donderdag 26 juni 2014

Alcoholisme en djihad


Het is gewaagd wat Lamyae Aharouay doet in haar Trouw-column, maar ik kan het waarderen. Zij maakt daarin de vergelijking tussen Isis-aanhangers en alcoholisten. Dit in het kader van haar stelling dat het niet aangaat om gematigde Moslims aan te spreken op het gedrag van fanatieke djihadisten. Dat had ze bijvoorbeeld Halbe Zijlstra horen doen, en de columnist van de vorige week, Elma Drayer, die had gezegd: “Als moslims op grote schaal moslims afslachten blijft het nagenoeg stil”.

De vergelijking bestaat hieruit dat alcoholmisbruik en djihadisme beide problematisch zijn. En dat je, net zo min als je de gematigde alcoholgebruiker kunt aankijken op het gevaar van de probleemdrinkers, gematigde Moslims niet verantwoordelijk kunt stellen voor het gevaar van de extremisten.

Met deze stelling heeft Aharouay het gelijk aan haar kant, denk ik. Op een ander punt gaat de vergelijking echter mank, en ik zou willen dat de parallellen daar juist doorgetrokken zouden worden.

Dat andere punt is de mate waarin het probleem onderkend wordt als een ernstig gevaar en de mate waarin het probleem actief bestreden wordt. Zoals Aharouay aangeeft wordt alcoholverslaving door de Wereldgezondheidsorganisatie expliciet benoemd als ernstig gevaar voor de volksgezondheid. De organisatie rapporteert daarover, waardoor wij weten dat alcohol zorgt voor 1 op de 20 doden per jaar, wereldwijd 3,3 miljoen mensen.

De samenleving is zich kennelijk behoorlijk bewust van het verslavingsgevaar, en heeft er een organisatie op gezet die analyses maakt en verdere bewustwording stimuleert. Daar horen bijvoorbeeld vragen bij zoals: in hoeverre wordt alcoholmisbruik bevorderd door onze individualistische levensstijl en bijbehorende eenzaamheid? Wat is de rol van de opdringerige reclames?

De vergelijking doortrekkend zou mij iets dergelijks wenselijk lijken met betrekking tot het verslavingsgevaar van de Islam. Ook hier zijn analyses en reflectie nodig die doordringen tot het hart van de zaak. Waar zou dat verslavingsgevaar in kunnen zitten? Zou er mogelijk iets verslavends kunnen zitten in het centrale leerstuk van complete overgave aan Allah? En stimuleert het ontbreken van de relativerende werking van (gematigd) alcoholgebruik mogelijk religieuze radicalisering?

Het stellen van die vragen en de reflectie daarop lijken mij zeer urgent. Nogmaals, en in overeenstemming met wat Aharouay daarover zegt, niet om daar de gematigde Moslim mee om de oren te slaan. Maar wel, net als bij alcohol, om de mechanismes te ontdekken die in de wisselwerking met maatschappelijke omstandigheden tot dood en vernietiging leiden.

Zie ook 'Gematigd' is een scheldwoord, Eng en Heftigheid en Alcohol

donderdag 19 juni 2014

De gelaagdheid van Ari Shavit


De socioloog en theoloog Gied ten Berge, voorzitter van SIVMO, het Steuncomité voor Israëlische Vredes- en Mensenrechtenorganisaties, schreef in het zomernummer van Nieuwe Liefde een recensie van het boek Mijn beloofde land van Ari Shavit. De titel van zijn recensie is mooi gekozen: “Leven op zeven breuklijnen”, wat slaat op de zeven rebellieën die Shavit in Israël signaleert, en wat zo ongeveer klinkt als ‘dansen op een vulkaan’.

Maar verder heeft Ten Berge veel gemist in het boek van Shavit, het boek kent immers veel meer lagen dan de recensie doet uitkomen. Daarmee doel ik onder andere op de laag van de voorgeschiedenis van het zionisme, en op de vele aspecten van Shavits visie op de Israëlische vredesbeweging.

Voor een adekwaat begrip van Israël en het zionisme is bekendheid met de voorgeschiedenis een absoluut vereiste. Een ver, beladen verleden moet erbij betrokken worden, vooral van eeuwenlang Christelijk en seculier antisemitisme in Europa.

In haar Crescascolumn van vorige week maakt journalist Eva van Sonderen duidelijk hoe diep dat soort collectieve negatieve ervaringen zich in mensen vastzetten. “Ik heb verschillende workshops ‘Familieopstellingen’ meegemaakt en vaak kwam de Sjoa dan tevoorschijn als gigantische blokkade, juist bij jonge mensen, derde generatie-ná, waarvan je dat op het eerste gezicht niet zou denken. En soms, bij Mizrachi of Sefardi-deelnemers, kwamen ook de verhalen los over de pogroms tegen de Joden in Noord-Afrika of Azië”.

Shavit kent een belangrijke rol toe aan dat soort blokkades, en laat duidelijk zien hoezeer die ook al ver vóór de Sjoa van invloed waren. Met name de Asjkenaziem (Oost-Europese Joden) zaten er al aan het eind van de negentiende eeuw geheel doorheen. Zij hadden niets meer te verliezen, het zionisme was hun laatste strohalm en Shavit doet dat goed uitkomen in zijn verhalen over de pioniers.

Het is opmerkelijk dat Ten Berge met geen woord rept over deze voorgeschiedenis, die voor het totaalplaatje van Shavit van wezenlijk belang is. Net zo goed als voor Shavit de voorgeschiedenis van de verdreven Palestijnen van groot belang is: zij woonden daar gewoon, al generaties lang. Hetgeen Ten Berge wél mede benadrukt.

Dan is er de rol van de Israëlische vredesbeweging. Shavit doet veel moeite om duidelijk te maken dat ‘het goede doen’ en ‘vrede’ niet zomaar vanzelfsprekend in elkaars verlengde liggen. En al helemaal niet in het brute Midden-Oosten.

Een gemiddelde vredesbeweging kan die illusie wel koesteren, en dat deed de Israëlische  vredesbeweging ook. Shavit vertelt dat hij als student en jonge journalist daar aanvankelijk in mee is gegaan. Hij was activistisch links en protesteerde tegen de bezetting, vanuit het geloof dat met opheffing van de bezetting vrede binnen bereik zou komen.

“Pas toen ik dertig werd en serieus begon te luisteren naar wat de Palestijnen eigenlijk te zeggen hadden, realiseerde ik me dat dit vooruitzicht op vrede ongegrond was. Over die bezetting had links absoluut gelijk: dat is een morele, demografische en politieke ramp. Maar ten aanzien van de vrede zat links er volstrekt naast. Men rekende op een vredespartner die niet echt bestond. Men ging ervan uit dat vrede haalbaar moest zijn omdat ze nodig was. Maar de geschiedenis van het conflict en de geo-strategische situatie van de regio impliceerden dat vrede niet haalbaar was”. Toch bleef men, ook uit een soort zelfbescherming, aan die illusie van vrede vasthouden.

De morele worsteling die bij een man als Shavit gepaard gaat met dit soort analyses is in zijn teksten voelbaar. Daar had Ten Berge wat mij betreft wel een paar woorden aan kunnen wijden.

In de plaats daarvan oordeelt hij dat het bij Shavit ontbreekt aan een profetische visie. Zou er misschien iets profetisch kunnen zitten in de zichzelf niet sparende eerlijkheid en openheid waarmee Shavit de situatie onder ogen durft te zien?

Zie ook De man van hoger honing en Right en wrong

donderdag 5 juni 2014

Leren en tikoen olam


Leren en leren is twee.

Die gedachte houdt me bezig naar aanleiding van de Crescas-lezing van Tsvi Vinig. Dat is al weer meer dan twee maanden geleden, ik reageer dus een beetje secundair maar dat geeft niet want het is nu Sjavoeot, en dat gaat over leren.

Vinig sprak over de grote bijdrage van Joden aan spraakmakende multinationals zoals Shell, Unilever en Facebook. Een interessant onderwerp, maar het gevaar van een ronkend verhaal ligt daarbij op de loer, en daar wist hij niet helemaal aan te ontkomen.

Vinig voerde het succes van die Joodse bijdrage aan het bedrijfsleven onder andere terug op de traditionele aandacht voor leren en innovatie in de traditie van Tora en Talmoed. Die aandacht zou in geseculariseerde vorm terug te vinden zijn bij Joden in het bedrijfsleven. De neiging tot permanent leren in de Joodse traditie speelt hier volgens Vinig dus een grote rol.

Ik denk dat hij daar wel gelijk in heeft. Maar niet zomaar ongekwalificeerd en niet in de zin waarin hij er zelf over vertelde. Vinig was niet zo ingevoerd in het (ultra-)orthodoxe milieu, vertelde hij, maar een neef van hem was daarin terecht gekomen, en van hem had Vinig gehoord dat het daar op prijs gesteld wordt als je veel leert, maar ook als je zelf een nieuwe uitleg of redenering kunt toevoegen.

Toen vroeg ik me af: noem ik dat wel echt leren? Het tot in de finesses uitbouwen van een in zichzelf besloten logisch bouwwerk spreekt me eigenlijk niet zo aan. Het zal best creatief zijn, en misschien moet je het wel leren noemen, maar dan niet het leren dat in open uitwisseling met de omringende wereld staat en daarmee toekomst creëert.

Ik kan me wel vinden in wat Arnold Cornelis als onmisbaar beschouwt in het leren, namelijk dat er een tijdsdimensie in zit. Om bij de tijd te zijn kan leren dus ook niet anders gedacht worden dan als emancipatorisch en communicatief. Want het is gericht op verbetering van wat je in jouw tijd aantreft. Regelrechte tikoen olam dus.

Die gedachte vind ik terug in inzichten van moderne managementdenkers. Bijvoorbeeld bij Peter Senge als die zegt dat wij mensen dankzij ons world wide web nog nooit onderling zo verbonden zijn geweest als nu. En dat tegelijkertijd het vermogen om hier verantwoordelijk mee om te gaan volstrekt tekort schiet. Willen we dat in goede banen leiden, zegt Senge, dan vereist dat heel veel en snel leren, vooral over hoe gedachtes worden gevormd en hoe dialogen plaatsvinden. Daarmee wordt leren eigenlijk tot een existentiële noodzaak.

Dat element van de existentiële noodzaak moet er wel in zitten, wil er wat mij betreft van leren sprake zijn. Ik denk dat in de vormende jaren van de rabbijnse traditie daarvan ook inderdaad sprake was. Er stond iets op het spel voor de rabbijnen: hoe kon de houvast gevende goddelijke inspiratie verbonden worden met het fysieke, economische voortbestaan als Joods volk op deze wereld? Daarvoor werd voorbeeldig geleerd en de Misja en Talmoed tonen ons hoe dat in het werk ging.

Ik ben geneigd om het tot in irrelevante details – hoe creatief ook – uitbouwen en conserveren van een naar binnen gericht denksysteem niet te rekenen tot het leren dat van existentieel belang is. Als ik toch de wens heb om meer Talmoed te lezen zou het dus niet zijn om de relevantie in onze tijd van de inhoud van dat boek. Maar omdat ik vermoed dat de indringende leerervaringen van de rabbijnen destijds juist op het vlak liggen waar ook voor ons nu sprake is van existentiële noodzaak. Namelijk dat van de onderlinge dialogen en intensieve communicatie. Waarbij mijn primaire vraag is om te zien hoe menselijke interactie verloopt en te verbeteren is.

Zie ook Hoe sociaal is sociaal? en Geëngageerd roddelen