Neem nou Heidegger, en zijn ideeën over ‘authenticiteit’ van de mens. Primair heeft, aldus Heidegger, het alledaagse bestaan van een mens iets vanzelfsprekends, iets waar niet over nagedacht hoeft te worden. De mens leeft in een sociale context met andere mensen en leert te leven door te doen wat hij de anderen ziet doen of, zoals Heidegger zegt, wat ‘men’ doet. ‘Das Man’ is leidend, het ‘ik’ zit in de niet-authentieke, oftewel oneigenlijke modus waarin het door anderen bepaald wordt. In de woorden van Heidegger-kenner Van Sluis: het zelf van de alledaagse mens “is het men-zelf, hetgeen ver weg staat van het eigenlijke en nog te grijpen zelf.” Pas later kan de mens “het eigen zelf ontdekken en zich als een ‘ik’ van de buitenwereld onderscheiden”.
Daarvoor zijn allerlei confrontaties nodig en reflectie daarop waardoor de mens kan kiezen voor een meer doorleefd bestaan, met sterkere en meer eigen wortels. Zo komt hij in de eigenlijke, of authentieke modus. Op een of andere manier zal volgens Heidegger het sociale leven van de eigenlijke mens dan ook authentieker zijn.
Uitgaande van deze best aansprekende gedachten is het ronduit verbijsterend om vast te stellen dat Heidegger begin jaren dertig van de vorige eeuw de aldus beschreven authenticiteit belichaamd zag in de nationaal-socialistische kuddehysterie met zijn marcherende hordes, massameetings en sociale dwang. Hij had er rond 1933 meer dan een jaar voor nodig om te concluderen dat het begrip authenticiteit, ook in sociale zin, hier wel erg ver opgerekt werd.
Maar – pijnlijk genoeg – ontsnapt mijn favoriete filosoof Levinas evenmin aan dat type blindheid. Levinas bestrijdt Heidegger, en bespreekt daarbij het terrein van de totalitaire, in bloed en bodem aardende groepsideologieën waarop we zojuist Heidegger de mist in zagen gaan. Levinas stelt tegenover de worteling in een sociale context dat de mens nou juist níet gedefinieerd wordt door zijn toebehoren aan een groep.
Vanuit zijn weerzin tegen Heidegger gaat hij wel heel ver in zijn visioen van een geheel onthecht, aan alle historische en culturele context onttrokken bestaan. Dat zou namelijk, aldus Levinas in zijn artikel Heidegger, Gagarin en wij, de remedie moeten zijn tegen de heideggeriaanse nadruk op geworteldheid die precies “de scheiding is van de mensheid in autochtone bewoners en vreemdelingen”. Dat wil zeggen: die de wrede discriminatie veroorzaakt tussen degenen die wel thuishoren op een bepaalde plaats of in een bepaalde gemeenschap en degenen voor wie dat niet geldt.
Dat Levinas zichzelf hier wat overschreeuwt komt naar voren in latere stellingnames van hem als hij geconfronteerd wordt met kritiek op Israël. Hij blijkt er dan – in zijn hoedanigheid van 20e eeuwse Jood en zionist – niet aan te ontkomen om zijn verbondenheid met Israël uit te drukken in termen van ‘voorvaderlijke grond’ en van affiniteit met de Joodse bevolking daar. Beslist in een sociale context gewortelde verschijnselen.
Logisch misschien – in zoverre had Heidegger een punt. Maar Levinas’ eerdere radicale uitspraken over een wortelloos bestaan worden daardoor een beetje potsierlijk.
Zie ook Heidegger, Wittgenstein en het verkeer en Levinas zoals ik hem begrijp