woensdag 24 november 2010
Verdriet
De woorden ‘verdriet’ of ‘geweld’ of ‘pijn’ horen niet thuis in het woordenboek van organisaties. Want daar werken volwassen mensen met elkaar samen op basis van onderlinge rationele instemming en afstemming. Dat krijg ik soms te horen van deelnemers aan mijn workshop Denken voor een ander, waarin ik die woorden – in het voetspoor van de filosoof Levinas - regelmatig gebruik, ook als we werksituaties bespreken. Mijn antwoord is dan dat sommige woorden misschien inderdaad wel vreemd klinken in de context van organisatie en management, maar dat ze wel degelijk iets over die werkelijkheid kunnen vertellen. En dat het misschien wel tijd is voor allerlei ongebruikelijke woordverbindingen.
In die laatste gedachte word ik gesterkt door de verschijning van het boek De nieuwe kleren van de rechter door rechter Rinus Otte. Want dat boek roept allerlei ongebruikelijke associaties op. Van rechters met zieligheid, van organisaties met verdriet, van management met aandoenlijkheid. De genoemde ongebruikelijke verbindingen zijn er eigenlijk al langer, suggereert Otte, maar iets in ons denken verhindert ons kennelijk om de genoemde zaken met elkaar te associëren.
De associatie rechters met zieligheid krijgt pas relatief recent reliëf. Namelijk, zo maakt Otte duidelijk, sinds ze opgesloten zitten in planning en control cycli waarin resultaatafspraken worden gemaakt en gemeten. Doordat veel van hun werkprocessen gestandaardiseerd zijn, zijn rechters van middelpunt schakel in een keten geworden. Zij hebben weinig greep meer op de organisatie van hun dagelijkse werk. Het strafproces wordt voor hen georganiseerd, niet door hen. Er wordt voor hen gedacht, en daardoor zijn ze zich ook afhankelijk gaan gedragen. Ze gingen elkaar het leven zuur maken en veel klagen, vooral over de werklast, aldus Otte.
Dat is best zielig inderdaad, maar - dat zegt Otte ook - niet zieliger dan veel andere professionals, want de planning en control bureaucratie heeft zo’n beetje overal huisgehouden en mensen murw gemaakt. Dat maakt het natuurlijk niet minder erg, de malaise krijgt daarmee bijna de trekken van een ware cultuurcrisis.
De woorden organisatie en verdriet lijken ook uit twee onverenigbare vocabulaires te komen. Organisatie staat daarbij voor ultiem redelijk en functioneel. Met het domein van de emoties zijn doorgaans nog wel wat koppelingen te maken, maar die zijn aan strikte censuur onderworpen. Die moeten onveranderlijk positiviteit uitstralen en gaan over enthousiasme en verbondenheid. De verbinding van het zo redelijke concept van organisatie met verdriet blijft wennen, maar Otte maakt er geen geheim van hoezeer die verbinding binnen de rechterlijke macht aanwijsbaar is. De NRC meldt dat Otte verbijsterd was over het “ongeluk” en het “werkgeweld” dat hij tegenkwam op zijn rechtbank (de verslaggever vond het, afgaande op zijn aanhalingstekens, kennelijk ook rare woorden in deze context).
Iets soortgelijk onwennigs geldt voor de koppeling van managers en aandoenlijkheid. In de algemene beeldvorming worden managers toch vooral geassocieerd met krachtdadigheid, koelbloedigheid en, opnieuw, redelijkheid. Hoe vaak daar ook de woorden energie en verbinding en uitstraling vallen, Otte's boek maakt volgens de NRC heel duidelijk dat management van het strafrechtproces vooral heel moeizaam is. “De spanningen zijn de laatste vijf à tien jaar groter geworden” en “Je ziet communicatie over en weer van doofstommen, men bereikt elkaar niet”.
Interessant is natuurlijk de achter deze onwennige associaties liggende vraag: hoe komt ons brein ertoe om de ene soort associaties voor lief te nemen en de andere raar te vinden, ook al geeft de werkelijkheid alle aanleiding om zo’n ongebruikelijke associatie te leggen? Wordt vervolgd.
Zie ook Amsterdam, Bauman, Levinas en de bedrijfsethiek en Van groot naar klein en terug
Labels:
beelden,
boeken,
communicatie,
denkgeweld,
geweld,
leiderschap,
lekker werken,
Levinas,
literatuur,
management,
rationaliteit,
versluierd il-y-a
Posted by
Naud van der Ven
op
21:28
donderdag 18 november 2010
Hoon
Gisterenavond heb ik Abram de Swaan gehoord die in zijn Thomas More lezing sprak over “Het financiële regime; over de gevolgen van een moderne dwaalleer”. Het is een genot om de voordrachtskunstenaar, die De Swaan ook is, te horen spreken. Zijn vernietigende verhaal over het belachelijke geloof van politici en economen in ‘de tucht van de markt’ en over de slechte afloop daarvan ging er bij mij en de rest van de zaal goed in.
Een belangrijke boodschap van De Swaan was: máák ze vooral ook belachelijk, die topbankiers en topmanagers die zich the best and the brightest wanen. Want als ze echt zo knap zijn, waarom liep het dan zo uit de hand? En als ze de markt echt zo belangrijk vinden, waarom laten ze zich dan voor miljarden redden door de staat? En waarom spelen ze elkaar dan de lucratieve ballen en functies toe, in gesloten systemen van coöptatie? Nee, de vrije markt is vooral voor de anderen, voor ondergeschikten, niet voor de top.
Laat hoon het deel zijn van die bonusvangers, aldus De Swaan, en het honen kun je gerust aan hem overlaten. Maar toch vond ik De Swaan sterker op de momenten dat hij in het kader van zijn analyse van de situatie iets anders naar voren bracht. Namelijk de vaststelling dat sommige onderdelen van de dwaalleer ook wel een soort onweerstaanbare aantrekkingskracht hebben. Bijvoorbeeld de gedachte dat de vrije markt als een onzichtbare hand de samenleving kan ordenen. Of de ingewikkelde wiskundige modellen waarmee risico’s konden worden berekend (of weggemaakt) en voorspellingen konden worden gedaan.
De Swaan maakte er geen geheim van dat hij zelf in zijn wetenschappelijke werk ook graag met wiskundige modellen werkte en de fascinerende betovering kent die daarvan uit kan gaan. Die modellen, waarin alles klopt en logisch in elkaar grijpt, kunnen een zodanige roes opwekken dat je oprecht gaat geloven dat de werkelijkheid is zoals de modellen. Ook in een vrije samenleving kan het kennelijk gebeuren dat grote geesten in de greep raken van een dwaalleer.
Kijk, dat vind ik interessanter dan de hoon. Niet alleen omdat De Swaan hier zichzelf in het spel brengt, wat ik zeker sympathiek vind. Maar vooral omdat hij hier raakt aan een element dat grote verklarende kracht heeft als het gaat om de analyse van zo’n patstelling als waar wij in terecht zijn gekomen. Het is niet alléén maar kwade wil van een aantal geldbelusten, maar óók de betoverende werking van logica en wiskundige modellen die hier aan het werk is geweest. Zeg maar: de roes van het denken, ook van denken dat te goeder trouw is, bijvoorbeeld van economische wetenschappers. Die hebben, zoals De Swaan aangaf, via hun fascinatie voor de modellen en abstracties bijgedragen aan de legitimering van de financiële wanpraktijken.
Behalve verklarende kracht biedt het verschijnsel van de misleiding door ons denken ook een beter uitgangspunt voor een constructief gesprek dan hoon kan bieden. Er is namelijk ontegenzeglijk veel hebzucht, maar er is ook veel goedbedoelde illusie. En daar valt beter over te praten - juist omdat er goede bedoelingen achter zitten - dan over hebzucht want dat laatste staat gelijk met kwade wil. En een gesprek over kwade wil is onmiddellijk een beschuldiging.
Het weghonen van de best and the brightest die zich zo belachelijk hebben gemaakt werkt bevrijdend en dat bleek gisteren ook wel. Maar als je niet oppast verzand je in hard tegen hard en ja tegen nee. De Swaan en zijn publiek leggen het dan af tegen “If you're so smart, why aren’t you rich?”, het gelijk van het grote geld.
Zie ook Een enkel zinnetje en Waarom is gezond verstand zo schaars?
Labels:
Abram de Swaan,
beelden,
denkgeweld,
dialoog,
illusies,
kennis,
kredietcrisis,
management,
rationaliteit,
Rijnlands en Angelsaksisch,
verandering,
wetenschap
Posted by
Naud van der Ven
op
13:54
donderdag 11 november 2010
Omdraaiing
Heel mooi beschrijft Naima El Bezaz in de NRC van vorige week haar ervaringen met de film Des Hommes et des Dieux. Ze doet dat op een geheel oorspronkelijke, eigen manier maar zodanig dat volgens mij veel Joden zich kunnen herkennen in haar beschrijving.
De film speelt in de jaren negentig van de vorige eeuw en gaat over een groep Franse Trappister monniken die een klooster bewonen in het Algerijnse bergland. Het is de tijd waarin islamistische terreurgroepen hun strijd opvoeren tegen het Algerijnse seculiere bewind. Zij trekken moordend het land door om af te rekenen met iedereen die zij als vijand beschouwen: Westerlingen, Moslims die de Islam niet serieus genoeg nemen, Christenen. Het wordt al gauw duidelijk dat de Trappister monniken doelwit zullen worden van de terroristen en dat ze eigenlijk het beste zo snel mogelijk kunnen vertrekken. De Algerijnse regering eist dat zelfs van de monniken, al is het alleen maar om later geen diplomatieke rel met Frankrijk te krijgen.
Maar de monniken weigeren te vertrekken. Zij blijven doen wat ze altijd gedaan hebben: samenleven met de arme plaatselijke bevolking, hen ondersteunen met spullen en medische hulp. De mensen uit het dorp zijn kind aan huis in het klooster en de monniken zorgen voor hen als waren het hun kinderen. Vertrekken uit het klooster zou gelijk staan aan verraad, de monniken moeten hun taak van barmhartigheid en bescherming voortzetten. Het loopt niet goed af.
Terwijl dit verhaal zich in de bioscoop ontrolt, beschrijft El Bezaz zichzelf en haar gevoelens bij het ondergaan van de film. En dan blijkt dat ze een omdraaiing van waarden beleeft. Aan het begin van de film is ze vol sympathie over zoveel onbaatzuchtigheid en liefde aan de kant van de monniken. Ze voelt zelfs een steek van jaloezie voor die mannen die zoveel warmte en genegenheid weten op te brengen voor de arme dorpelingen. Dat maak je in de moskee wel anders mee!
Ze loopt dan nog netjes in de pas met de journalisten op de stoelen voor en naast haar die vooral diep onder de indruk lijken van zoveel belangeloosheid en naastenliefde. Die zullen zich waarschijnlijk gaan voegen in het koor van zonder uitzondering enthousiaste recensenten die de film al de Grand Prix van Cannes hebben opgeleverd.
Maar ineens voelt ze diep van binnen een ergernis opwellen. Dat gebeurt als de monniken na lang beraad besluiten om te blijven. Maar hoe kan dat? Waar komt die ergernis vandaan? Het gaat over pure liefde en onbaatzuchtigheid, wat kun je daar nu tegen hebben?
Daar kun je blijkbaar heel veel tegen hebben, zo laat El Bezaz ons zien. De gewone Algerijnen, in ieder geval de dorpsbewoners, leven in een verlammende angst. Zij zouden er een vermogen voor over hebben om weg te mogen. “En dan zijn daar die Franse monniken die wel de kans hebben en krijgen om te vertrekken en zo hun leven te redden, maar toch ervoor kiezen om te blijven waar ze zijn”. Dat wekt de woede en walging van El Bezaz. Het is de combinatie van de naïeve labradorogen van de monniken en de neerbuigend superieure opoffering voor dat zielige bergvolkje die zij ondergaat als een staaltje van imperialistisch denken.
Deze beschrijving is te lezen als een knappe ontmaskering voor wat bijna niet te ontmaskeren is: de gewelddadigheid die schuil gaat achter de superioriteit van de volledige opofferingsgezindheid. En die vooral voelbaar is voor wie gewoon zijn eigen bestaan wil dragen en voortzetten. Over de verguizing van dat laatste streven door het ‘superieure en edele Christendom’ kunnen Joden en Israël ook meepraten.
Dit heeft alles te maken met Denken voor een ander. Zie ook Heilig vuur
Labels:
Christendom,
de ander,
denkgeweld,
Islam,
Israël,
naïviteit
Posted by
Naud van der Ven
op
20:53
donderdag 4 november 2010
Zeker weten
Het Nieuw Israëlitisch Weekblad deed kort geleden verslag van een ontmoeting tussen de atheïst Paul Cliteur en rabbijn Raph Evers. Dit naar aanleiding van Cliteurs nieuwe boek Het monotheïstische dilemma: theologie van het terrorisme. Daarin stelt hij dat monotheïstische godsdiensten mensen kunnen inspireren tot blinde ideologie en geweld en dat polytheïsme minder gewelddadig uitpakt omdat verschillende goden elkaar daar in evenwicht houden.
Volgens het verslag reageerde rabbijn Evers met een pleidooi voor het monotheïsme. “Juist in onze tijd van wetenschap en rationaliteit”, zegt hij, “is het monotheïsme onmisbaar. Het geloof in één G’d gaat ervan uit dat alles vanuit één centraal punt geschapen is. Dit verklaart waarom alles in het universum met elkaar samenhangt. De wetenschap stelt steeds vaker het bestaan van een enorme correlatie vast tussen allerlei natuur-, psychologische , sociologische, fysiologische en andersoortige wetten. De wetmatigheid en samenhang van alle fenomenen in deze wereld kan alleen verklaard worden vanuit één besturend principe”.
Hier is de redenering dus: er is een oude stelling, die van het monotheïsme, en naarmate de tijd en de wetenschap voortschrijden wordt die steeds geloofwaardiger. Immers, de wetenschap toont zoveel samenhang aan in de schepping dat het ondenkbaar is dat er meerdere goden aan de touwtjes trekken. Het monotheïsme wordt dus door de wetenschap bevestigd.
Deze redenering is verwant aan de kerngedachte van de Christelijke denkstroming die 'Intelligent Design' genoemd wordt. Die kerngedachte luidt: de wereld zit zo knap en kunstig in elkaar, het kan niet anders of daar zit een masterplan achter, en dus een Master. En ook bij Intelligent Design is er altijd sprake van één Master, en niet meerdere Masters. Waarschijnlijk omdat wij zoveel mis zien gaan als mensen samenwerken dat we iets geniaals alleen maar kunnen associëren met één brein, en niet met samenwerking.
Wat mijzelf betreft, eerlijk gezegd snap ik de redeneringen van rabbijn Evers en van de ID-aanhangers niet goed. Waarom wil je nu zo graag dat je geloof wetenschappelijk houdbaar is? Het voelt toch een beetje als een zwaktebod: dat je aan je geloof niet genoeg hebt en de ondersteuning nodig hebt van ander gezag, in dit geval dat van de wetenschap.
Toch moet ik toegeven, als ik kón geloven in die rechtvaardiging van het geloof door de bevindingen van de wetenschap, dan zou ik me waarschijnlijk ook uitputten in het zoeken naar bewijs en het trekken van parallellen. En, wat Raph Evers ook doet, ik zou allerlei wonderlijke lettercombinaties gaan aanwijzen in de Tora waaraan je getalswaarden kunt koppelen, die je weer kunt verbinden met natuur-, psychologische , sociologische, fysiologische en andersoortige verschijnselen.
Het probleem is: ik kan daar maar niet in geloven. Die combinatie van sferen heeft voor mij iets gezochts. Het heeft een hoog wishful thinking gehalte en is daardoor niet geloofwaardig. Zo’n beetje alsof Mahler 6 in elkaar gezet is op basis van een managementmodel of Rembrandts zelfportret na tussenkomst van een consultant.
Zo lineair is het allemaal niet. De sferen van het intellect en de Schepping lopen niet zo vloeiend in elkaar over. En er zijn gewoon te veel ongerijmdheden, met misschien wel als belangrijkste: waarom het kwaad goede mensen treft.
Abonneren op:
Posts (Atom)