vrijdag 28 oktober 2016

Geschiedschrijving die zich laat kennen


De Vergangenheitsbewältigung werkt nog even door bij mij. Want: in het reine komen met je geschiedenis kan op verschillende manieren gebeuren, en dat kunnen interessante verschillen zijn.

Bijvoorbeeld het verschil tussen de op objectiviteit en exacte reconstructie gerichte geschiedschrijving die gangbaar is in de Westerse wereld en de etnocentrische Joodse omgang met het verleden.

Wat betreft de Westerse geschiedschrijving zijn de geleerden het er wel over eens dat die is uitgevonden door de Grieken, met onder andere Herodotus en Thucydides als vroege beoefenaars daarvan. Dit is kritische geschiedschrijving, waarbij de onderzoeker zich zoveel mogelijk als onpartijdige toeschouwer opstelt, onbevooroordeeld en van een afstand feiten weegt en vervolgens een zo objectief mogelijk verhaal vertelt. Behalve aan hoge professionele standaarden moet deze variant van geschiedschrijving tegelijkertijd voldoen aan een hoge morele standaard. Gebeurtenissen en personen moeten immers los van hun populariteit op hun feitelijke verdiensten worden beoordeeld. Blinde adoratie van leiders (rehabilitatie van Stalin, of bewieroking van Poetin en Erdogan) zou op die manier minder kans moeten krijgen.

De andere wijze van geschiedschrijving die ik op het oog heb is er een die meer van binnenuit de gemeenschap werkt, en dus wat intiemer is. De geschiedschrijver stelt zich daarbij op als betrokken deelhebber, in plaats van als afstandelijke toeschouwer. Veel Joodse geschiedschrijving van voor 1800 is van dit type, dat al teruggaat tot de wijze waarop de Tenach omgaat met historische helden.

Het verschil met de gangbare wetenschappelijke variant van geschiedschrijving is duidelijk: het gaat in Tenach niet om een via zorgvuldige bronnenkritiek uitgevoerde exacte reconstructie van het verleden. Maar dat wil niet zeggen dat deze variant niet zijn eigen kritische standaarden kent voor de omgang met het verleden. Ik doel daarmee op standaarden van vooral morele aard, dus sterk gekleurd door expliciete noties van goed en kwaad. Denk aan de behandeling – aan het eind van de Tora – van Mozes, die ondanks zijn grote verdiensten na de veertig jaren woestijn het beloofde land niet mocht binnentrekken vanwege de tekortkomingen die hij óók had. Of aan David, die zowat de belichaming was van het Joodse koningschap, maar vanwege zijn overtredingen de bouw van de tempel in Jeruzalem aan Salomo moest overlaten.

Waar in de Griekse variant wordt gepoogd tot een zuiver oordeel te komen door inzet van kritische afstand, is in de bedoelde Joodse geschiedschrijving een set van ingebouwde checks and balances aan het werk die moet maken dat historische figuren niet zo maar wegkomen met hun gedrag. Die normen moeten, meer vanuit een inwendige betrokkenheid, gebeurtenissen en personen hun juiste proporties toedelen.

Ik noem dat: geschiedschrijving die zich laat kennen. Vanwege de intimiteit, en vanwege de bereidheid ook minder mooie zaken te tonen.

Zie ook Geschiedenis als exacte wetenschap

donderdag 20 oktober 2016

Bureaucratie is een inktvis


Met die titel won hoogleraar filosofie René ten Bos dit jaar de Socrateswisselbeker. In het boek gaat het onder andere om de vraag waarom we allemaal tegen bureaucratie zijn en we er toch steeds meer van krijgen.

Het antwoord van Ten Bos op die vraag heeft iets sombers en geruststellends tegelijkertijd. Somberstemmend is zijn waarneming dat bureaucratie onontkoombaar is, omdat het verschijnsel inherent is aan ons samenleven, en ook diep in ieder van ons en in ons brein verankerd zit. In dat licht verschijnen alle pogingen om bureaucratie-vrij en ‘authentiek’ samen te leven als hopeloos naïef en romantisch, dus daar kunnen droombeelden aan flarden gaan.

Het geruststellende van Ten Bos’ betoog is zijn waarneming dat bureaucratie ons ook veel oplevert. Een goed georganiseerde samenleving is de prijs wel waard van traagheid, vervreemding en middelmatigheid.

Vanuit deze milde, realistische appreciatie van bureaucratie als vertrekpunt heeft Ten Bos nog wel een zorg, want niet alle varianten van bureaucratie zijn even onschuldig. In grote lijnen onderscheidt hij een Angelsaksische variant en een Europese variant.

De Angelsaksische variant is venijnig, want die pretendeert soms de bureaucratie achter zich te laten. Dat doet die door tegenspraak in organisaties zoveel mogelijk weg te structureren en alle ruimte te geven aan een machtige, daadkrachtige baas. Die variant gelooft in one best way van handelen. Dat lijkt on-bureaucratisch, want effectieve besluitvorming te bevorderen, maar dat is grotendeels schijn omdat de weerstand en uitsluiting die dit model oproept zich vertalen in juridisering van interactie, veel kleine lettertjes en controle-instanties. Net zo goed bureaucratie dus, maar dan van de minst aangename soort.

De Europese variant kent meer ingebouwde checks and balances. In bedrijven en andere arbeidsorganisaties bestaat er naast de raad van bestuur meestal een raad van commissarissen of ander toezicht, regeringen zijn vaak gebouwd op coalities en burgemeesters zijn voor veel zaken afhankelijk van raadsbeslissingen.

Ten Bos prefereert het Europese model vanwege de pluraliteit van perspectieven en de breedheid van de discussies die daar mogelijk zijn. Helaas, aldus Ten Bos, wint het Angelsaksische model bij ons terrein. Dat kan blijken uit de toenemende nadruk op centraal opgestelde financiële en kwantitatieve targets, ten koste van professionele en kwalitatieve standaarden, resulterend in een verschraling van inhoudelijke debatten.

Als we dan toch met bureaucratie moeten leven, zo benadrukt Ten Bos, laten we ons dan niet uitleveren aan die armzalige Angelsaksische variant. Dan liever de moeizame, chaotische Europese variant.

Geeft de EU dan misschien toch het goede voorbeeld?

Zie ook Werk en Reflectie met René ten Bos

donderdag 13 oktober 2016

Vergangenheitsbewältigung


Beatrice de Graaf sneed in NRC een mooi thema aan voor de (afgelopen) dagen van inkeer. Zij schaamt zich als historicus dat het echte verhaal over de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië door haar beroepsgroep van Nederlandse historici nog niet is geleverd. En dat, nu de waarheid boven tafel komt, dat te danken is aan een Zwitserse onderzoeker, weliswaar met Nederlandse wortels.

Betekent dit dat er, kennelijk, een afstand van 70 jaar voor nodig is om tot dergelijk zelfonderzoek te komen?

Toch niet voor een mens, met betrekking tot zichzelf? Want dan zou er nog maar weinig zelfonderzoek plaatsvinden, als je ook de onschuldige kinderjaren nog mag passeren. En dan zou de jaarlijkse cyclus van inkeer, spijtbetuiging en verzoening, die we in de synagoge net achter de rug hebben, nergens op slaan.

Maar voor een volk misschien wel? Dat er decennia voor nodig zijn zou je inderdaad kunnen afleiden uit de omgang van de Duitsers met hun duistere periode. De confrontatie die zij hebben durven aangaan, ook wel bekend als Vergangenheitsbewältigung, geldt als voorbeeldig en passend bij een vrije, open en inclusieve democratie. Maar de standaard voor het afleggen van rekenschap op deze manier moest wel eerst gezet worden door de geallieerden, tijdens de Neurenbergprocessen van 1945/46. Het duurde vervolgens tot 1963 voor de Auschwitz-processen begonnen, en tot in de jaren 70 en 80 voordat er brede maatschappelijke discussies over ontstonden. De Graaf: “Nu zijn de Duitsers nog steeds niet klaar, over de rol van de andere staatsapparaten, over het lot van Sinti en Roma, van de LBTG-gemeenschap moet nog veel worden aufgeklärt.”

En hoe is dat voor Israël? Ook daar heeft het decennia geduurd voordat historici serieus werk gingen maken van de werkelijkheid van de stichting van de staat Israël in 1948 en wat eraan vooraf ging. Dat deden de New Historians, vanaf de jaren tachtig. Een verschil met Duitsland is dat hun invloed hoofdzakelijk beperkt bleef tot het academische milieu, met een enkele uitzondering in de journalistiek zoals Ari Shavit. Voor doorwerking ervan in brede lagen van de bevolking is in Israël kennelijk 70 jaar niet genoeg.

Waarschijnlijk is daar ook vrede voor nodig.

Zie ook Bewaak het perspectief

vrijdag 7 oktober 2016

Rare krant

Soms is Trouw een rare krant. Volgens mij wil Trouw allang geen Christelijk blad meer zijn, maar de reflexen zijn daar af en toe nog wel naar.

Regelmatig treffen mij zinsnedes die suggereren dat Christelijke zending en missie nog steeds vanzelfsprekende zaken zijn voor sommige medewerkers. Recent kreeg  ik dat gevoel bij een interview met Andries Knevel, en dat werd getriggerd door de opmerking van de interviewer dat “dat het einde zou betekenen van zending en missie”,  een eindje verder gevolgd door de vraag: “Bent u daar niet boos over?” Al verraadt de toon van de journalist wel een zekere afstand tot de zendingsgedachte, bekering lijkt er gewoon bij te horen.

Dat is misschien niet zo raar als je bedenkt dat veel Trouw-medewerkers en -lezers nog opgegroeid zijn met die vanzelfsprekendheid, en de geportretteerde figuren zoals Knevel net zo. Maar toch klopt er gevoelsmatig iets niet. Wat mij betreft staat een onkritische houding ten opzichte van zieltjes winnen haaks op de gelijktijdige ambitie van Trouw om een kritisch denkende krant te zijn voor mondige mensen.

Voor NRC zouden suggestieve vragen als bovengenoemd compleet ondenkbaar zijn. Is NRC dan beschaafder, verlichter? Misschien wel. Welgemanierde mensen dringen elkaar geen meningen op, zo is de gedachte. De vrijgevochten weerzin tegen alle bekering en zending zit in de liberale genen van de liberale krant, en die deel ik.

Daartegenover kan Trouw soms aanvoelen als een beetje belegen, en enigszins provinciaals, zeker als je de rouwadvertenties er nog bij betrekt. Maar vergis je niet. Want genoeg mensen bij die krant realiseren zich terdege wat voor hachelijke positie zij innemen in deze onttoverde wereld. Iets hooghouden van een niet te verantwoorden transcendentie, ook temidden van het dagelijkse nieuws, dat trekt toch iedere dag ook mij weer aan.