donderdag 24 april 2014

Israël als ‘Joodse’ staat


Hoe raar is het dat sommige Israëliërs hun land erkend willen zien als ‘Joodse’ staat?

Behoorlijk raar, is de opvatting van veel Westerse waarnemers. Hun redenering is dat volgens gangbaar internationaal recht officieel vastgestelde landsgrenzen onschendbaar zijn en dat dat het enige is dat telt. Binnen die grenzen zijn de inwoners van een land geheel vrij om hun eigen identiteit te bepalen. Erkenning van Israël als Joodse staat heeft in volkenrechtelijke zin dus geen enkele toegevoegde waarde bovenop de erkenning van Israël als staat.

Volgens deze redenering is de verwijzing naar een volksidentiteit – internationaal rechtelijk – niet relevant. Het verwijst naar een gedateerd ordeningsprincipe, bijvoorbeeld van de ordening van Midden-Europese staten na de Eerste Wereldoorlog waarbij etnische zelfbeschikking een belangrijk uitgangspunt was, en etnische identiteitsbepaling dus ook. Dat principe is na de Tweede Wereldoorlog naar de achtergrond verschoven ten gunste van het principe van onschendbaarheid van eenmaal vastgelegde grenzen en van territoriale integriteit. Wat voorstanders van erkenning van Israël als Joodse staat doen – volgens deze redenering – is dus: eten van twee walletjes. Zij vermengen op schimmige wijze het gedateerde principe van etnische zelfbeschikking met het enige principe dat er volgens hen echt toe doet: territoriale integriteit. De wens is dus anachronistisch en daarom een beetje raar.

Zelf vind ik die wens niet zo raar. Ik ben eerder geneigd om de bovenstaande redenering gebrekkig te vinden, omdat die nogal abstract is en slechts met moeite ruimte toekent aan factoren van historische, etnische en linguïstische aard. Dat die vertroebelend kunnen werken is zeer zeker waar, maar ze zijn daardoor niet minder reëel of werkzaam.

Dat kan blijken uit optredens in de afgelopen decennia van datzelfde Westen. Weliswaar werd daarbij inderdaad regelmatig vanuit het principe van de territoriale onschendbaarheid gehandeld, zoals bij de afstraffing van Irak na de inval in Koeweit. Maar consequent was het Westen daarin beslist niet, het principe van etnische identiteiten speelde ook regelmatig een grote rol. Bijvoorbeeld bij de steun aan Kosovo toen dat zich losmaakte van Servië. Voor Poetin genoeg reden voor het verwijt dat het Westen met twee maten meet.

Verder maakt de crisis in Oekraïne duidelijk dat het simpelweg vasthouden aan territoriale integriteit niet altijd de oplossing kan zijn, en dat des te minder naarmate de etnische en linguïstische factoren een groter gewicht hebben.

Het zou dus wel eens heel adekwaat kunnen zijn wanneer een land zich behalve op zijn grenzen, ook beroept op een zekere historische en etnische identiteit. Omdat dat reële factoren zijn. Het eten van twee principe-walletjes zou wel eens noodzaak kunnen zijn, en de facto doen ook Westerse landen dat.

Wat de situatie in Israël onverteerbaar maakt is dat er nog een derde principe in het spel is: zoveel mogelijk terrein op de Palestijnen veroveren. Want dat bijt met de twee andere principes. Het is zowel strijdig met de eerbiediging van internationaal erkende grenzen, als met de eerbiediging van het Joodse karakter van de staat. Tenminste zolang democratie deel uitmaakt van dat karakter, en ik kan het – vooralsnog – niet anders zien.

Zie ook Ellips in Israël en Het heroïsche kosmopolitische individu

donderdag 17 april 2014

Het rechte eind


Het is nog niet zo gemakkelijk om consequent laat-modern te zijn. Die gedachte kwam in me op naar aanleiding van een artikel in Trouw van Mirella Klomp. Daarin verdedigt ze het spektakel van The Passion tegen verwijten van gelovigen dat daarin een heilig verhaal op ongepaste wijze gebanaliseerd of vercommercialiseerd wordt.

Ter verdediging van het spektakel voert Klomp aan dat de verplaatsing van het lijdensverhaal van de kerk naar de cultuur past in een trend. Dat gebeurt immers in deze laat-moderne tijd voortdurend met allerlei vormen van immaterieel religieus erfgoed.

Heel ruimdenkend klinkt het dan: “De betekenis van de passie staat in de kerk relatief vast. Maar in onze cultuur bepalen mensen zélf wat dingen betekenen. Natuurlijk is dat lastig voor gelovigen die zichzelf zien als hoeders van de christelijke (of kerkelijke) traditie. Maar christenen hebben geen exclusieve rechten op het lijdensverhaal. In de laatmoderne cultuur heeft de ene interpretatie niet meer gezag dan de andere”.

Dit komt mij voor als een prettige vorm van laat-modern denken. Daarbij hoort niet meer de taal van hiërarchie en gelijk hebben, die vroeger heerste. In de plaats daarvan is er de taal van verschillende visies en meerdere interpretaties naast elkaar, dus van pluralisme.

Maar door het  vervolg ging ik ineens twijfelen, namelijk doordat het ‘gelijk hebben’ alsnog opdook in de tekst. Klomp legt uit dat de commotie die ontstaat bij gelovigen op zichzelf niet verkeerd is, immers Jezus zelf veroorzaakte ook commotie. “Uit tal van Bijbelteksten blijkt dat vrome gelovigen werden bekritiseerd en de gevestigde religieuze orde het niet bij het recht eind bleek te hebben”.

Wat nu? Is er toch zoiets als ‘het rechte eind’? Dat hoéf je als lezer niet direct te concluderen, want de zin doet misschien niet meer dan louter het monopolie op gelijk-hebben van de gevestigde orde onderuit te halen. En dat is consequent laat-modern, want in een werkelijk pluralisme is er helemaal geen sprake meer van ‘het rechte eind’.

Maar dan blijkt dat er gewoon een nieuw ‘rechte eind’ is: “Het verhaal dat God mens werd (wie had dat ooit gedacht?) laat zien dat God in de cultuur vormen zoekt om zich aan mensen bekend te maken”. Het oude gelijk wordt door een nieuw gelijk vervangen.

Maar daar wil de laat-moderniteit toch juist van af? Of zijn de nieuwe vormen niet per se ter vervanging van de oudere?

Zie ook Aaibaar leed en Stereotypen

donderdag 10 april 2014

Pater Frans, Bonhoeffer en de anderen


Afgelopen maandag werd in Syrië pater Frans van der Lugt vermoord. De wereld reageert geschokt en terecht, want Van der Lugt was een groot en sympathiek man. Geluiden van woede en verbijstering zijn te horen, maar ook wordt bemoediging ontleend aan de gedachte dat zo’n man ons allen kan inspireren.

Over dat laatste wil ik het graag hebben, en wel omdat ik die inspirerende kracht betwijfel. Laat nogmaals duidelijk zijn dat wanneer ik die twijfel uitspreek dat niet bedoeld is om iets af te doen aan de sympathieke figuur van Van der Lugt, noch om mensen te ontmoedigen.

Dan is dat omdat ik zelf juist een beetje moedeloos word van de gretigheid waarmee zo’n figuur tot idool gemaakt wordt. Er is duidelijk sprake van een fascinatie, en die heeft te maken met de compromisloosheid van de overgave aan een goed leven, en met het ideaal van de complete geweldloosheid.

Maar mijn twijfel betreft precies de vraag of dat wel inspirerend is. Want als het probleem van een gemiddeld mens is dat het leven zo wishy-washy is, dat er zoveel belangen zijn om rekening mee te houden - primair een partner en kinderen, maar in het regelrechte verlengde daarvan baanzekerheid, veilige grenzen enzovoorts - dan is de vraag of de gerichtheid op zo’n idool de aandacht juist niet afleidt. In hoeverre verhindert die gerichtheid ons om de energie te richten op waar die naar mijn idee echt nodig is, namelijk in ons eigen dagelijks leven.

Het vergt namelijk oneindig veel meer denkwerk, subtiliteit en simpelweg gedoe om de goede keuzes te maken op het moment dat je wél compromissen moet sluiten. En hoe inspirerend kan een model dan zijn dat het kan hebben van compromisloosheid?

Vanuit die compromisloosheid kom je inderdaad uit bij figuren als Moeder Theresa, Titus Brandsma en de paters die zich lieten vermoorden in Algerije. Vanwege hun acceptatie van de getrouwde staat van hun voorgangers moeten Protestanten het met minder ikonen doen. Dietrich Bonhoeffer is er ongetwijfeld één, maar die moest van zijn aanstaande schoonfamilie voor een jaar breken met zijn geliefde vanwege zijn gevaarlijke activiteiten, en daarna was het te laat.

Vanwege mijn overtuiging dat ikonische zuiverheid maar gebrekkig kan inspireren, relativeer ik de waarde van zuivere ikonen. Op de achtergrond speelt mee dat de eeuwenoude Joodse gerichtheid op het morsige, van compromissen vergeven menselijke bestaan al die eeuwen onbegrepen is gebleven. En dat de Joodse weigering om mee te gaan in de aanbidding van onbevlekte zuiverheid heeft geleid tot Paaspogroms en bloedsprookjes en ander Christelijk geweld, dat ook aan Christelijke kant het ideaal deed verbleken. Hoe mooi en betoverend de passies op doek of muziek ook zijn.

Zie ook (On)reinheid, Immuun en Knuffelpaus

vrijdag 4 april 2014

Wat doet Hegel in de Manisjtanne?


Vorig jaar met Pesach dacht ik: laat ik op de seder Georg Friedrich Hegel eens inbrengen, de Duitse filosoof uit het begin van de negentiende eeuw. Dat ging toen als volgt:

“Ik wil het graag eens over Hegel hebben want die spreekt uitgebreid over de triomf van de slaaf, namelijk diens overwinning op zijn verdrukker. En over de sociaal rechtvaardige staat die daar uiteindelijk uit voort zal komen.

Ze zeggen weleens dat het in de filosofie allemaal zo abstract blijft. Maar voor Hegel was er niets abstracts aan het conflict tussen de gevestigde macht en degenen die onderdrukt werden. Hegel meende zelfs in het tijdvak te leven waarin die strijd zijn finale fase inging. Hij had meegemaakt hoe tijdens de Franse revolutie de Franse slaven het oude regime omver wierpen en onder de guillotine brachten. En hoe er vervolgens een regime van vrijheid, gelijkheid en broederschap gevestigd werd.

Dit bevestigde Hegels these dat onderdrukking vruchtbaar kan zijn, doordat de onderdrukking de slaaf aanzet tot actie. Dat hoeft niet per se het geval te zijn, zegt Hegel, want een slaaf kan apathisch en serviel worden van de onderdrukking. Maar  hij kan zich ook emanciperen en boven zijn oude meester uitstijgen.

Volgens Hegel had het Franse proletariaat deze emancipatie bereikt. Op basis daarvan werd in Frankrijk een egalitaire samenleving ingericht. En vervolgens staat, in de dagen van Hegel, Napoleon op als de wereldleider die de voleinding van de geschiedenis vanuit Frankrijk exporteert naar de rest van de wereld, onder andere naar Jena waar Hegel Napoleon op zijn witte schimmel voorbij ziet komen.

In deze hegeliaanse zin kun je de uittocht uit Egypte beschouwen als een revolutionaire ommekeer in de geschiedenis. Slaven emanciperen zich, gooien het juk van de onderdrukker van zich af en vormen zich om tot een vrij volk met een egalitaire samenleving. Moshe als Napoleon avant la lettre.

En zelfs meer dan Napoleon. Want Napoleon miste volgens Hegel nog wat, iets dat nodig was voor het definitieve einde van de geschiedenis. Wat hij miste was zelf-bewustzijn, in de zin van bewustzijn van het belang van zijn rol in de geschiedenis. Hij vervult geschiedenis, maar hij weet het niet. Hegel kan dat een beetje goedmaken, want die weet dat, met zijn grote bewustzijn, wel.

Welnu, die fout maakten de bevrijde Israëlieten niet. Want waarom zitten we hier, aan de seder? Om te praten over onze revolutionaire bevrijding, dus we zijn ons er zeer bewust van en dat wordt alleen maar meer, want hoe meer we erover vertellen, des te prijzenswaardiger zijn we.”

Dat ik het op Pesach over Hegel had voelde knap gewaagd. Want wat moet Hegel in de Manisjtanne? Staat hij niet aan het begin van een denktraditie die uiteindelijk veel onheil heeft gebracht en, so wie so, gevoelsmatig niet thuis hoort in een seder?

Wel, dat ligt misschien toch wat genuanceerder. Ook uit bovenstaand verhaal blijkt dat Hegel even makkelijk is in te voegen in een messianistisch bevrijdingsverhaal als in benauwd rechts  nationalisme. Bovendien: het moet ook interessant blijven, zo’n seder, en na de zoveelste herhaling van de nodige sleetse cliché’s kan ik wel wat prikkelende inbreng van buiten gebruiken.

Zal ik dit jaar Hans-Georg Gadamer maar eens gebruiken?

Zie ook Ellips in Israël