te maken met een proces dat ik ‘verschaming’ noem: dingen waar ik vroeger trots op was, hebben hun glans verloren. Die schaamte daagt mijn creatieve ambitie uit: daar bovenuit komen is wat me nu bezighoudt”.

Een derde, meer positieve, opvatting van schaamte geeft Coen Simon in zijn boek Schuldgevoel. Over de dingen die we niet nodig hebben. Schuld en schaamte zijn bij hem geen ‘zonde’ of iets dat je moet overwinnen, maar met het mens-zijn gegeven en te aanvaarden zaken. Door het ontbreken van een absoluut vertrekpunt weten we nooit hoe we moeten handelen. Maar we doen net of alsof we het wel weten, aldus Simon. En schamen ons. Daar is niks mis mee, het is een manier om de werkelijkheid nabij te komen.

Hoe is het mogelijk dat de associaties van mensen bij het woord schaamte zo sterk uiteenlopen? Ik denk dat de verschillen in benadering voor een groot deel verklaard kunnen worden doordat het over verschillende soorten schaamte gaat. Bij de meer positieve opvattingen van het woord (zoals bij Levinas en Simon) gaat het in feite over denkschaamte: de realisatie dat het denken – dus ook jouw denken – illusies produceert. Betrapt te worden op illusies kan zeker pijnlijk zijn, maar het voelt niet per se als een faal-schaamte, want illusieproductie is daarvoor te zeer gekoppeld aan de aard van het denken zelf, en daarmee aan je eigen goede bedoelingen en, in laatste instantie: aan jezelf. Indringend, maar je betrapt vooral jezelf.

Bij de andere – meer als negatief ervaren – schaamtes gaat het om faal-schaamte: je presteert onder de  maat, in ieder geval onder het niveau dat jijzelf of anderen, maatschappelijk gezien, van je verwachten. Je staat te kijk voor anderen. En dat wil je voortaan per se vermijden.

Ik denk dat het niet verkeerd is om zowel het gevoel van verlegenheid dat kan optreden bij de ontmaskering van een illusie als dat wat optreedt bij onderprestatie aan te duiden met het woord ‘schaamte’. Maar het is wel goed om in de gaten te houden of dat de schaamte is die alleen met negativiteit geassocieerd kan worden, of dat die ook constructief kan worden opgevat.

Zie ook Baas in eigen boekGewaagd en Iets kleins