vrijdag 28 december 2012

Bijna


De mensheid doet al zo’n tweeëneenhalf duizend jaar aan filosofie en eigenlijk is er gedurende die tijd niet zo veel veranderd in dat vak. Dat zegt de filosoof Ger Groot in zijn inleiding op de presentatie van de boekenserie De Grote Filosofen die het afgelopen najaar door het dagblad Trouw tegen gereduceerd tarief werd aangeboden aan zijn abonnees. Groot: “De problemen van waarheid en eeuwigheid waarmee Nietzsche worstelde aan het einde van de negentiende eeuw en die in onze tijd opnieuw terugkeren, trachtte ook Plato al te beantwoorden. Hij deed dat op een manier die radicaal tegengesteld is aan wat Nietzsche voorstelde, maar die wel heel dicht ligt bij de wijze waarop wij er onbewust nog altijd over denken”.

In deze visie is filosofie voortdurend op zoek naar onderliggende structuren van de werkelijkheid, liefst eeuwig en onwrikbaar. Het is niet moeilijk om aan die onderzoekende houding het succes van de wetenschap te koppelen: die heeft in het Westen een ongeëvenaarde vlucht genomen. Het is anderzijds ook goed mogelijk om in die visie iets terug te zien van de wereldvreemdheid waarmee filosofie behept kan zijn. In een voortdurend veranderende wereld het permanente te willen aanwijzen is geen sinecure, dus moest aan beroepsfilosofen het  academische voorrecht worden toegekend eeuwig door te mogen gaan met zoeken.

Zo bezien is de millennialange filosofische continuïteit waar Groot het over heeft wel herkenbaar. Des te intrigerender zijn de gaatjes die hij in zijn eigen betoog prikt, doordat hij een paar keer een voorbehoud maakt ten aanzien van de alleenheerschappij van die Platoonse definitie van filosofie.

Zo zegt hij bij zijn introductie van Plato: “Plato, zo menen bijna alle filosofen, legde de grondslag voor de wijsbegeerte in al haar aspecten en van alles wat zich daarvan later heeft afgesplitst.” (mijn nadruk). En hij vraagt zich ergens anders af of Kierkegaards op het persoonlijk lot gerichte existentialisme wel filosofie mag heten, “want filosofie is bijna altijd op zoek geweest naar grote, algemene waarheden” (mijn nadruk).

Wat betekenen die “bijna’s”? Kan Groot zélf niet goed meer uit de voeten met de universaliserende opvatting van filosofie, of doelt hij op anderen? Dat eerste zou je kunnen afleiden uit de nadrukkelijkheid waarmee hij stelt dat Plato geleidelijk aan steeds meer glans verliest. Nietzsche droeg daar volgens hem aan bij door te laten zien hoe Plato’s beroep op ‘de waarheid’ vooral bedoeld was om indruk te maken. Groot volgt in Nietzsches spoor door zich af te vragen of dat trucje nog wel werkt. “Feit is dat Plato’s ster al enige tijd aan het dalen is”, ook al heeft Derrida erop gewezen dat zelfs Nietzsche niet zonder een begrip van de waarheid kan.

Spreekt hier Ger Groot zelf? Is hij één van de filosofen die naar een andere invulling zoekt van filosofie dan die van de zoektocht naar grote, algemene waarheden? Het zou goed kunnen.

Maar dan zou je verwachten dat hij in zijn inleidende presentatie in Trouw van de geselecteerde filosofen  precies de ene filosoof uit de reeks die, na Nietzsche, daadwerkelijk ernst maakt met een minder universaliserende filosofische benadering, de nodige aandacht geeft. En dat doet hij juist niet. Emmanuel Levinas zit wel in de boekenreeks maar komt als enige van de twaalf in de introductie niet voor.

En dat terwijl Levinas niet alleen ten volle rekenschap geeft van het failliet van de Platoonse filosofie maar ook vervolgens experimenteert met de vraag of een andere opvatting van waarheid kan worden gevolgd. Namelijk een opvatting die waarheid minder koppelt aan eenduidige grondstructuren en terughoudend is met de woorden ‘altijd’ en ‘overal’. En die ruimte laat voor verrassing en pluraliteit. In plaats van te universaliseren is de opdracht aan die filosofie dan juist om te verhelderen waar onze universaliseringen de mist in gaan.

Wat zou, vanuit dit perspectief, die weglating van Levinas door Groot kunnen betekenen? Vindt Groot, ondanks zijn bedenkingen bij de Platoonse filosofie, dat Levinas te zeer afwijkt van de standaarden van die filosofie? Overschrijdt Levinas wat hem betreft te veel klassiek-filosofische grenzen?

Ik denk het niet, want Groot zelf gaat ook best ver. Bijvoorbeeld als het gaat om ‘de praktische rede’ legt hij uit dat principes waarvan het gezond verstand zegt dat iedereen ze wel móet delen, voor de praktijk nauwelijks waarde hebben. Met andere woorden: de door niemand te weerleggen universele regels van Kant zijn voor Groot behoorlijk relatief.

Heeft de weglating van Levinas er dan mee te maken dat de filosofie bij hem misschien wel een nieuwe invulling krijgt, maar één die, onder andere door Groot, als onprettig beleefd wordt? Dat zou namelijk een filosofie zijn die je kunt omschrijven als ‘negatieve filosofie’, naar analogie van wat ooit ‘negatieve theologie’ heette. Zoals die laatste stelde dat God zo groot is dat je Hem nooit in een woord kunt vangen en alleen maar kunt aanduiden wat Hij in ieder geval níet is; zo moet de filosofie volgens Levinas vooral nog bewaken waar de universaliserende pretenties van de rede hun boekje te buiten gaan en de menselijke pluraliteit geweld aandoen.

Zo’n poortwachtersfunctie spreekt Groot, en veel andere filosofen, waarschijnlijk niet aan. Maar er gist daar wel iets naar mijn gevoel. Daarin word ik bevestigd door boektitels als Ethics without Ontology van de analytische filosoof Hillary Putnam en Beyond Theory van Stephen Toulmin. Maar ook door gedachten van een andere Nederlandse filosoof, Renée van Riessen. In Het Vermoeden opperde zij onlangs: “Filosofie spreekt in het algemeen, liefst zeer algemeen. Je moet ook bijzonder spreken. Dat kan het belang zijn van Christelijke filosofie, omdat het daarin gaat over het specifiek worden van God in de menselijke gedaante van Jezus”. Afgezien van de vraag of Jezus nu juist niet weer universeel-iconisch is gemaakt, is de interessante kwestie in deze uitspraak: hoe kan de filosofie ertoe bijdragen dat het specifieke gekoesterd wordt, in plaats van uitgebannen?

Zie ook Waarom is gezond verstand zo schaars? en Moeilijker dan postmodern

vrijdag 21 december 2012

Kerk en staat


Het is, naast de vijandelijkheden die er zoal zijn tussen Moslims en Joden, opmerkelijk hoeveel die twee cultureel-godsdienstige groepen met elkaar gemeen hebben. Dat kan blijken als het gaat om parallelle rituelen en gebruiken zoals besnijdenis en spijswetten. Het blijkt ook op te gaan voor een geheel ander terrein, namelijk dat van de staatsrechtelijke vraag naar de mate waarin het wenselijk is godsdienst en staat te scheiden. In ieder geval laten noch Islamitische staten, noch Israël zich zomaar dringen in het keurslijf van een absolute scheiding van kerk en staat.

Ik kom op deze parallel na de bestudering van een lezing door Joseph Weiler, kenner van grondwetten van landen over de hele wereld. Zijn lezing vertrekt vanuit de vraag of, als Israël nadrukkelijk een Joodse staat wil zijn, de scheiding tussen kerk en staat niet in gevaar komt. En als dat zo zou zijn, of dat erg is.

Dat laatste lijkt van wel. Want op het eerste gezicht lijkt er, zegt Weiler, maar één juiste visie te bestaan op de verhouding van kerk en staat. Namelijk die volgens de Franse en Amerikaanse constituties. Daarin worden religie en staat beschouwd als volledig van elkaar losstaand, dus als zaken die goed absoluut gescheiden kunnen worden en dat ook horen te zijn. Frankrijk en Amerika willen niet zozeer natiestaten zijn, als wel staten van hun burgers ongeacht hun geloof of groepsidentiteit.

Die visie heeft school gemaakt en is normatief geworden voor veel denken over de scheiding tussen kerk en staat. En dat is raar, vindt Weiler, want behalve Frankrijk en de VS zijn er eigenlijk geen andere landen in de wereld met zo’n absolute scheiding. Voor de meeste culturen zijn er niet alleen de staat aan de ene kant en het individu aan de andere kant. Als dat zo was dan zouden religie en groepsidentiteit inderdaad achter de voordeur kunnen verdwijnen en zou de staat absoluut religievrij zijn.

Maar voor de meeste landen is er ook nog zoiets als een natiegevoel, een collectieve identiteit. Gekoppeld aan de overtuiging dat die identiteit vorm moet krijgen in de vaststelling van een collectief fundamenteel recht. Dat willen bijvoorbeeld de Egyptenaren op dit moment via hun grondwet, door daar verwijzingen naar de sharia in op te nemen. Dat wil Italië als het gaat om kruisbeelden aan de muur in klaslokalen. En dat wil de bevolking van Israël door nadrukkelijk te stellen dat Israël niet alleen democratisch moet zijn maar ook Joods van karakter.

Weiler stelt naast deze empirische waarnemingen dat neutraal zijn ook theoretisch gezien niet kan: degenen die neutraliteit willen, vormen een ideologische groep naast andere ideologieën of religies. Dus kiezen voor neutraliteit is niet neutraal, maar is bevoordeling van die bepaalde groep. In een samenleving waarin de belangrijkste scheidingslijn niet loopt tússen religieuze groeperingen zoals Christenen, Joden of Moslims, “but between religious people and irreligious people, there is no luxury of neutrality. Laïcité is not a neutral position”.

Hij voegt eraan toe dat er vanzelfsprekend godsdienstvrijheid moet zijn, “freedom of religion and freedom from religion”. Maar een land met een volwaardige parlementaire democratie en respect voor persoonlijke vrijheid kan wel degelijk een religieuze identiteit hebben. Om die reden streed Weiler bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens voor Italië’s recht om kruisbeelden te hangen in de klaslokalen.

Overigens loopt Israël in deze worsteling niet alleen met Egypte en een aantal andere Islamitische landen in de pas. Het loopt, behalve met Italië, ook in de pas met de meeste andere Europese landen, aldus Weiler. Kijk maar naar Engeland waar de koningin het hoofd van de kerk is, of naar Griekenland waar een kabinet wordt ingezegend door de Orthodoxe kerk.

En omgekeerd: Frankrijk slaagt er niet altijd in om het Franse chauvinisme te beteugelen omwille van een strikte neutraliteit. Zoals Geert van Istendael schreef: de Fraternité kreeg je pas cadeau als je Frans sprak.

Zie ook Er is tóch vooruitgang

donderdag 13 december 2012

Vertrouwen


Als er gebrek aan vertrouwen is, helpt het dan om daar uitgebreid over te praten?

In Amsterdam dacht men bij de gemeente van wel. Een aantal jaren geleden hadden ambtenaren geconstateerd dat er veel onderling wantrouwen was binnen het ambtenarencorps.  Sommigen weigerden om met anderen te praten en er ging veel tijd en energie verloren met het rechtvaardigen voor anderen van wat men zoal deed. Om dat te veranderen werd er een gespreksmiddag georganiseerd voor het hogere kader met als thema: vertrouwen.

Nadat de deelnemers in groepjes met elkaar aan de gang waren gegaan stelde de gespreksleiding al snel verheugd vast dat er inderdaad over vertrouwen werd gepraat. De destijds net aangestelde gemeentesecretaris was nog Rotterdams genoeg om op te merken dat als het thema vertrouwen is, je toch wel mag verwachten dat de mensen het daarover zullen hebben. Maar in Amsterdam was dit kennelijk al heel wat.

Maar dan nog, klopt het uitgangspunt wel dat praten over vertrouwen vertrouwen oplevert? Was het maar zo simpel, denk ik dan. In veel gevallen is praten over iets hetzelfde als met een grote boog enthousiast - vooral enthousiast, zie foto - om de kern heen draaien. Tenzij je het gesprek goed opzet, de opzet streng bewaakt en de oogst goed vastlegt en bewaart; dan kun je wat winnen.

Inmiddels zorgen de bezuinigingen ervoor dat er minder gepraat wordt in Amsterdam. De magere jaren zijn aangebroken en het vele praten blijkt achteraf vooral een luxe verschijnsel te zijn geweest. Dat het grotendeels langs de kern is heen gegaan kan blijken uit het feit dat praten zonder vertrouwen nu in een aantal gevallen vervangen wordt door managen zonder vertrouwen, simpelweg top-down. Jammer dat de vette jaren niet beter benut zijn geweest.

Zie ook Ongevraagd advies, Ontleren en Soorten overleg

vrijdag 7 december 2012

Straf


“De Palestijnen hebben het te bont gemaakt”

“Extra joodse nederzettingen als straf voor gang naar de VN”

Ik schaam me dood als ik dit soort pedante uitspraken van Netanjahoe lees, soms nog verheven tot krantenkoppen ook.

Alsof Israël niet zelf zijn bestaan kan terugvoeren op een VN-besluit. Alsof het delingsplan daar niet de kern van uitmaakt. En vooral alsof Israël aan anderen voorwaarden kan opleggen en zelf ongestoord door kan gaan met nederzettingen bouwen.

Ik snap heel goed dat Israël niet zit te wachten op een tweede front van raketbedreigingen, deze keer vanuit het Oosten. Maar ik ben bang dat achter dit arrogante optreden vooral ideologie zit: de Westbank is van ons en wij laten ons door niemand tegenhouden.

Zie ook Wilde dieren , Schuiven en Willekeur

vrijdag 30 november 2012

Zondebok


De stem van Joodse profeten zoals Jesaja, Hosea en Micha werkt door in moderne filosofen. Althans volgens  de Amerikaanse professor Sandor Goodhart die laatst een lezing hield op de VU en die met die filosofen met name René Girard en Emmanuel Levinas op het oog had.

De profetische stem is bij René Girard hoorbaar doordat hij aandacht vraagt voor het ‘zondebok-mechanisme’. Daaronder verstaat hij het verschijnsel dat één mens geslachtofferd wordt als genoegdoening voor de uit de hand gelopen rivaliteiten binnen een collectief.

Girard ziet dat als volgt. Rivaliteit binnen een collectief begint met mimesis: de neiging van mensen om elkaars gedrag te kopiëren. In feite gaat het daarbij om jaloezie, mensen willen zijn of bezitten wat andere mensen zijn of bezitten. Wij eenentwintigste-eeuwers herkennen daarin een goed kapitalistisch principe, maar volgens Girard is het verschijnsel zo oud als de mensheid.

De mimetische rivaliteit leidt tot een bepaalde dynamiek die verschillende stadia doorloopt. De eerste stap is de strijd van allen tegen allen, bijvoorbeeld binnen een stadsgemeenschap. Als die strijd onbeheersbaar gewelddadig wordt kan de tweede stap in werking treden: de strijd van allen tegen allen wordt een strijd van allen tegen één. Die ene wordt fysiek geslachtofferd – meestal betekent dat: vermoord – en die gebeurtenis brengt de rust terug in de stad. Door dit weldadige effect wordt het slachtoffer al snel vergoddelijkt en als steun en toeverlaat aanbeden door de burgers.

Maar om op termijn de rust te kunnen handhaven is voortgaande slachtoffering noodzakelijk, en in die lange-termijn-behoefte blijkt het oorspronkelijke slachtoffer opnieuw een rol te kunnen spelen. Weliswaar is het slachtoffer al dood en heilig verklaard, maar het kan heel goed opnieuw geslachtofferd worden, alleen nu op symbolische wijze. Dat bevalt goed en dat gaat men vervolgens ieder jaar herhalen. De offerrituelen die daarbij horen hebben een verzoenende en kalmerende uitwerking op de stadsbevolking.

De verdienste van de Hebreeuwse profeten – en in hun kielzog van Jezus – volgens Girard is nu dat zij bezwaar maken tegen deze sacraliteit die zo dicht tegen geweld aanschurkt. Zij nemen de offerrituelen op de korrel en verkondigen dat het uiteindelijk gaat om individuele en collectieve rechtvaardigheid en om niets anders.

Goodhart ziet op dat punt Girard en Levinas samenkomen. Immers, ook Levinas laat zich inspireren door de profeten en vooral hun gedachte dat niets, geen offers maar ook geen instituten of heersende moraal, jouw persoonlijke verantwoordelijkheid kan vervangen. Hooguit gaat Levinas nog verder dan Girard, aldus Goodhart, waar hij zegt dat je niet alleen verantwoordelijk bent voor je eigen daden, maar ook voor die van anderen.

Je zou kunnen benadrukken dat dat laatste  een belangrijk verschil markeert tussen Girard en Levinas. Levinas komt, zo opgevat, immers uit bij een nieuw soort slachtofferschap – namelijk: dat van de plaatsvervanger van de Ander –  terwijl Girard de notie van het slachtofferschap helemaal achter zich wil laten.

Liever hecht ik niet te veel waarde aan de slachtofferige plaatsvervanging bij Levinas. In dat geval kruipen Girard en Levinas dicht naar elkaar toe in hun gedeelde afkeer van rituele sacraliteit.

Zie ook Levinas en Badiou, Zondebok (2) en Heilig vuur

donderdag 22 november 2012

Ontleren


Een mens kan leren, maar kan een mens ook ontleren? Ik bedoel niet verleren, bijvoorbeeld in de betekenis van een vaardigheid die je verleert en dan kwijt bent. Nee, ik bedoel dat je inzichten hebt opgedaan en die vervolgens weer inlevert. En dan niet door voortschrijdende verheldering, maar omdat jouw inzichten sociaal minder gewenst zijn geworden. De vraag is: ben je ze dan ook echt kwijt? Is de situatie dan zoals die was voordat  je de inzichten verwierf? 

In dat geval zou ontleren inderdaad bestaan. Maar als je het geleerde nog steeds met je meedraagt en er simpelweg niet over praat dan is er geen sprake van ontleren. Dan is de situatie hoe dan ook toch heel verschillend van zoals die was voordat je ging leren.

Deze gedachten komen in me op doordat de afgelopen twee jaar op mijn werk in het teken hebben gestaan van collectief leren. Door de focus, met hulp van externen, te richten op de klant (de burger) en onze primaire medewerkers was de voortdurende vraag: waar zitten onze sturingsopvattingen en beheersdwang ons meer in de weg dan dat ze ons helpen. Wanneer wordt de managementfabriek disfunctioneel?

Al doende leerden we dat de werkelijkheid van de klant en de werkvloer soms heel verschillend is van de werkelijkheid van het management. En dat er voor het overbruggen van die kloof en vooral om “ergens op te kunnen sturen” vaak te snel gegrepen wordt naar automatisering waarbij men vergeet dat een subtiel netwerk van verbindingen tussen mensen onderling en tussen mensen en machines de kwaliteit van de informatie bepaalt. We leerden dat er geen snelle route is, en dat alleen permanente aandacht voor die verbindingen op den duur de kwaliteit garandeert. 

Dat zijn nogal inzichten. Kun je die nu ook zo maar weer van je afschudden? Het lijkt van wel. Ik hoorde laatst – zo geïsoleerd ben ik kennelijk nog niet – de simplismen al weer langskomen: even flink wat doelen stellen en implementeren, en dan rolt daarna de gewenste informatie met een druk op de knop uit de machine. Alsof informatievoorziening niet het resultaat is van een veelheid van afhankelijkheden en precaire interacties. Maar misschien komen dat soort uitspraken van mensen aan wie de inzichten van de afgelopen twee jaar zijn voorbijgegaan, die hadden toch al niets geleerd. Ja, dan kun je ook niets ontleren. 

Bij mensen die wel iets hebben opgestoken van de afgelopen jaren vermoed ik dat het anders ligt. Daar zijn, denk ik, dingen definitief veranderd op een manier die zich niet zomaar laat terugdraaien. Als je eenmaal een keer goed gezien hebt hoe disfunctioneel een organisatie kan opereren, dan is je alertheid op schijnmanagement voor altijd gewekt. Ontlering en terugkeer naar een naïeve omarming van command-and-control-management zijn dan onmogelijk geworden. Een gebroken ei maak je niet meer heel.

Natuurlijk, door een straffer regime en door knellende economische omstandigheden kan de ruimte om lucht te geven aan deze inzichten danig ingeperkt zijn. Maar mensen zijn hun inzichten niet zomaar kwijt, dus is er iets onder de oppervlakte anders dan het geval was voordat de inzichten kwamen. Volledig terug naar vroeger zal daardoor niet echt meer een optie zijn.

Voor dit soort leren, en de emancipatie en de efficiencyverbetering die daarbij horen, bestaat trouwens een woord, zo heb ik onlangs geleerd. Dat heet sociale innovatie, omschreven als vernieuwing die vertrekt vanuit de manier waarop mensen feitelijk samenwerken (of juist niet samenwerken). Daarvoor bestaat ook een site met artikelen als Is sociale innovatie door leiderschap te sturen en Hiërarchische organisatiestructuur leidt tot stress bij medewerkers.

donderdag 15 november 2012

Seculiere varianten


Wat te doen als het niet meer vanzelf gaat?

Ik bedoel: als geloven in een God niet meer vanzelf gaat. Want is dat niet de situatie van velen van ons? Als we niet zelf afkomstig zijn uit gezinnen waar de Eeuwige nog een levende aanwezigheid was, dan zijn we toch allemaal minstens erfgenamen van tradities waarin Zijn aanwezigheid vanzelfsprekend was en nu niet meer.

Zijn afwezigheid kun je dan als gemis ervaren, ook al was het nooit jouw persoonlijke deel. En ook een samenleving als geheel kan dat missen, ook al is die samenleving grotendeels geseculariseerd. Wat doen mensen met dat gemis?

Sommigen vinden een vervangend idee of ideaal. Misschien is natuurkundige Robbert Burggraaf zo iemand. In ieder geval gelooft hij in iets dat grenst aan tijdloze zuiverheid, namelijk het bestaan van de eenheid van alle menselijke kennis, waarin alles met alles op een betekenisvolle manier verbonden is. Dat inspireert hem om in zijn wetenschappelijke onderzoeken de wereld steeds verder te verkennen en dat levert hem de betekenisvolheid waar hij naar zoekt.

In Joodse, ook synagogale, kringen is het tekort ruim voorradig: de persoonlijke God is er lang niet meer voor iedereen, en voor sommigen al heel lang niet meer. Maar daar is wat op gevonden: gewoon doorgaan met de rituelen. Maak kiddoesj op vrijdagavond en havdala op zaterdagavond. Bouw een loofhut met Soekot, vertel verhalen met Pesach en eet melkkost met Sjavoeot. Op die manier blijf je dicht bij de traditie en blijft daar een levende werkelijkheid voelbaar.

In Christelijke kringen worstelt men het meeste met het gemis, waarschijnlijk omdat het wegvallen van het godsgeloof bij velen relatief kortgeleden plaats vond. Immers, tot in de jaren zestig waren de dogma’s en godsbewijzen in die kringen nog springlevend. De leegte van het modernisme die daarvoor in de plaats is gekomen voelt nog rauw en bedreigend.

Als tegenwicht tegen die bedreigende kilte beveelt de verklaarde atheïst Ger Groot post-Christelijke zoekers aan om de oude rituelen opnieuw op te nemen, zonder de theologische ideeën die er oorspronkelijk bijhoorden. Want rituelen hebben hun eigen kracht en creëren hun eigen werkelijkheid die zich niet modernistisch laat wegpoetsen. En dat voelt warm en heilzaam.

Om zich de kunst van “rituelen zonder geloof” eigen te maken wordt vanuit Christelijke hoek wel gekeken naar de manier waarop veel Joden dat al veel langer doen. Thierry Baudet zegt daarover in de NRC: “Misschien is het daarom toch een goed idee het christendom op een seculiere manier te herwaarderen. Vele Joden doen het ook zo: ze geloven dikwijls geen woord meer van de Torah, maar ervaren niettemin dat in de religieuze traditie veel wijsheid is gelegen; ze zijn trots zichzelf als Joods te zien, en beseffen dat de rituelen en gebruiken ons bestaan op een vreemde manier completeren.”

Spannend. Maar ik weet niet of het Christendom zich voor deze benadering even goed leent als het Jodendom.

Zie ook Liberale varianten en Bestemming bereikt

vrijdag 9 november 2012

Kant avant la lettre


Pas als iemand weet wat er van binnen gebeurt – dus hoe het in hemzelf toegaat – blijkt hij dat te kunnen overdragen op anderen. Pas dan kan hij dat inzetten voor communicatie.

Deze gedachte valt me in na mijn bezoek aan de tentoonstelling De weg naar Van Eyck in het Museum Boijmans Van Beuningen. De aanleiding voor die gedachte is de wijze waarop Jan van Eyck in zijn schilderijen werkt met lichtinval en lichtweerkaatsing en door illusievorming de werkelijkheid meer nabij komt dan zijn voorgangers.

“Als eerste slaagde hij erin om de tastbare werkelijkheid overtuigend op te roepen” vertelt de begeleidende tekst. En dat lukt hem, paradoxaal genoeg, juist omdat hij afziet van het tastbare echte spul.

Neem bijvoorbeeld de manier waarop hij goud afbeeldt. Tot aan Jan van Eyck gebruikte men voor weergave daarvan echt goud. Wat wil je nog meer, zou je zeggen, om goud overtuigend te kunnen afbeelden. Welnu, dat echte goud blijkt veel minder overtuigend dan de lichte verfstipjes, -vlakjes, en -veegjes die de schilder neerzet, bijvoorbeeld om goudbrokaat te tonen.

Van Eyck heeft kennelijk in zichzelf waargenomen hoe het van binnen toegaat. Zijn brein maakte goud van stipjes en vlakjes en veegjes op een manier die hij overtuigender vond dan bladgoud. Zijn brein vond onecht echter dan echt. Dus koos Van Eyck voor het effect dat zijn brein produceerde in plaats van voor echt goud.

De gedachte die zich opdringt is: dit is Immanuel Kant, maar dan vierhonderd jaar avant la lettre. Immers, Kant hield de werkelijke wereld voor onkenbaar, dus minder relevant dan de wereld die wij met behulp van de categorieën van ons verstand construeren. Die geconstrueerde wereld is volgens Kant onze werkelijkheid.

Uit de parallel tussen Van Eyck en Kant blijkt nog meer dan alleen het feit dat wij een groot deel van onze werkelijkheid zelf construeren. De manier waarop de schilder primair in zichzelf moet hebben geobserveerd wat de verf met hem deed wijst op een vorm van introspectie die ons in het Westen revolutionaire wendingen in cultureel en filosofisch opzicht heeft opgeleverd.

Het meest particuliere subject toont zich een vindplaats voor inzichten die, als ze eenmaal naar buiten gebracht zijn, voor meer mensen blijken te gelden. Toen Jan eenmaal besefte wat er in hemzelf gebeurde bleek hij in staat dat effect ook in andere mensen op te roepen. Dit soort van generaliseren mag ik wel: dat is universaliteit die blijkt uit wat er gebeurt, geen universaliteit die vooraf door een abstracte rede wordt gepostuleerd.

Dat blijft het eeuwige gelijk van de nadruk op het subject, het menselijke individu. Pas als iemand weet hoe zaken bij hemzelf binnenkomen blijkt hij die te kunnen mededelen aan anderen. En is er een begin van gedeelde ervaring mogelijk, vanuit de eenzaamheid.

Zie ook Onttakelen en Monet in de Vinexwijk

donderdag 1 november 2012

Wilde dieren


Regelmatig lees je trotse berichtjes in de krant dat de wilde dieren terugkeren in Nederland en Europa. Wolven en beren worden, dankzij expliciet daarop gericht beleid, weer gesignaleerd in het Oosten van Duitsland en tot tevredenheid van de beleidsmakers vertonen zich voor het eerst sinds vijftig jaar weer met enige regelmaat haaien in de Oosterschelde.

Zoiets zie ik in Israël nog niet zo gauw gebeuren: gesubsidieerde leeuwen of hyena’s die worden teruggebracht in de gebieden waaruit ze met succes verdreven waren. Gesubsidieerde wilde dieren lijken mij bij uitstek symptomen van een verveelde samenleving die na zeventig jaar rust weer toe is aan een beetje opwinding en avontuur. Want de EU levert dan wel vrede maar is voor veel mensen zo spannend als een belastingformulier. We willen het gevaar weer kunnen ruiken.

Israël heeft zonder wilde dieren al meer dan genoeg om regelmatig van wakker te liggen, zoals raketbeschietingen, aanslagen, nucleaire dreiging of recent gesneuvelde familieleden. Dat is geen situatie waarin je voor je plezier wat spanning gaat toevoegen.

Of lijkt dat maar zo? Dat zou je soms denken als je ziet hoe ideologisch gedreven kolonisten het nodig vinden om zich diep in Palestijns gebied te vestigen en daarmee hun lot en iedere kans op vrede te tarten. Of bij berichten over arrogant gedrag en willekeur van soldaten die tekeer gaan op de Westoever. Er wordt wel gezegd dat het voor de veiligheid gebeurt maar dat is niet goed vol te houden. Het lijkt mij spelen met vuur, gevaarlijker dan een paar gesubsidieerde wolven.

Zie ook Koosjere wijn en Een kwestie van PR?

vrijdag 26 oktober 2012

I think to myself


Toch heb ik dat werk maar mooi vijftien jaar kunnen doen, denk ik bij mezelf.

Er waren genoeg, geenszins onverstandige, mensen die destijds tegen me zeiden: “Wat jij wilt, dat kan niet. Zoveel tijd en aandacht besteden aan wat er op de werkvloer gebeurt, en dan ook nog de inbreng van de medewerkers honoreren? Dat is onbestaanbaar binnen dit managementregime dat het liever simpel wil houden”. Wat in de meeste gevallen wil zeggen: simpel en monter top down.

Nou, denk ik dan bij mezelf, ik heb toch heel wat mooie sessies kunnen leiden, met deelnemers die er veel aan hadden en nu direct met me verder zouden willen.

En hoe dan ook, denk ik bij mezelf – ja natuurlijk bij mezelf, want Het Grote Isoleren is begonnen – daar staat nog steeds een schitterende database met geïntegreerde informatie over processen, informatiestromen en databestanden.

Denk ik dan bij mezelf. 

What a wonderful world.

Zie ook Verwondering of verbijstering


vrijdag 19 oktober 2012

Levinas en Rousseau


Het kan soms lijken alsof Jean-Jeacques Rousseau (1712 – 1778) nog springlevend is en misschien wel de meest actuele filosoof die we hebben. “Lekker jezelf zijn”, of “terug naar de natuur” zijn slogans die het goed doen en die je zo op Rousseau zou kunnen terugvoeren. En iets serieuzer maar niet minder modieus: de wens om achter de schijn van zaken terug te gaan naar de authentieke kern van je ware identiteit, al dan niet geworteld in een traditie. Met zijn nadruk op het Ware Zelf is Rousseau paradigmatisch te noemen voor een uitgesproken Westerse preoccupatie met het Zelf, ook van wedergeboren Joden of Christenen en tegenwoordig ook Moslims.

Maar hedendaagse commentatoren maken ons duidelijk dat die actualiteit van Rousseau toch vooral schijn is. Want het collectieve streven naar authenticiteit holt dat streven zodanig uit dat er onechtheid overblijft. “Zodra je authentiek probeert te zijn ga je die echtheid spelen en ben je niet meer onbekommerd jezelf”, aldus Wilfred van de Poll.

Nadat God en religieuze tradities al eerder gesneuveld waren als absolute waarden, is het nu de beurt aan het geloof in een authentiek zelf à la Rousseau om te verdwijnen. Daarmee vervalt ons laatste baken van absoluutheid, “doen alsof” is na het postmodernisme nog het enige dat ons rest. Eigenlijk gelooft geen enkele hedendaagse filosoof nog in de absoluutheid van wat dan ook.

Geen enkele? Nou, één – toch zeer Franse – filosoof doet zijn best om, temidden van het postmodernistische geweld, iets van een absolute waarde hoog te houden. Maar hij moet daarvoor aan die absoluutheid wel een radicaal andere draai geven. Die geldt dan niet meer, zoals eeuwen het geval was met Rousseau als een hoogtepunt, het Zelf – maar de Ander. Want volgens hem verschijnt de ander soms aan ons op een manier die zich niet laat tegenspreken, dus: absoluut.

De filosoof die deze draai maakt is Levinas, en de radicaliteit van zijn oriëntatie wordt zichtbaar doordat Levinas met betrekking tot allerlei thema’s uitkomt op posities die tegengesteld zijn aan die van Rousseau. Bijvoorbeeld als het gaat om de waardering van de rede en de waardering van de techniek.

Rousseau speelt het klaar om, hoewel hij filosoof was, een romantisch anti-intellectualisme te omhelzen. Hij kan ons er zelfs toe brengen om te stoppen met denken. Dat doet hij via zijn grote nadruk op authenticiteit en door de gedachte dat de rede ons berooft van een oorspronkelijk gegeven aangeboren zuiverheid.

Deze gedachte is Levinas geheel vreemd. Levinas formuleert wel degelijk belangrijke bezwaren tegen de rede, maar het laatste wat hij voorstaat is om het denken te stoppen. We moeten daar vooral mee doorgaan, en laat de confrontatie van ons denken met de ander ons dan maar corrigeren.

In het verlengde van die positie heeft Levinas een optimistische kijk op techniek en wetenschap, anders dan Rousseau die techniek en wetenschap ervan beschuldigt de mens te vervreemden van zijn oorspronkelijke zelf, waarvan hij de weerspiegeling nog terug meent te vinden in de primitieve volkeren en de nobele wilden.

Inderdaad, niets staat verder af van Levinas dan dat. En eigenlijk staat ook niets verder af van de Joodse traditie dan die gedachte van Rousseau.

Zie ook Moeilijker dan postmodern en Eigenzinnig

vrijdag 12 oktober 2012

Evenwicht


Wil een mens enigszins geestelijk gezond blijven, dan zal er op een of andere manier een evenwicht moeten zijn tussen idealen en werkelijkheidszin.

Dat evenwicht zal er ook moeten zijn binnen grote levensbeschouwelijke tradities die pretenderen de mens te bedienen. Bij de levensbeschouwingen die al millennia meegaan zal dat ongetwijfeld het geval zijn.

Wel ziet dit evenwicht er per traditie anders uit, daardoor verschillen ze precies van elkaar. Wat mij daarbij al lang intrigeert is de vraag waarin het Joodse evenwicht precies verschilt van het Christelijke. Want ik ben toch niet voor niets van de ene traditie overgestapt naar de andere?

Als we beginnen met het Christendom, hoe ziet dan de idealistische kant eruit? Opvallend is de grote reikwijdte van de boodschap van naastenliefde. Die is in principe universeel en nadrukkelijk ook bedoeld voor mensen aan de andere kant van de wereld, ver van je bed. Daarnaast gelooft het Christendom in geweldloosheid, en dat is weer gekoppeld aan een sterk geloof in de mogelijkheid tot onthechting van menselijke materiële en biologische behoeften.

De Christelijke realistische kant die als tegenhanger kan worden beschouwd van dat idealisme, is het besef dat dit alles wel wat kost. Het vergt training, disciplinering en bescheidenheid om tot de gewenste onthechting te komen. Daarbij past de strenge Christelijke ethiek van soberheid en afzien van geneugten.

De idealen van de Joodse traditie sluiten op het allerhoogste niveau wel de hele mensheid in, want het droombeeld van de Messiaanse tijd betreft de wereld en alles wat erop is. Maar onder dat niveau maken de idealen al snel onderscheid tussen mensen die dichter bij staan en die verder weg zijn, zeg maar tussen dikke en dunne relaties. De meeste aandacht gaat daarbij uit naar de dikke relaties van de familie- en volksgenoten en mensen in de directe omgeving. Daarmee wil je het goed hebben, emotierijk communiceren en, zegt Levinas, vertoeven in de schaduw van je wijngaard en vijgenboom. Of, zoals Abel Herzberg het zei in zijn taal: “Ik versta onder leven: leven in vreugd”.

Dat heeft gevolgen voor de realistische kant van de zaak. Het betekent bijvoorbeeld dat pacifisme geen groot thema is. Het belang van een voortbestaan als volk of als land maakt de mogelijkheid tot zelfverdediging en de aanwezigheid van een leger tot een vanzelfsprekendheid. Het streven het goed te willen hebben maakt geld, bezit, sexualiteit en andere trivialiteiten tot zaken die er helemaal bij horen. In de wetenschap dat ze gevaarlijk misleidend kunnen zijn.

Ja, als ik zo het tableau overzie dan weet ik wel waarom ik ben overgestapt.

Zie ook Levinas en Spinoza en De dingen en de mensen

vrijdag 5 oktober 2012

Hutten


Dit jaar heb ik veel beleefd aan het opzetten van de loofhut.

Allereerst omdat ik de soeka dit jaar in gedachten heb opgedragen aan mijn recent overleden moeder. Het fragiele maar pittoreske bouwsel met zijn licht- en schaduwvlekken sluit aan bij de omringende natuur zoals zij dat deed. Daarbij, zij was een mens van de inkeer, van de voortdurende terugkeer in haar innerlijke hut. De loofhut is dus dit jaar een gedenkhut.

Dat leverde me associaties op met het boek De geheugenhut van Tony Judt. Gelukkig niet vanwege een parallel met de verschrikkelijke spierziekte ALS waardoor Judt getroffen werd. Maar wel vanwege Judts beschrijving van zijn situatie waarin hij geen macht meer had over zijn spieren en alleen nog maar beschikte over zijn intellectuele functie. Hij getuigt daarin van de kracht van het menselijke innerlijk op een manier waarvan ik de smaak bij mijn moeder voor het eerst heb geproefd.

Albert Hogeweij schrijft: “’s Nachts lag Judt urenlang wakker en liet hij zich door zijn geheugen vervoeren naar die speciale ervaringen, belevenissen en gebeurtenissen die zijn leven hadden verbijzonderd en verrijkt. Tot weinig anders inmiddels meer in staat schreef hij ’s nachts ‘in zijn hoofd’ hele verhalen waarin hij veel scherper dan voorheen verbanden bleek te kunnen leggen. Zo ontstonden allerlei ‘kroniekjes’ van zijn leven. Alleen was hij niet meer bij machte ze zelf op te tekenen. Hij moest wachten tot de volgende dag iemand kwam aan wie hij het kon dicteren”. Ondertussen sloeg hij ze op in zijn geheugenhut.

Tenslotte is er de gewetenhut waar Levinas het graag over heeft in zijn artikel Eer zonder vlagvertoon. “Het echte innerlijke leven is geen vrome of revolutionaire gedachte die in een gevestigde wereld bij ons opkomt, maar de verplichting om de hele menselijkheid van de mens te behoeden binnen een hut die naar alle kanten openstaat: ons geweten”.

Zie ook Spinaziegroen en Kol Nidrei en andere illusies

vrijdag 28 september 2012

Baan kwijt


Tenzij de rechter nog anders beslist ben ik ben dus (zie slot vorig blogbericht) mijn baan kwijt. Ik moest solliciteren op mijn eigen functie en ik ben afgewezen. “Te nerderig”.

Wat ik het meeste zal missen van mijn werk is het directe contact met de mensen op de werkvloer: degenen die los van kengetallen en managementmodes de toegevoegde waarde creëren voor onze klanten. Zij moeten hun werk doen in een hel van details en regeltjes waar hun bazen ook liever niet in afdalen tenzij de politiek of Het Parool hen daartoe dwingt.

Ik kon die medewerkers ondersteunen door enerzijds de grote lijn te bewaken en anderzijds hun zorgen over de details te honoreren. Zodanig dat zij zich gehoord konden voelen en er, temidden van de details, toch een structuur te voorschijn kwam. Waardoor gesprekken beter gestructureerd en geïnformeerd konden verlopen.

Met pijn in het hart laat ik dat los, en de vraag die blijft hangen is: hoe is het te verklaren dat er zo’n verschil is tussen mijn eigen opvatting van mijn werk en het nerderige beeld ervan bij de beslissers?

Het kan niet anders of de beslissers hebben geen weet gehad van de sessies waarin mensen, gefaciliteerd door mijn ondersteuning, hun processen bespraken. De vraag is dan: had ik dat beter uit moeten leggen, er meer over moeten praten? Het probleem is dat erover praten in dit geval niet werkt, zelfs contraproductief is. Mensen moeten het meemaken. Dat bleek bij de bazen die meededen aan de sessies en na afloop zeiden: Naud, dit wordt nog wat.

Maar het werd niks meer.

Zie ook Constructief nee zeggen, I think to myself en Soorten overleg

donderdag 20 september 2012

Spinaziegroen


Mijn moeder is overleden. Ze was drieënnegentig en ze was eraan toe. Maar verdrietig maakt het wel.

Eén van de diepstgewortelde herinneringen die ik van haar heb stamt uit mijn vierde of vijfde levensjaar. Ze neemt me apart, ik zit op haar schoot, ze heeft haar spinaziegroene zachtwollen vest aan. Ze vertelt me dat ik voortaan geen je en jou meer moet zeggen tegen haar en andere grote mensen. Ik moet voortaan u zeggen.

Er zijn vele momenten waarop stukjes paradijs en baarmoederlijke eenheid voor een kind verloren gaan. Dit was er voor mij waarschijnlijk een van en dat kan verklaren waarom ik het heb onthouden als een van de stappen waarin een tegenover wordt gecreëerd. Er ontstaat afstand tot de wereld, je bent niet alleen meer één daarmee.

Maar desondanks bleef ik juist met mijn moeder levenslang verbonden in een verwante betrokkenheid op de wereld. Zeg maar een beetje filosofisch: willen dat het ergens over gaat en tegelijkertijd weten dat veel mensen daar niet op zitten te wachten. Dat deelden wij met elkaar.

Twee maanden geleden vertelde ik aan haar dat ik waarschijnlijk mijn baan zou verliezen. “Managers houden niet van filosofen”, zei ik. Het was even stil en toen zei ze: “Ik ben bang dat het mijn schuld is”.

Zie ook Bellen blazen

donderdag 13 september 2012

Kiest Trouw voor de brave Levinas?


Dat kan nog spannend worden. Althans, voor mij als Levinasklant. Gaat Trouw kiezen voor de brave Levinas van “alles voor de ander” of voor de gelaagde Levinas waarin egoïsme en altruïsme op subtiele manier hun legitieme plaats krijgen?

Deze vraag komt in me op naar aanleiding van de aankondiging van de boekenserie De Grote Filosofen die door het dagblad Trouw tegen zeer gereduceerd tarief wordt aangeboden aan zijn abonnees. De serie wordt omschreven als een reeks toegankelijke inleidingen op het leven en denken van sleutelfiguren uit de geschiedenis van de Westerse filosofie. Daarin krijgt ook Levinas een plaats.

Nu weet ik uit ervaring dat in veel presentaties van zijn denken Levinas nogal snel en gemakkelijk wordt ingelijfd in Christelijk gedachtengoed, als een soort kampioen van de orde van de ontologische goedheid. En ik weet ook dat door die inlijving aan de subtiliteit van zijn denken geen recht wordt gedaan. En bovendien dat Levinas vervolgens als naïef en irrelevant door vakfilosofen terzijde geschoven kan worden.

Om die reden vind ik het van groot belang om te weten hoe hij gepresenteerd zal worden, ook in de krantenartikelen die de boeken vergezellen. Het korte tekstje dat in de begeleidende folder aan Levinas gewijd is laat alle opties open. Het luidt: “Voor Emmanuel Levinas is moraal een kwestie van geven wat je hebt, van ruimte maken voor de ander in je eigen leefwereld”.

“Geven wat je hebt” aan anderen, dat klinkt nogal totaal. En dan: aan iedere ander? Dat lijkt me dusdanig utopisch dat je iemand die zo denkt snel achter je laat.

“Ruimte maken voor de ander”, daar kan niemand op tegen zijn, zeker als er niet bij staat hoeveel ruimte. Maar misschien is Levinas op dat punt juist wat ingewikkelder: het is niet zozeer het zelf (ik) dat de ruimte maakt, het is de ander die dat bij mij doet.

Misschien ook braaf, maar dan anders.

Zie ook Doodzonde, Eigenzinnig en Hoe naïef is Levinas eigenlijk?

vrijdag 7 september 2012

Sjabbat en crisis


Volgens de Joodse traditie zal de Messias komen als alle Joden zonder uitzondering zich een keer aan de sjabbat houden. Wie weet, misschien is het bijna ooit gelukt, in meer godvruchtige tijden dan de onze. Je zult het maar op je geweten hebben dat je toen de spelbreker was.

In onze tijd is het uitkomen van die hoop minder waarschijnlijk dan ooit, gegeven de vele Joden die de sjabbat op andere wijze doorbrengen dan de voorschriften vereisen.

Toch denk ik wel eens dat de sjabbat al een aantal malen onze (voorlopige) redding is geweest. Daarmee bedoel ik: redding uit de klauwen van het monster van de financiële markten. In de afgelopen jaren van kredietcrisis waren weekenden van cruciaal belang om orde op zaken te stellen in de dreigende chaos. Het is waar, de sjabbat was dan niet lang genoeg en er moest tot zondagavond hard doorgered worden, voordat de beurzen op maandagochtend weer open zouden gaan.

Maar op basis van dat weekendritme werden diverse financiële rampen afgewend. De redding van Fortis en ABN AMRO bijvoorbeeld startte na het sluiten van de beurzen op vrijdag 3 oktober 2008 en werd in de nacht van 5 op 6 oktober afgerond. En de belangrijkste Eurotoppen van de afgelopen jaren werden alle in beursvrije weekenden gehouden.

En ook nu er gespeculeerd wordt op een vertrek van Griekenland uit de Euro speelt de sjabbat een rol, maar dan een stuk minder messiaans. Er worden al gedetailleerde scenario’s voor uitgewerkt, die alle van start moeten gaan op een vrijdagavond. Stel dat de sjabbat nooit was uitgevonden, en de zondag dus ook niet. Dan had het financiële monster onophoudelijk doorgemarcheerd en waren we nu zeker al verzwolgen.

Maar of we iets meer dan tijd gekocht hebben moet nog blijken.

Zie ook De crisis van hoog en laag en Kun je tegenkracht wel organiseren?

vrijdag 31 augustus 2012

Chicklit


Het lijkt me een leuke boekwinkel, die van Ton Schimmelpennink aan de Weteringschans, afgelopen weekend geportretteerd in NRC Zomerinterview. Ik ga er binnenkort beslist een keer kijken.

Het viel me wel op hoeveel sekse-gerelateerde kwesties een rol spelen in het boekenvak, althans afgaande op de uitspraken die Schimmelpennink deed.

Gevraagd naar het geheim van het succes van zijn winkel antwoordde hij bijvoorbeeld dat hij niet meegaat met al die “trendjes van spannende vrouwenboeken die de boekhandel binnenrollen, zoals Vijftig kleuren grijs”. Niettemin is zeventig procent van zijn klanten vrouw en hoogopgeleid.

In een bij het artikel afgedrukte column van zijn hand neemt Schimmelpennink prachtig het opbrengst-per-vierkante-centimeter-management van de Selexyz-winkels op de hak. Maar daarnaast moet het toch ook even gaan over de gebrekkige inzet van de dames communicatiewetenschappers die uitgevers op hun communicatieafdelingen in dienst hebben.

Verder is van de ongeveer twintig auteurs die met name genoemd worden er maar één vrouw: Jane Austen. Of zegt dat misschien niets omdat deze aantallen simpelweg de verhoudingen weerspiegelen tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs in de loop van de geschiedenis?

Zie ook Baas in eigen boek

zaterdag 25 augustus 2012

Levinas en empathie


Wereldverbeteraars verwachten veel van empathie, zeg maar het vermogen van mensen om zich in te leven in de situatie van anderen. Als we dat vermogen maar meer zouden inzetten dan zou de wereld er een stuk aardiger uit kunnen gaan zien.

De Verlichtingsdenkers formuleerden in de achttiende eeuw al de gedachte dat wij dankzij empathie – volgens hen een constante factor in de menselijke aard – in staat zijn tot altrüïstisch gedrag, ook al gaat dat in tegen ons onmiddellijke eigenbelang.

In onze tijd is een variant op deze gedachte uitgedragen door de filosofen Richard Rorty en Martha Nussbaum. Zij moedigen ons aan om veel boeken te lezen, vooral romans. Want daardoor verbreedt zich het scala van gevoelens en gedachten waarmee we vertrouwd raken en dat helpt ons om andere mensen beter te begrijpen. Daar kan de wereld alleen maar beter van worden.

In deze lijn van redeneren past de veel gehoorde opmerking dat Joden, gezien hun geschiedenis, toch wel beter zouden moeten weten wat geweld met mensen doet. Zij zouden, door die ervaringen, terughoudender moeten zijn in wat ze anderen aandoen dan andere volkeren (kunnen) zijn.

Men brengt mijn favoriete filosoof Emmanuel Levinas ook wel in verband met het belang van empathie. Zijn nadruk op het fenomeen dat we ons plotseling schuldig en verplicht kunnen voelen ten opzichte van een ander mens zou vereisen dat we empathisch zijn. We zouden ons voor het bereiken van dat effect actief moeten verplaatsen in die ander.

Nu ben ik daar erg voor, maar het is volgens mij niet hetzelfde als waar Levinas over spreekt. Misschien is het wel het tegendeel. Want het kenmerkende van de ervaring van de ander zoals Levinas die beschrijft is dat je je juist niet ingeleefd hebt in de ander. Je wordt volkomen verrast door wat de ander te berde brengt, doordat hij stil valt bij waar jij enthousiast van wordt, doordat zij niet gediend blijkt te zijn van waar jij in gelooft. De schok die daarbij hoort zorgt voor het gevoel van verplichting.

Zo’n reactie die je zelf niet had kúnnen verzinnen, daar heb je volgens Levinas de ander voor nodig, dat is de essentie van zijn anders-zijn. Daar kan geen empathie tegenop.

Een voorwaarde voor het op deze manier geraakt worden door een ander is misschien wél het volgende: dat je in staat bent om je eigen beperkingen in de ogen te kijken wanneer ze zich voordoen. Dan zul je eerder de kwetsbaarheid van een ander opmerken en de kwetsuren zien die jouw tekort aan empathie heeft veroorzaakt.

Zie ook Iets kleins en Levinas en egoïsme

vrijdag 17 augustus 2012

Wee


In België woedt al enige tijd een discussie over Michelle Martin, de ex-vrouw en medeplichtige van Marc Dutroux. Is het wel of niet een goede zaak dat zij onderdak krijgt in het klooster van de Arme Klaren in Namen, zodat ze vervroegd vrij gelaten kan worden uit de gevangenis?

De Belgische discussie heeft inmiddels ons land bereikt en diverse abten en abdissen spreken zich uit over de kwestie. Zo ook het dagblad Trouw dat de actie van de Arme Klaren moedig noemt. De krant haalt instemmend de Vlaamse Christen-democratische senator Rik Torfs aan die zei: “Ze doen wat Jezus in zijn tijd gedaan zou hebben”.

Waarom word ik nu altijd zo wee van dit soort what-would-Jezus-do argumentatie?

Omdat dan, in ieder geval bij mij, de sjablonen toeslaan. Ja, denk ik dan bij mezelf, ook als Hitler had aangeklopt zou Jezus wel open gedaan hebben.

Want Jezus kan alles. En dat is slaapverwekkend. Ik vind het intellectueel gesproken dus niet spannend genoeg.

Wat ik interessant zou vinden: te weten hoe Jezus het gedaan zou hebben met twee studerende kinderen erbij, een hypotheek en brandende seksuele verlangens en dat alles in combinatie met zijn visioen van een betere wereld.

Of moet je met zo’n visioen, net als Spinoza deed, afzien van een huwelijk, kinderen en een eigen huis?

Zie ook Plato, Bambi en Danneels en Heilig Vuur

vrijdag 10 augustus 2012

Fair play


Al veertien dagen beleven we de roes van topprestaties, in de geest van mondiale verbroedering en fair play. Tot nog toe niet overschaduwd door een terroristische aanslag, alles zoals bedoeld door de stichters van de Spelen. En de wereld geniet ervan.

Maar ik kan het niet laten om er een paar kanttekeningen bij te maken, het zal wel te maken hebben met mijn gebrekkig ontwikkelde interesse voor sport. Waar ik met name aan blijf haken, is het vaak ondoordacht bejubelde concept van fair play.

Want fair play is een begrip dat bij overwinnaars hoort, het wordt vooral gehanteerd door degenen die al de baas zijn. Binnen gemeenschappen die het – politiek en economisch – goed voor elkaar hebben, zijn verliezers nog altijd relatieve winnaars en in zo’n situatie gedijt fair play.

Dat verklaart waarom het begrip afkomstig is uit het Britse Rijk, dat ten tijde van de stichting van de Spelen op het toppunt van zijn macht was. Maar, zegt hoogleraar sportgeschiedenis Tony Collins, dat zegt iets over het illusiegehalte van fair play: “De Britten breidden hun rijk uit door geweld en manipulatie. Het idee van eerlijk spel kan je alleen volhouden als je de dominante wereldmacht bent.”

Ook in de politiek hechten we aan fair play: de gedachte dat redelijke mensen op redelijke manier met elkaar praten en met respect voor de regels van het spel wedijverend hun eigen belangen zo goed mogelijk behartigen.

Daniel Gordis verwoordt deze door en door hoffelijke en optimistische opvatting van politiek bedrijven in een terugblik op zijn jeugd: “In the American suburban home in which I was raised, we were taught that war was an aberration. Conflict is solvable. If war persisted, the both sides had been less bold than they needed to be. If Americans and North Vietnamese wanted to, they could figure out a way to end the conflict; the same was clearly true of Jews and Arabs.” En hij stelt zich vervolgens de vraag of je, net als bij fair play, niet al tot de overwinnaars moet behoren om je een dergelijke hoogstaande morele opvatting over conflictbeheersing en politiek te kunnen veroorloven.

Gordis komt tot deze gedachten na zijn verhuizing naar Israël. “The Middle East is not a Hebrew-speaking version of the comfortable, safe, conflict-free suburban Baltimore in which I had been raised.” Daar gelden misschien wel heel andere spelregels.

Die gedachten worden bij hem versterkt door het recente overlijden van Yitzchak Shamir, de onverzettelijke rechtse Israëlische premier van de jaren negentig. Gordis heeft gemengde gevoelens bij een terugblik op diens leven. Hij weet dat Shamir bij leven al niet bijster geliefd was vanwege zijn compromisloze standpunten, en bij zijn begrafenis bleek er bijna geheel geen belangstelling meer voor hem te bestaan.

Maar, stelt Gordis vast, Shamir was niet van de comfortabele suburb met zijn fair play. Hij had heel andere ervaringen met de wereld. Zijn vader ontsnapte aan de nazi’s om, toen hij terugkwam in zijn geboorteplaats Ruzhany in Wit-Rusland, alsnog door zijn voormalige buren te worden vermoord. Shamir kon niet anders dan de wereld zien als vijandig ten opzichte van Joden, waartegenover Joden zich vooral strijdbaar en waakzaam moesten opstellen.

Daarom was Shamir ten tijde van het Britse mandaat tot 1948 niet geneigd zich zijn terrorisme tegen de Britten te laten afnemen omdat dat unfair play zou zijn. Naar aanleiding van de moordpoging op Harold MacMichael, de hoge commissaris van het Britse Mandaatgebied, zei hij bijvoorbeeld later zonder enige spijt: “Er zijn mensen die zeggen dat het terrorisme is om MacMichael te doden en dat het bombarderen van burgers professionele oorlogsvoering is. Maar ik denk dat het vanuit een moreel oogpunt hetzelfde is.”

Op dit moment, zegt Gordis, behoort Israël tot de overwinnaars. “Ours is not the world that Shamir and his generation inherited. Ours is a world in which the Jews are secure, and largely safe,” en dat is in niet geringe mate te danken aan controversiële acties van Shamir, Begin en Ariel Sharon.

De ironie van het verhaal is dat, nu Israël relatief comfortabel is, het op zijn beurt met fair play gaat schermen: met terroristen (lees Palestijnen) praat je niet.

Het is niet eerlijk.

Zie ook Een kwestie van PR? en De Groene en de Rode Lijn

donderdag 2 augustus 2012

Statusangst


De meeste psychologen hebben statusangst. Althans, dat zegt hoogleraar psychologie Jan Derksen: “Kijk maar naar enquetes: psychologen scoren altijd het laagst op zelfbeeld. Daarom is de verleiding groot om de natuurwetenschappen te gaan nadoen. Dat kan door je te beperken tot hersenonderzoek. Psychologen schaden zo hun eigen vak”.

Zelf vind ik het wel iets sympathieks hebben, dat bewustzijn van psychologen van de beperktheid van hun eigen vak. Hun zelftwijfel is beter te pruimen dan de zelfgenoegzaamheid van veel economen. Die laatste beroepsgroep is niet minder dol op de natuurwetenschappen en waarschijnlijk komt dat in gelijke mate als bij psychologie voort uit statusangst. Alleen, zij doen door de bank genomen minder aan introspectie en zelfkennis.

Maar moeten psychologen zich dan niet even achter de oren krabben voordat ze zich laten inschakelen door economen? Bijvoorbeeld zoals nu gebeurt bij de Nederlandse Bank, die sinds dit jaar twee psychologen in dienst heeft om de cultuur van banken te doorgronden. Zij gaan bij de banken op zoek naar sporen van narcisme, bokitogedrag, gebrek aan tegenspraak. Ze sturen vervolgens hun rapporten naar de bankdirecties, zodat die zich geconfronteerd zien met hun eigen gedrag.

Laten psychologen zich hier voor het karretje spannen van de economen, of voegen ze echt iets toe? Of – nog een geheel andere suggestie – is misschien het verschil toch niet zo groot tussen wat de psychologie leert over onze natuurlijke aanleg en wat de economie leert over de vergaring van rijkdommen, en daarmee over de uitputting van onze hulpbronnen? Die gedachte zou je kunnen afleiden uit het werk van de psychologen Mark van Vugt en Daniël Goleman.

Als ik de evolutionair psycholoog Van Vugt goed begrijp dan zit duurzaam gedrag gewoon niet in onze genen. Niet in onze omgang met onze hulpbronnen, noch communicatief in de omgang met onze medemensen. Onze hersenen zijn zo geëvolueerd dat we het hier en nu voorrang geven boven de toekomst, want wat de toekomst brengt weten we niet. “Zeker in onze voorouderlijke omgeving was het best riskant om niet die onmiddellijke beloning – dat stuk vlees of die honingraat – te pakken maar dat uit te stellen”. De mismatch tussen korte termijn menselijk denken en welbegrepen lange termijn menselijke belangen zit in de schepping ingebakken.

Managementpsycholoog en goeroe Daniel Goleman doelt op hetzelfde als hij zegt dat we een foute bedrading in onze hersenen hebben. Het systeem voor het herkennen van dreigingen en het reageren daarop is meer dan honderdduizend jaar oud. Het is geworteld in een tijd dat gevaar fysiek was en plotseling kon opdoemen. In zulke situaties is lange-termijn-denken niet verstandig.

Als Van Vugt en Goleman gelijk hebben dan is het maar de vraag of de psychologie de economie wel kan corrigeren, zoals de Nederlandse Bank het wil. Dan lijkt het eerder zo te zijn dat de psychologie en de economie elkaar versterken in hun korte termijn gerichtheid.

Van Vugt en Goleman zien niettemin wel mogelijkheden voor de psychologie. Zij wijzen erop dat gedrag te sturen is door middel van stimuli en afstraffing, naming en shaming. Daarbij is kennis van psychische mechanismen zeer bruikbaar. De statusgevoeligheid van mensen kan er bijvoorbeeld toe bijdragen dat als beroemdheden om duurzaamheidsredenen rondrijden in een Toyota Prius, veel andere mensen dat voorbeeld willen volgen. De neiging elkaar na te apen kan hier als positief middel worden ingezet.

Maar andere psychologen waarschuwen dat je niet al te grote verwachtingen moet hebben van de mogelijkheid van beleidsmakers en marketeers om gedrag te sturen. Gedrag is moeilijk voorspelbaar, aldus Joke Harte, en daardoor ook moeilijk stuurbaar.

Mijn conclusie is dat je met de psychologie in de hand net zo goed kunt uitkomen bij een correctie op, als bij een rechtvaardiging van het graaigedrag van de homo economicus. Het is niet ondenkbaar dat de inzet van psychologen bij de Nederlandse Bank hetzelfde effect krijgt als destijds de publicatie van topsalarissen en bonussen. Daar moest, via publieke verontwaardiging, een matigend effect vanuit gaan maar het werkte omgekeerd: publicatie van jouw hoge salaris verhoogde je status. Op gelijke manier steekt straks de ene bankdirecteur de andere de loef af door te melden dat hij wel vier psychologen van de Nederlandse Bank aan zijn broek heeft hangen in plaats van twee.

Zie ook Crisis van hoog en laag

zaterdag 28 juli 2012

De Levinas van de verplichtingen


Nu was het Rick Jacobs die, wat mij betreft, in de fout ging. Rabbi Rick Jacobs is de nieuwe president van de Union for Reform Judaism, de Amerikaanse Reform beweging. Hij hield op 9 juni zijn installatierede en benadrukte daarin dat – anders dan het vooroordeel vaak luidt – ook het Reform Jodendom zijn mitswot, dat wil zeggen: zijn verplichtingen kent.

Met die opmerking lijkt me niets mis, maar het stoort mij dat Jacobs ter onderbouwing van die uitspraak mijn favoriete filosoof Levinas erbij haalt. Hij zegt: “The Jewish philosopher Emmanuel Levinas taught that we come into the world already obligated by the mere gaze of the other, a gaze that demands a response from us. By this, Levinas means that relationships always come with obligations”.

Hier wordt Levinas, zoals zo vaak, opgevoerd als moralist, als filosoof van de plichtethiek. En dat is doodzonde, want als je het sprankelende van zijn werk eruit wilt halen dan moet je het zo doen. Levinas als ons eigentijdse geheven vingertje.

Terwijl er alle ruimte is om Levinas in een ander licht te zien. Je kunt hem ook lezen als een filosoof die niet zozeer voorschrijft als wel beschrijft. Hij levert namelijk beschrijvingen van het verschijnsel dat wij, midden in het legitieme op ons zelf gerichte bestaan, ons zomaar plotseling verantwoordelijk kunnen voelen voor een ander. Verrassend genoeg.

Als je Levinas zo leest dan valt nog iets anders op, namelijk dat hij breekt met een onder filosofen gebruikelijke opvatting van de wereld als opgebouwd uit diverse lagen waarvan een aantal meer fundamenteel zijn en een aantal meer oppervlakkig, met alle hiërarchie die daarbij hoort. Als het zo is dat egoïsme en altruïsme elkaar op volstrekt onvoorspelbare manier kunnen afwisselen, dan is er van zo’n hiërarchisch en gestructureerd bouwwerk geen sprake meer.

Maar dan kun je dus ook niet meer, zoals Jacobs doet, spreken van een “altijd al voorafgaande” morele verplichting of van relaties die “altijd” gepaard gaan met verplichtingen, alsof er een voorgegeven systeem van eeuwige waarheden zou zijn. Dat doet geen recht aan de verrassingen en de volstrekt transcendente blikseminslagen waar het Levinas mijns inziens primair om gaat.

Zie ook Levinas en egoïsme

vrijdag 20 juli 2012

Rome, Mekka en Halsteren
















Het is allemaal al een keer eerder vertoond, het neerzetten van aan de omgeving vreemde bedehuizen. Waar wij soms opkijken van moskeeën met minaretten tussen de doorzonwoningen, moeten mensen vroeger ook overrompeld zijn geweest.

Bijvoorbeeld Protestanten door de hausse aan nieuwe Katholieke kerken die rondom 1900 gebouwd werden. Zie op bijgaande foto (links) maar eens wat voor Fremdkörper er in 1913 werd neergezet in het Katholieke dorp Halsteren, waar ik ben opgegroeid. Een soort basiliek in een mengeling van Byzantijns- en Romaansachtige neostijlen tussen de eenvoudige huizen die tot dan toe het dorp vulden. Dit in het kader van het Katholieke offensief dat in Nederland na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 alle ruimte kreeg.

Hier betreft het dan nog een Katholiek dorp. Maar even verderop lag het Protestantse Tholen en de rest van Zeeland. Voor de Nederlanders daar moet het behoorlijk schokkend geweest zijn om overal in Brabant dergelijke monumentale Katholieke kerkgebouwen te zien verrijzen. Komend van over het water uit het Westen had de Tholenaar nu niet alleen meer de Brabantse Wal te beklimmen. Hij moest ook in het reine komen met het aanzicht van de nieuwe kerken die als fortificaties prominent op de wal werden neergezet (foto rechts).

Zie ook Een klas met twee derde MoslimsRegeren met de PVV en Bestemming bereikt

vrijdag 13 juli 2012

Ook hier is (ontoereikend) over nagedacht


Hoe komt iemand erbij om van godsdienst te veranderen, laat staan om Joods te worden? Ik moest me wel aangesproken voelen toen ik bij Norman Solomon las dat je zo’n keuze nooit kunt maken op basis van rationele overwegingen. Want je zou dan eerst alle religies moeten leren kennen en tegen elkaar af kunnen wegen en daarvoor is een mensenleven simpelweg te kort.

Bovendien, zegt hij, georganiseerde religie is een sociaal fenomeen, geen intellectuele exercitie. “Er is een gevoel van kameraadschap, van gedeelde geschiedenis, taal en gewoonten, een ruimte waarin het individu stabiliteit kan vinden, hetzij op zichzelf of in gezelschap met gelijkgezinde mensen, in een onzekere wereld”.

Met andere woorden: uitkomen omdat je via een huwelijk de gemeenschap binnenkomt is nog te begrijpen, maar claimen dat er intellectuele overwegingen in het spel zijn is zelfbedrog.

Toch denk ik dat bij mijn keuze voor de Joodse traditie intellectuele redenen wél een doorslaggevende rol hebben gespeeld.

Want ook al ben ik het met iedereen eens die zegt dat gevoelsmatige redenen de boventoon voeren, ik ben wel degelijk afgekomen op een soort intellectualisme: de – voor mijn part illusoire – plicht van mensen tot zelf nadenken. En tegelijkertijd op het besef van de ontoereikendheid ervan. Beide worden in de Joodse traditie meer dan elders hoog gehouden.

Een illustratie van hoe het elders is – dus van de tendens om het zelf nadenken op het tweede plan te zetten – vind ik in een rede van de Christelijke kerkvader Origenes. Deze leefde in het begin van de derde eeuw, toen het Romeinse rijk een grote variëteit aan filosofische scholen en religieuze secten herbergde. Hoe moesten de mensen kiezen tussen al die lifestyles?

Origenes stelt terecht vast dat de meeste mensen niet de tijd en de capaciteiten hebben voor een systematische beoordeling van het gehele aanbod van levensbeschouwingen. En dan vervolgt hij: “Nu er zoveel over geloof gesproken wordt is mijn antwoord dat ik het geloof zie als nuttig voor de massa en dat ik diegenen train om te geloven zonder erover na te denken die niet al hun tijd kunnen besteden aan rationele bewijsvoering”.

In de kiem is hier al terug te vinden wat mij tegen staat in zoveel godsdiensten: ze hebben in hun ordendrift de neiging om schaamteloos te denken voor anderen. Nu doen rabbijnen dat ook, maar ik vind ze net wat terughoudender. Ze zullen niet gauw over “de massa” praten en zolang als het kan het disputeren voortzetten en daarmee hun publiek serieus nemen.

Bovendien: Origenes gaat niet écht in op het probleem van de ontoereikende rede. Hij noemt die wel, maar dat is toch vooral het probleem van anderen. Zichzelf rekent hij tot de welgeïnformeerde elite die kennis heeft van de juiste doctrines en vanuit die positie is de ontoereikendheid van de rede ineens veel minder problematisch: de waarheid komt dan binnen handbereik. Het Rooms-Katholieke model ten voeten uit.

Bij de rabbijnen lijkt de ontoereikendheid van de rede iets zwaarder te wegen. Want naast de vraag hoe wij met gebruik van de rede de wereld enigszins kunnen ordenen is er deep down een tweede vraag te horen: wat betekent het dat wij niet geheel rationele wezens zijn? Of, om het gechargeerd te zeggen: hoe moeten wij, al ordenend, omgaan met de raarheid van onszelf en van onze medemensen? Raarheid in die zin dat geen mens in eenzelfde overkoepelende rationele orde te vatten is, en dat ieder mens daar op zijn eigen manier uitspringt. Deze preoccupatie met de onbestaanbaarheid van een sluitend rationeel betoog is af te lezen aan de gewoonte in de Misjna en de Talmoed om afwijkende meningen niet uit de boeken te schrijven maar vast te houden. Dat is bijzonder.

Deze relativering van het rationele discours voegt zich bij de voorzichtigheid in het denken voor anderen. En dat spreekt mij wel aan, levend in een democratische en individualistische samenleving waarin inkapselende top-down communicatie niet meer werkt en mensen pas gedijen als ze zich serieus genomen voelen.

Er is dus wel over nagedacht.

Zie ook Geen garantie en Benedictus XVI denkt voor u

vrijdag 6 juli 2012

Kunnen wij het CDA wel missen?


Ik stem geen CDA, laat dat duidelijk zijn. Maar toch bespeur ik bij mezelf enig ongemak bij de gedachte dat die grote Christen-democratische politieke stroming in Nederland aan het verdwijnen is. Want staat de Nederlandse Christen-democratie niet voor meer dan een eeuw van degelijke politiek, welvaartsopbouw en omgang met levensbeschouwelijkheid die ons land bepaald ook veel gebracht hebben. De wijsheid van bestuurlijke ervaring, gedrenkt in consensusdenken, vind ik regelmatig een verademing ten opzichte van geschreeuw ter linker- en ter rechterzijde.

Kunnen wij dat wel missen?

Sommigen zijn ervan overtuigd dat we dat niet kunnen missen. Zij vinden niet alleen dat een op het Christendom gebaseerde politieke stroming noodzakelijk is, maar ook nog dat alleen een orthodox-Christelijke basis de samenleving kan borgen. James Kennedy haalt in dit verband Ross Douthat aan die beweert dat de inbreng van orthodoxe geloofsgemeenschappen noodzakelijk is om maatschappelijke excessen te voorkomen. ‘Ketters’ ondermijnen de samenleving.

En de Nederlanders Bart Spruyt en Andreas Kinneging stemmen in met de gedachte dat Ietsisten (niet-orthodoxe gelovigen) de maatschappij ontwrichten doordat ze niet ingebed zijn in historische kaders en Christelijke tradities en zich zo te veel kunnen laten meeslepen door hun eigen wensen en begeerten.

Zelf houd ik niet zo van deze cultuurpessimistische opvattingen die graag de ketterse menselijke neigingen tot uitgangspunt nemen en het basisvertrouwen in de democratie als fatsoenlijk maatschappelijk systeem lijken te missen.

Ik sta dichter bij de opvatting van Piet-Hein Donner. Die meent dat de seculiere samenleving zoals wij die hebben opgebouwd sinds de Tweede Wereld Oorlog onvoldoende antwoord geeft op levensbeschouwelijke onrust in de wereld. Met name stem ik in met zijn observatie dat een deugdelijke levensbeschouwing helpt om een politiek systeem als democratie goed te laten functioneren.

Maar als je dat vindt dan is de Christen-democratie eerder onderdeel van het probleem dan van de oplossing. Want de Christelijke levensbeschouwing is, ook blijkens de observatie van Donner, onvoldoende geloofwaardig gebleken.

Wat dat betreft is de figuur van Ruud Lubbers wel illustratief voor de ontoereikendheid van die levensbeschouwelijke oriëntatie. Het is bijna aandoenlijk om te zien hoe Lubbers worstelt met de dualistische spagaat in het hart van het Christendom, het gebrek aan verbinding daarin tussen het beest in onszelf en ons betere ik.

Tot zijn pensioengerechtigde leeftijd had Lubbers geen probleem met het machtsbeest dat in hem huisde. Integendeel, het bracht hem (meestal) veel succes en plezier. Sinds zijn pensionering zien wij Lubbers druk met heel andere dingen: duurzaamheid, mededogen, vrede. Als een dolende ridder lijkt hij erop uit om vooral goed te doen. De indruk die overblijft als je het totaal overziet is er een van volledig van elkaar losstaande werelden.

Ik vermoed dat dit dualisme, deze disconnectedness van strevingen, diep in de Christelijke levensbeschouwing verankerd zit en die levensbeschouwing uiteindelijk ongeloofwaardig maakt. Dat breekt het CDA nu op.

Is dat jammer? Wel vanwege de grote bestuurlijke en politieke know how die verdwijnt. Niet om levensbeschouwelijke redenen, want op dat terrein rammelt de zaak.

Zie ook Bos Balkenende en Calvijn en Ook hier is (ontoereikend) over nagedacht

vrijdag 29 juni 2012

Monotheïsme en concentratie


De filosoof Ad Verbrugge sprak laatst over de versnippering van onze aandacht als gevolg van de virtualisering van ons leven. Hij slaat de Wii-games en computerspelletjes van zijn zoontje gade en koppelt dat aan de geestelijke fragmentatie en rusteloosheid die hij in de samenleving waarneemt. “Kijk naar het zappen, naar het copy-pasten van flarden tekst; ons vermogen tot concentratie neemt af en daarmee de kwaliteit van levensuitingen”.

Dit klinkt al gauw als een moralistisch praatje van een man van middelbare leeftijd over de jeugd van tegenwoordig. Behalve dan dat Verbrugge aangeeft dat hij het zelf ook leuk vindt om met zijn zoontje een potje te Wii-en.

Los daarvan ben ik het wel met hem eens: concentratie is gewoon ook iets heel prettigs. En virtualiteit heeft iets onbevredigends: het is niet echt, alsof je kunt geloven wat je zelf wilt en verzint.

Zoals, volgens een andere filosoof, gebeurt in het polytheïsme. De vele goden die in sommige culturen naast elkaar bestaan zijn volgens Marc de Kesel te beschouwen als de producten van onze uiteenlopende fantasieën en oververhitte dromen.

Dat geldt trouwens net zo goed voor de monotheïstische God maar het verschil is dat die niet toestaat dat we geloven wat we willen. Die dwingt ons ertoe ons te verhouden tot een ondeelbare werkelijkheid waarmee we het met ons allen en met God moeten doen.

Dat heeft iets despotisch, aldus De Kesel, en daar heeft het monotheïsme zijn slechte reputatie aan te danken. Maar het verschaft tegelijkertijd de mogelijkheid tot concentratie. En tot het uitdiepen van een relatie: doordat de twee partijen geen escape hebben en het met elkaar moeten doen ontstaat er ontwikkeling. De twee partijen kunnen elkaar bekritiseren, dat behoort tot de rechten binnen het verbond dat God en de mensen met elkaar sluiten. Doordat mensen God bekritiseren eren zij hem juist. En waar mensen kritisch worden is het bestaan meestal niet virtueel meer. Het echte leven is dan zeer dichtbij.

Dat brengt me terug bij Verbrugge. Want in zijn overdenking van de tegenstelling tussen virtueel en echt vraagt hij zich op een gegeven moment af: “heeft dat zogenoemde echte leven dan niet te maken met verbinding? Zoals wij het woord ergens ook gebruiken in de uitdrukking ‘in de echt treden’”?

Ook daar geldt dat je maar een beperkt aantal zijpaden kunt inslaan, dat je niet altijd kunt geloven wat je zou willen geloven. 

Zie ook Godsdienst en geschiedenis en Ongerijmd

vrijdag 22 juni 2012

Kun je tegenkracht wel organiseren?


Dat is wel wat de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) bepleit in zijn advies Tegenkracht organiseren. Lessen uit de kredietcrisis. Daarin stelt de Raad vast dat de kredietcrisis kon ontstaan doordat drie goedbedoelde financiële sturingsinstrumenten – hypotheekverstrekkingen aan mindervermogenden, het gebruik van risicoprofielen en de toebedeling van bonussen – gaandeweg perverse effecten zijn gaan vertonen.

Verder benadrukt de Raad dat het verschijnsel van ontsporende goede bedoelingen niet beperkt is tot de financiële sector. In de welzijnsector, de zorg en het onderwijs doen zich dezelfde problemen voor als in de financiële sector: oorspronkelijke doelen worden uit het oog verloren, classificaties gaan een eigen leven leiden los van de werkelijkheid en financiële prikkels leiden tot verkeerde handelingen. “Het is de miskenning van de altijd aanwezige meervoudigheid die een langzaam en vaak onzichtbaar proces creëert waarin een productief sturingsmechanisme geleidelijk omslaat in een pervers sturingsmechanisme. Eén belang gaat domineren en alle actoren gaan vervolgens strategisch gedrag vertonen dat van tevoren niet was ingecalculeerd. Sturingsinstrumenten zijn vaak bedoeld om al deze belangen met elkaar te verenigen, maar – en dat is de kern van de analyse – dat blijkt in de praktijk een utopie”.

Dit zijn nogal conclusies. Als het waar is dat sturingsmechanismen problematisch zijn dan betekent dat wel wat voor de manier waarop wij gewend zijn onszelf te organiseren. En voor de managing class die het bij uitstek moet hebben van sturingsmechanismen. In veel gevallen blijken, volgens de Raad, die laatste tot calculerend gedrag te leiden en daarmee uiteindelijk tot het tegendeel van wat ze beogen.

Bij elkaar vormen de adviesconclusies een diagnose van de crisis die ik wel kan herkennen. Dat geldt niet voor de remedie die de Raad vervolgens voorstelt. Die komt neer op de aanbeveling om de meervoudige belangen binnen de systemen tot hun recht te laten komen door duurzame tegenkrachten te organiseren. Het is van belang “om voortdurend tegendruk binnen de eigen organisatie of sector mogelijk te maken die bestaande handelingspatronen ter discussie kan stellen, hoe moeilijk dat soms ook is”. Zo voorkom je dat één visie dominant wordt en leidt tot tunneldenken.

Ik snap wat de Raad bedoelt maar ik heb mijn twijfels bij deze remedie. Want die is erop gericht om denken (sturen) te bestrijden met denken (organiseren). En de fundamentele vraag die je je, met de filosoof Emmanuel Levinas, kunt stellen is of het niet ons denken zélf is dat voortdurend dat patroon produceert waar we last van hebben: van goede bedoelingen, utopieën die zich vastgrijpen aan sturingsmechanismen en organisatieprincipes, en de illusie dat er uiteindelijk één koers de  beste is. De productie van dit soort illusies en eenzijdigheid is inherent aan ons denken, zegt Levinas, dus ook aan het denken dat wordt ingezet voor tegenkrachten.

Je zou Levinas zo kunnen uitleggen dat hij zegt: we zijn allemaal een beetje autistisch. Want ons denken is een beetje autistisch: het vertoont de neiging tot monomanie en tunnelvisie omdat de rede graag gelooft in zijn eigen one best way. Dat is nu eenmaal de manier waarop ons denken werkt, er treedt werkelijkheidsverlies op.

En net als bij autisme hoeft daar geen kwade wil achter te zitten, zo benadrukt Levinas, ook al maken we wel brokken in onze monomanie. Maar tegelijkertijd – anders dan bij autisme –  zijn er correctiemechanismen werkzaam die precies de blindheid doorbreken waarin ons denken ons brengt. Eén daarvan is de verlegenheid die we kunnen voelen als we met ons denken inbreuk blijken te maken op de integriteit van een ander. Die zogenaamde denkschaamte kan ons van onze illusies bewust maken en ons terugbrengen in de bredere werkelijkheid.

Om uit de valstrikken van het denken te komen is er volgens Levinas dus iets anders nodig dan denken. Een schok, een trilling, een gezicht, een beschamende stilte. Hoe dan ook: iets anders dan denken. Dus geen organiseren, want organiseren is denken.

Daarmee wordt de aanbeveling van de Raad beperkt in zijn bruikbaarheid. Is dat iets om moedeloos van te worden?

Vind ik niet, ik zou zeggen: juist niet. Want als andere mensen de tegenkrachten kunnen vormen, dan hebben we daar geen tekort aan. Dan kún je er in principe iedere dag eentje tegenkomen, zo'n tegenkracht. Ik word eerder moedeloos van de montere blindheid van het denken dat zijn eigen blindheid wil weg managen via het organiseren van tegenkracht, terwijl die al voorhanden is.

Betekent dit misschien dat sturingsmechanismen vervangen moeten worden door iets anders? Door verhelderingsacties bijvoorbeeld, die recht doen en blijven doen aan de meervoudigheid?

Zie ook Iets kleins

donderdag 14 juni 2012

De Groene en de Rode Lijn


Hij was lekker, de Efrat wijn die we hadden met Pesach, althans de rode van de Hema. Maar ik doe het niet meer. Want ik wil wel graag de economie van Israël stimuleren, maar dan aan de goede kant van de Groene Lijn.

Nu is het probleem dat je van een heleboel Israëlische producten niet kunt zien of ze uit de bezette gebieden komen of niet. Maar bij deze wijn kun je dat heel goed zien, die loopt ermee te koop. Efrat is de naam van een nederzetting op de Westbank. En dat soort nederzettingen wil ik beslist niet sponsoren.

Moet je daar nu zo’n punt van maken? Er vindt – anders dan veel Israëlbashers hardop willen zeggen – in allerlei landen om Israël heen toch geweld plaats op veel grotere en afschuwelijkere schaal? Wat Israël doet lijkt vergeleken daarmee toch peanuts?

Met de voormalig Knessetvoorzitter Avraham Burg deel ik de mening dat je er een groot punt van moet maken. Als Israël pretendeert ‘de enige democratie in het Midden-Oosten’ te zijn en fundamentele waarden zoals democratie, gelijkheid, de rechtsstaat, secularisme en moderniteit wenst hoog te houden, dan is iedere inbreuk op het land van een ander daarmee in strijd.

Hij gaat ver, Burg, en hij is streng als een profeet uit Tenach. Hij stelt dat het bezetten van Palestijnse grond aan de overkant van de Groene Lijn het slechtste in de Israëliërs naar boven haalt: het genereert fanatieke, nationalistische, fundamentalistische en ondemocratische krachten die alle fundamenten van de Israëlische samenleving bedreigen. Ik ben bang dat Burg gelijk heeft en dat we zijn woorden ter harte moeten nemen: respecteer de Groene Lijn.

Brandschoon word je nooit, en waarschijnlijk klopt het gezegde dat iedere staat is gesticht op een misdaad. Maar toch drink ik volgend jaar Pesach liever wijn uit Latrun, van dezelfde Hema trouwens. Strikt genomen deugt dat ook niet want Latrun viel tot 1967 onder het beheer van Jordanië. Maar de grenscorrectie die daar plaatsvond was te logisch om tegen te kunnen zijn, zeker omdat de verbindingsweg tussen Tel Aviv en Jeruzalem regelmatig onder Jordaans vuur lag vanuit Latrun.

Als Abraham Burg zegt dat ook díe overschrijding van de Groene Lijn niet onschuldig is, dan zij dat maar zo. Ik kan dat rijmen met mijn en zijn Rode Lijn, die gaat over fatsoen en democratie. Daar wil ik niet overheen.

Zie ook Koosjere wijn en Schuiven

donderdag 7 juni 2012

The Devil is voortdurend in the Detail


“Dat moet toch lukken, een beetje stroomlijnen van de vergunningverlening? Het is werkelijk te gek: wekelijks zijn wij uren kwijt aan de publicatie van vergunningsaanvragen. Al die bijlagen en bouwtekeningen moeten full colour gekopieerd worden en aan de balie ter inzage gelegd worden. Als we dat nu eens zouden afschaffen?”

“Ja, maar de politiek wil dat zo. En de burger waarschijnlijk ook, om te kunnen zien wat de medeburgers van plan zijn”.

“Nou, dan doen we dat toch gewoon digitaal, dan zijn we van al dat papierwerk af. Dan kunnen de mensen de aanvagen ook thuis raadplegen via internet en hoeven ze niet meer naar de balie te komen”.

“Goed idee. Dan moeten we alleen wel de privacygegevens uit de aanvragen en de bijlagen filteren want je mag niet zomaar namen en adressen van privé personen publiceren”.

“Ok, dan moeten we gewoon uitsplitsen wat vertrouwelijk is en wat openbaar en een applicatie dat laten filteren”.

“Ja dat zullen we eerst moeten testen. En wat er niet uitgefilterd kan worden moeten we handmatig onleesbaar maken”.

“Ja, ja…”

Zie ook Smeken om feedback, Listig en Lucht en daadkracht

vrijdag 1 juni 2012

Parrèsia


Als parrèsia een deugd is dan mag het Joodse volk gerust een deugdzaam volk genoemd worden. Want parrèsia kun je vertalen met vrijmoedigheid, of – als Wilders die kreet geen eigen draai had gegeven – ook wel als ‘zeggen wat je denkt’. Wel, dat gaat Joden over het algemeen goed af.

Toch komt het woord niet uit de Joodse traditie maar uit de Griekse. Het woord parrèsia verschijnt voor het eerst bij Euripides en blijft vanaf het einde van de vijfde eeuw vóór de jaartelling voorkomen in de geschriften uit de klassieke Griekse oudheid.

In onze tijd is het woord weer in omloop gebracht door de Franse filosoof Michel Foucault die in 1983/84 colleges gaf over parrèsia als het fenomeen waarbij een spreker zich vrijmaakt en zich vrijmoedig uitspreekt. In de moderniteit, waarin de mens steeds meer op zichzelf is teruggeworpen, acht hij het van belang om trouw te kunnen zijn aan zichzelf en zijn eigen gedachten.

Het meest recente pleidooi voor parrèsia las ik in Trouw en is afkomstig van de Britse hoogleraar Frank Furedi. Hij pleit voor parrèsia onder de aansporing “Mens durf te oordelen”. Hij keert zich daarmee tegen de neiging tot lauwe tolerantie in onze samenleving, als een krachteloos instrument van vooral-niet-oordelen, veilig op afstand blijven. Met Hannah Arendt ziet hij de onwil om te oordelen als een teken dat men geneigd is zich terug te trekken uit het publieke leven. Terwijl door wel te oordelen een dialoog ontstaat met een ander.

Het is waar, zegt Furedi, het uitspreken van een waardeoordeel kan een vorm zijn van psychisch geweld – maar een complexe samenleving kan nu eenmaal niet zonder oordeel en vergelijking. Daar is wel durf voor nodig, want vrijheid van meningsuiting en de zucht naar kennis gaan gewoonlijk hun eigen onvoorspelbare gang.

In het oude Athene, de bakermat van de democratie, durfden ze dat: daar kreeg die riskante houding volgens Furedi voor het eerst waardering. “Durf en vrijheid waren voor de Grieken waarden die elkaar versterkten. Iets dergelijks zien we in het Italië van de Renaissance, waar ideeën over vrijheid gepaard gingen aan durf en ontdekkingsijver”.

Wat me irriteert aan een presentatie van zaken als die van Furedi is de aanbidding van Griekendom en Renaissance in combinatie met de totale afwezigheid van aandacht voor de Joodse bijdrage aan vrijmoedigheid in de loop van de geschiedenis. Dat is een onevenwichtigheid in de presentatie van ons culturele erfgoed die mij al stoort vanaf mijn middelbare schooltijd. Ook toen tierde de adoratie voor de klassieke oudheid welig en had ik het gevoel dat er iets ontbrak.

Immers, op het stuk van de vrijmoedigheid hadden de Joden hun sporen al verdiend toen de Atheners hun democratie nog moesten vestigen. Abraham had al gemarchandeerd met God over Sodom en Gomorra, en Jacob had gevochten met de engel.

En de Joden hielden daar niet mee op toen in Athene de democratie ter ziele ging en Socrates en Plato pleidooien hielden voor censuur op poëtische en andere zielsuitingen die de pure moraal maar zouden ondermijnen. De schrijver van het boek Job laat zijn gemoed vrij spreken en gaat ver in het plaatsen van vraagtekens bij de rechtvaardigheid van God.

In de Misjna en de Talmoed gingen de rabbijnen door met de beloning van intellectuele moed door Joods-wettelijke beslissingen te nemen bij meerderheid van stemmen en de weggestemde opvattingen en hun auteurs toch op te nemen in de teksten en voor eeuwen te bewaren. Heel anders dan om hen heen waar de dissidenten van Katholieke concilies uit de annalen werden geschreven.

Het is misschien wel waar dat ten tijde van de Renaissance de balans verschoof. Toen kwamen in de omringende wereld de vrijmoedige en kritische humanisten op, terwijl de rabbijnse traditie dreigde te verzanden binnen een steeds formalistischer keurslijf.

Maar de parrèsia, om niet te zeggen de brutaliteit, die Eli Wiesel beschrijft in zijn verhaal over de rabbijnen in een concentratiekamp die God een proces aandoen voor de ellende die hij laat passeren heeft oude papieren. Van vóór de Griekse democratie.

Zie ook Griek en Jood en Gezag

zaterdag 26 mei 2012

Windmolens


Windmolens zijn lelijk, ze verpesten ons landschap, vinden sommige tegenstanders van de molens. De Groningse hoogleraar Gert de Roo is het daar niet mee eens. “Het landschap verandert altijd. We zijn zijn ook gewend geraakt aan de elektrische draden die door het landschap lopen”.

Dat laatste is me nooit gelukt. Ik ben erg gevoelig voor mooie landschappen en in mijn beleving doet iedere elektriciteitsmast en iedere hoogspanningskabel daarop een aanslag. Maar bij windmolens lijkt het wennen me opmerkelijk genoeg wel te gaan lukken.

Dus dat is voor mij anders dan voor een aantal andere mensen. Van verschillende kanten hoor je allerlei bezwaren als het gaat over windmolens. In Australië bijvoorbeeld is men bezorgd over aantasting van de gezondheid door windmolens. Je zou er onder andere hoofdpijn, evenwichtstoornissen en concentratieproblemen van krijgen (de Waubraziekte), ook als de molens op grote afstand staan.

Voor zover er in Nederland klachten zijn gaan die vooral over de aantasting van het landschap, horizonvervuiling en teloorgang van de leefomgeving.

Is het te verklaren dat ik, ondanks mijn liefde voor landschappen, met windmolens geen probleem heb? Het kan te maken hebben met de aanblik ervan: de molens zijn altijd rank en gestroomlijnd van vorm, heel anders dan elektriciteitsmasten. Maar voor mijn gevoel is nog belangrijker dat ik me wel veilig voel bij de aanblik van een molen: ze zijn schoon, toekomstbestendig en energiek, ze stellen me gerust.

Ik geloof wel dat wonen in de directe nabijheid van een windmolen stress oplevert, door het constante geluid en de slagschaduwen. Is het daarom niet een idee om voor de vele molens die we nog bij willen bouwen te kijken naar de overmaat aan bedrijfsterreinen die de laatste tien jaar zijn aangelegd en niet gevuld worden? Over het algemeen wonen daar geen mensen vlakbij.

Zie ook Lucht en Daadkracht