vrijdag 28 februari 2014

Is veranderen uit?


Dat zou je kunnen afleiden uit opmerkelijk veel geluiden in die richting van de laatste tijd.

Zo was er een NRC-column van Ben Tiggelaar, groot geworden als veranderkundig consultant met een scherpe blik, waarin hij managers voorhoudt dat het misschien helemaal niets wordt met een voorgenomen verandering. En dat doorduwen van een verandering en het onderdrukken van twijfels niet werkt omdat “juist dat wat niet gezegd mag worden stilzwijgend alle gesprekken domineert en vrijwel altijd tot problemen leidt”. Hij citeert aan het eind een advies van Paul Kloosterboer: “Trucs helpen niet. Wat wel werkt: eerlijkheid, anderen zelf laten nadenken, afwachten…En domweg accepteren dat veel veranderingen mislukken”.

Wow. Dit lijkt mij een staaltje Umwertung aller Werten. Want was het motto van de organisatieveranderaar niet altijd dat van de krachtpatser: erin geloven, charisma, doorduwen, neerzetten. Op de manier van Tiggelaar zou management nog iets worden wat het beste in mensen naar boven haalt, in plaats van het voorkoken en manipuleren dat nu voor management doorgaat.

De bestuurskundige Menno Fenger kwam onlangs in Binnenlands Bestuur eveneens met vrij ontnuchterende opvattingen, zeker als je ze afzet tegen het veranderenthousiasme van de afgelopen decennia. “Menselijk gedrag is bijna niet te sturen”, omdat mensen opereren binnen systemen, en systemen zich meestal onverwacht gedragen. “Ik geloof in de kracht van mensen en systemen die een een evenwicht vinden. En ik ben pessimistisch over de mogelijkheid om daarop in te grijpen. Tenminste, als je dat met grote verwachtingen doet”.

Ook dit klinkt me redelijk revolutionair in de oren. Want wat hebben al die communicatieadviseurs, gedragskundigen, psychologen en HRM-professionals de afgelopen 80 jaren anders willen doen dan precies dat: oppeppen en motiveren. De gedachte dat dat misschien wel niet werkt moet toch lichtelijk frustrerend zijn.

En dan was er Thijs Homan, in Managementboek.nl. Hij ziet een organisatie niet als een statisch organogram maar als een dynamische verzameling groepen en groepjes mensen, die allemaal lopen te praten over wat zij zelf belangrijk vinden. Het management is maar één van die groepjes. Dat betekent volgens hem dat verandering het resultaat is van de dynamiek van al die groepen en groepjes die samen de organisatie uitmaken. Die dynamiek is vele malen groter dan wat dat ene groepje dat ‘management’ heet ooit teweeg kan brengen. En anders dan het dominante managementdenken ons wil doen geloven, werkt die dynamiek onvoorspelbaar en onbeheersbaar. Net zoals het weer…

Wetenschap helpt ons daar niet echt bij, zegt Homan, want wetenschappers doen aan werkelijkheidsreductie. De correlaties tussen impulsen en gedrag en verandering die wetenschappers bestuderen zijn er wel, maar verklaren maar een klein deel van de totale variëteit die je in de werkelijkheid tegenkomt. Anders dan gebruikelijk bestudeert de hoogleraar Homan daarom de ‘binnenkant’ van organisatieverandering. Hij kijkt bijvoorbeeld naar de relatie tussen aan de ene kant allerlei interventies die verandermanagers plegen en aan de andere kant datgene wat mensen binnen de betreffende organisatie in werkelijkheid zeggen en doen. “Dan blijkt dat er geen enkel verband te vinden is tussen die twee dingen” verklaart Homan.

De implicatie daarvan is, volgens Homan, dat het werk van de manager niet zozeer draait om het beheersen en voorspellen van de ontwikkelingen als wel om accepteren dat die ontwikkelingen principieel onbeheersbaar en onvoorspelbaar zijn.

Wat opvalt in bovenstaande citaten is dat de heroïsche manager, die visie heeft en draagvlak creëert en in control is, er volkomen uit verdwenen is. Hooguit zijn verandermanagers helden in die zin dat zij het uithouden in een onoverzichtelijke situatie. Misschien rechtvaardigt dat wel het gegeven dat ze beter betaald worden. Maar het is goed om vast te stellen dat dat een andere reden is dan die zo vaak aangevoerd wordt, namelijk hun visie en beheersingskwaliteiten. Ze zijn gewoon eerder bereid dan een ander om de situatie van out of control te aanvaarden.

Dus veranderen is niet uit. Dat zal het ook nooit kúnnen zijn. Maar verandermanagement wordt wellicht wat realistischer.

Zie ook Dodelijk, Soorten overleg en Chefsache

vrijdag 21 februari 2014

Een treurige kans


Ik kan er niets aan doen, maar bij Poetin houd ik een nare smaak in de mond. Alle gezelligheid rondom de Olympische Spelen ten spijt, blijf ik bij hem denken aan de folteraar die hij was in Stasi-gevangenissen en aan de meedogenloze real-politiker die hij nu is. Met Tamara Benima stem ik van harte in als zij zegt zo’n man liever niet de hand te schudden.

Onvergeeflijk is op dit moment Poetins onverschilligheid ten opzichte van het Syrische drama. Zonder een hoge pet op te hebben van de menslievendheid van de Westerse wereld geloof ik wel dat de VS, Engeland en Frankrijk in hun hoedanigheid van leden van de Veiligheidsraad serieus zouden willen ingrijpen in de bloederigheid die nu al meer dan 130.000 doden heeft gekost. Al is het maar om hun reputatie van peacekeepers enigszins te handhaven. Het zijn China en met name Rusland die uit geo-politieke overwegingen Assad per se in het zadel willen houden.

Los van het leed dat de Syrische bevolking wordt aangedaan en dat voorop staat; wat doet deze ‘stilte rondom Syrië’, dit lijdzaam toezien op het bloedvergieten met ons? En wat doet het met het vertrouwen dat we willen kunnen stellen in supranationale instellingen als de Veiligheidsraad en de VN? Ik ben bang dat dit gedwongen toekijken zeer ondermijnend werkt.

Misschien is er één geluk bij dit onvergeeflijke ongeluk. Namelijk dat de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Kerry, nu hij bij de meest actuele Midden-Oosterse brandhaard toch niets kan uitrichten, al zijn aandacht kan richten op dat andere Midden-Oosterse  conflict: tussen Israël en Palestina. En dat die zeldzame geconcentreerde toewijding wellicht openingen gaat bieden, van het soort waarover Salomon Bouman vorige week berichtte.

Het zijn onwaarschijnlijke geluiden, maar wie weet resulteren ze voor dát kleine stukje Midden-Oosten in een betere uitgangspositie. Als dat zou lukken kan op den duur de hele regio daarvan profiteren.

Zie ook Het nieuwe Midden-Oosten en Eng

donderdag 13 februari 2014

Immuun


Gelijkmoedig en onverstoorbaar blijven, het liefst onder alle omstandigheden. Zo werd traditioneel omschreven waar het in de filosofie om ging, en zo wordt het door sommigen nog steeds omschreven.

Vorige week las ik dat terug in een interview met de Franse filosoof en socioloog Frédéric Lenoir. Hij vertelde over zijn bewondering voor Etty Hillesum omdat zij de situatie bereikt had die filosofen altijd voor ideaal hielden, namelijk die waarin niets je meer diep pijn kan doen. “Filosofen hebben het altijd gezegd, vanaf de eerste Grieken: je geluk hangt niet af van gebeurtenissen om je heen”. Zonder veel moeite herken je daarin inderdaad het doel van Socrates die gelijkmoedigheid predikte tot in zijn gifbekerdood, en het doel van vele andere filosofen tot in onze tijd.

Ik snap het wel, dat temidden van zoveel aards gewoel en onbestendigheid de mens zoekt naar een soort onkwetsbaarheid. Toch ben ik blij dat er ook filosofen zijn die dat verlangen naar absolute zekerheid ter discussie hebben gesteld of hebben ontmaskerd als een streven naar macht. Nietzsche is daarmee begonnen en de twintigste-eeuwse postmoderne filosofen volgden in zijn voetspoor. Maar die stromingen worden lang niet door iedereen serieus genomen. Is dat wel echte filosofie, vraagt men dan. Want die streeft toch naar absolute zekerheid?

Het vervelende is dat dat laatste streven, behalve veel goeds en veiligs, ons ook veel nare dingen oplevert, met name een soort Unheimlichkeit. Ik denk aan de diepgewortelde neiging in onze samenleving tot objectiveren en meten, die onze werkvloeren en omgangsvormen de steriliteit kan geven waar velen op gezette tijden last van hebben. Ik denk ook aan de mate waarin mensen langs elkaar heen leven, safe maar onaanraakbaar en killer dan ze misschien willen.

Die wijze van communiceren, die geleerd heeft om kernkwesties niet meer te raken, zou wel eens regelrecht kunnen voortkomen uit dat eeuwenoude filosofische programma dat probeert de raakbaarheid terug te dringen. De kunst van de communicatieve immuniteit hebben wij daardoor tot op grote hoogte kunnen ontwikkelen. Met als resultaat een veilige en efficiënte samenleving, maar wel een die soms nergens meer over gaat.

Maar hoe is die communicatieve armoede dan in verband te brengen met Etty Hillesum, met wie dit stukje begon? Is zij niet een ikoon van openheid en van engagement met wat er om je heen gebeurt? Ja, misschien wel. Als het niet zo is – wat Henriëtte Boas ooit van haar zei – dat ze bakvisachtig dweepte met haar engagement; dus als haar engagement oprecht was, dan gaat dat kennelijk heel goed samen met de alom nagestreefde immuniteit.

Je zou kunnen zeggen dat de opofferende heroïek van een Etty Hillesum (maar ook bijvoorbeeld een Moeder Theresa) en de communicatieve steriliteit van onze omgangsvormen twee kanten zijn van dezelfde medaille. Beide zijn strategieën voor het bereiken van immuniteit, en de ene bereikt die door totale overgave en de andere door afscherming van de raakbaarheid.

Wat er tussenuit valt is de dagdagelijkse mix van kwetsbaarheden, waar kwetsuren en excuses, suffigheid en succes elkaar afwisselen. De triviale raakbaarheid raakt verweesd. Dat wil zeggen: problematisch is de uitwisseling over dingen die er toe doen. Die niet direct heroïek met zich meebrengt, maar wel door rijke en warme communicatie de steriliteit kan afhouden.

Daar hebben veel filosofen geen kaas van gegeten. Ik koester degenen die dit wél tot onderwerp maken van hun bespiegelingen, en ik blijf hen ondanks alles filosoof noemen.

Zie ook Verveling, De valkuil van de universaliserende rede en Er is tóch vooruitgang(2)

vrijdag 7 februari 2014

Proportioneel


Frits Bolkestein schreef onlangs in de NRC over Israël, naar aanleiding van een advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV). Hoewel hij de nuance niet schuwde en de bezetting van de Westbank benoemde als struikelblok, nam hij het op voor Israël. Maar door een paar opmerkelijke missers ging het effect van het stuk grotendeels teloor.

Allereerst sprak hij over koning Hoessein als de huidige vorst van Jordanië, terwijl de man al in 1999 is overleden. Zo’n evidente misser mag in een serieus opiniestuk toch niet voorkomen.

Verder schreef hij dat de Islam uit zou zijn op de vernietiging van de Joden. Ik weet niet waar hij dat vandaan haalt. Je hoeft niet per se de ophemeling te omarmen van het Moorse Spanje als paradijs van vreedzaam samenleven van Joden en Moslims om toch te menen dat vreedzame coëxistentie van die groepen mogelijk is.

Geen evidente misser, maar simpelweg een andere opinie dan de mijne is Bolkesteins opvatting dat markering van producten van de Westbank flauwekul is. “Libië, Egypte, Syrië en Irak staan in brand. Wat wil de AIV? Dat Israël de correcte etiketten plakt op sinaasappelen die op de Westover zijn gegroeid”.

Ik vind die etkikettering helemaal niet zo verkeerd. Als je niet wilt dat heel Israël gedemoniseerd wordt (zoals dreigt bij totaalboycots), dan zul je moeten laten zien waar de grens ligt tussen wat verwerpelijk is en wat niet. Als etikettering daaraan kan bijdragen, juich ik dat toe.

Natuurlijk snap ik Bolkestein wel. Hij vraagt zich af of het niet disproportioneel is, in een regio waar men elkaar wekelijks bij duizenden vermoordt, om je druk te maken over omgehakte olijfbomen en checkpoint-controles?

Mijn antwoord zou zijn dat het misschien wel disproportioneel is ten opzichte van het omringende Midden-Oosten, maar dat dat voor meer dingen geldt waar men zich in Israël mee bezig houdt. In Tel Aviv wordt een gay-pride gehouden of maakt men zich druk over de kwaliteit van de espresso op een schaal die ongekend is in het Midden-Oosten. Dat kun je disproportioneel noemen, maar binnen de Israëlische microcosmos is het heel adekwaat. En is het dus ook adekwaat om je druk te maken over de bezetting en de vernederende praktijken die daarbij horen.

Natuurlijk, als het gaat om de verdediging van legitieme grenzen tegen Midden-Oosterse buurlanden kan Israël zich geen disproportionaliteit veroorloven. Om zich staande te houden moet Israël daar wel het gebruikelijke geweldsniveau hanteren, het is daar immers geen Nederland-België.

Maar op de Westbank hoeft Israël, ook defensief gezien, helemaal niets. Wat de kolonisten  daar doen is ideologisch gedreven en daarmee wordt de discussie daarover binnen Israël zeer relevant, belangrijker dan de koffie. Dan kan etikettering wel degelijk een issue worden.

Zie ook Het nieuwe Midden-Oosten en Klein en kapsones