vrijdag 27 maart 2009

Tamar Bat Mitswa


Lieve Tamar,

Het liefste had je je bat mitswa de vorige week gedaan, op 21 maart. Want dat is het begin van de lente en voor jou een mooie aanleiding tot feest.

Dat zou ook om een andere reden leuk geweest zijn. Want je houdt erg van verhalen, je leest ze graag en je schrijft ze zelf. Het Tora-boek Sjemot, dat we vorige week afsloten, bevat veel verhalen: over de uittocht uit Egypte en de doortocht door de woestijn. Terwijl het Tora-boek Wajikra, waar jij nu jouw parasja uit leest, vooral voorschriften bevat. Jouw stuk gaat bijvoorbeeld over de tempeldienst, over vredeoffers en zondeoffers en hoe de priesters dat moeten uitvoeren.

Het zal een schrale troost voor je zijn dat vroeger, toen de tempel nog stond en de priesters er offers brachten, juist dit boek een centrale plaats innam. Jonge levieten en kinderen die voor priester leerden begonnen met dit Tora-boek en niet met de verhalen.
Misschien leuk om te weten, maar niet echt opwindend.

Tja, dan zit er niets anders op dan dat je van dit materiaal maar je eigen verhaal maakt. Misschien is dat wel wat de Joodse traditie zelf ook duizenden jaren lang heeft gedaan.

Want je bent natuurlijk niet de eerste of de enige die bijvoorbeeld met die offers maar weinig kan beginnen. In jouw haftara heeft de profeet Hosea (8e of 7e eeuw voor het begin van de jaartelling) er al moeite mee als hij God laat zeggen: “Want liefde wil ik, geen offers; met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer”.

En toen in het jaar 70 de tempel was verwoest kón het niet eens meer. De gedachte die door profeten en schriftgeleerden al was voorbereid, namelijk dat een fatsoenlijke samenleving belangrijker is dan het brengen van offers, móest nu wel in praktijk gebracht worden. De rabbijnen die op dat moment leiding gaven aan het Joodse volk meenden dat we, als we ons zouden toeleggen op Tora-studie, gebed en goede werken, de offers konden missen en toch het belangrijkste van de traditie konden bewaren. Die rabbijnen schreven toen hun eigen verhaal. Je kunt ook zeggen dat ze het overgeleverde verhaal hebben aangepast.

Sommige mensen vinden dat je een verhaal niet moet aanpassen. Er zou een soort heilige kern verloren gaan als je dat doet. Zoals er ook mensen zijn die zeggen dat je een boek niet moet verfilmen omdat er van een mooi onderwerp dan niets overblijft. De schrijver Salman Rushdie is het daar niet mee eens. Het is misschien wel heel moeilijk, zegt hij, want er kan iets verloren gaan. Maar er kan ook iets worden gewonnen. De grote vraag is steeds: hoe maak je iets nieuws wat de ziel van het oude in zich draagt? Je moet doordringen tot de essentie en die een nieuwe vorm geven.

Rushdie benadrukt dat zo’n omwerking niet gemakkelijk is. In Hollywood niet, maar in het gewone leven ook niet. Je eigen verhaal (her)schrijven doe je niet zonder slag of stoot. Eigenlijk komen mensen daar pas toe als er de noodzaak voor is, door een groot verlies of in tijden van crisis.

Op zulke momenten, zegt Rushdie, hangt ons beeld van de wereld scheef aan de muur. Maar dan, als we het kunnen opbrengen, passen wij ons aan. En daaraan kun je zien wat de essentie is van wat je meekreeg – het is wat ons erdoor sleept.

Zo bleken in de crisis van het jaar 70 de offers niet tot de essentie te behoren. De Joodse traditie had inmiddels andere dingen gevonden die wezenlijker waren. Die kon men ook zonder tempel in ere houden en die waren samen te vatten onder de noemer menselijkheid.

Wat ons betreft is dat de boodschap van de Joodse traditie: zoek de essentie in menselijkheid en pas je verder maar aan zoveel als nodig is om dat te behouden. We twijfelen er niet aan dat jij genoeg verhaaltalent hebt om op jouw eigen manier het ruwe materiaal van jouw parasja om te zetten in inspiratie waar je mee verder kunt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten