donderdag 31 maart 2011

Farao en scientific management


Toen, volgens het Bijbelse verhaal, de Israëlieten slaven waren in Egypte werden ze door Farao ingezet voor het bakken van tichelstenen. De mondelinge overlevering rondom dat verhaal vertelt ons dat Farao zelf een dag mee kwam werken als arbeider in de tichelsteenproductie. Toen de Israëlieten dat zagen gingen ze extra hun best doen. Aan het einde van de dag liet Farao de dagproductie tellen. Vervolgens verordonneerde hij dat die hoeveelheid vanaf dat moment de norm voor de minimale dagproductie zou zijn.

Was dat nu oprechte belangstelling van Farao voor zijn arbeiders? Zoiets weet je nooit zeker. Als je wilt kun je spreken van ‘het beste in mensen naar boven halen’, van management by inspiration, maar dat klopt natuurlijk niet. Daarvoor is het eigenbelang van Farao hier te prominent aanwezig. Het ging hem om verhoging van de productie, en dat is gewoon management by calculation.

Het lijkt op het probleem dat je met modern management kunt hebben. Daarin wordt veel gesproken over het ‘laten schitteren’ van mensen, ze laten groeien en presteren. Maar het is niet altijd duidelijk wat in die retoriek het aandeel is van het eigenbelang van de manager en wat het aandeel van oprechte belangstelling voor de medewerkers.

De Amerikaan Frederick Taylor wordt wel de vader van het moderne management genoemd en hij deed ongeveer wat Farao deed. Rond de vorige eeuwwisseling maakte hij in zogenaamde tijd- en bewegingsonderzoeken uitgebreid studie van de handelingen van arbeiders in staalbedrijven, bij spoorwegen en andere bedrijven. Op basis van die observaties zou verspilling uit het productieproces kunnen worden gehaald en zouden objectieve normen voor de productiehoeveelheden kunnen worden bepaald. Zijn bevindingen legde hij vast in zijn boek The Principles of Scientific Management.

Ook in dit geval kun je je afvragen: wat waren Taylors motieven? Was er bij hem oprechte belangstelling in het spel voor de arbeiders? Of was het vooral eigenbelang, of speelden er nog andere overwegingen?

Taylor zelf zei dat arbeiders blij zouden zijn met zijn aanpak. Objectief bepaalde standaarden zouden hen immers bescherming bieden tegen hun werkgevers, die de productie zo hoog mogelijk wilden opschroeven.

Maar ondertussen liet hij zich wel betalen door het grootkapitaal dat er kennelijk voordeel bij had om zijn methode in te zetten. En het is maar de vraag of de arbeiders zich konden herkennen in Taylors opvatting dat de mens een natuurlijke neiging heeft om te lantefanteren. Zo schreef hij in 1903: “De natuurlijke luiheid van de mens is erg, maar verreweg het grootste kwaad waarvan zowel arbeiders als ondernemers te lijden hebben, is het systematisch lijntrekken. Dat wordt door arbeiders grotendeels gedaan met het opzettelijke doel te voorkomen dat hun werkgever te weten komt hoe snel het werk kan worden verricht”.

Zou je je, als arbeider, werkelijk geholpen voelen door iemand die er dergelijke opvattingen op na houdt? Ik waag het te betwijfelen, net zoals ik de goede wil van Farao betwijfel. En trouwens, zelfs al had Farao nobele motieven gehad, we zijn toch liever vrij.

Zie ook Bellen blazen

donderdag 24 maart 2011

Hoeradwang


De behoefte bij sommige managers en/of plannenmakers aan instemming en enthousiasme is groot. Medewerkers moeten regelmatig Hoera! roepen want anders zou het maar een sombere boel worden. En ja, daar ga je als medewerker dan maar in mee. Ook al zie je misschien beter dan de baas dat de klant niet goed bediend wordt of dat er veel verspilling zit in de processen.

Het is trouwens opmerkelijk dat managers die hoerabehoefte hebben. Want ze amuseren zich best. Laatst hoorde ik een afdelingshoofd vertellen over het plezier dat hij en andere plannenmakers hadden beleefd aan de invoering van nieuwe landelijke regelgeving binnen de gemeente. “De totstandkoming van het hele proces was geweldig”. Alleen kwamen al snel na de invoering grote problemen aan het licht.

Waarschijnlijk ligt in die dubbele constatering een verbinding met de hoerabehoefte. Die zou namelijk wel eens kunnen voortkomen uit het vage gevoel – ondanks of misschien wel juist door dat plezier – ergens in de plannenmakerij het contact met de werkelijkheid te zijn kwijt geraakt. In zo’n situatie van vaag onbehagen is het natuurlijk wel prettig als mensen instemmen met je (papieren) plannen en niet te kritisch zijn, want anders verlies je je plezier.

Maar als dat al zo vaak is misgegaan, waarom blijft dat dan toch maar doorgaan? Waarom laten plannenmakers en andere organisatoren zich steeds weer misleiden door de fascinerende schoonheid van hun denkwerk en zich verrassen door de banaliteit van de werkelijkheid? En waarom handhaven ze in sommige gevallen met des te meer volharding de hoeradwang?

Waarschijnlijk omdat die werkelijkheid te banaal is. Zo banaal, dat je er somber van zou worden en dat je die daarom probeert te ontwijken zolang dat kan. En de manager heeft daar nu eenmaal meer mogelijkheden toe dan de medewerker. Het zijn ongetwijfeld de mensen van de werkvloer die het meest indringend geconfronteerd worden met haperende systemen, tegenstrijdige klantwensen en kutklusjes die ook nog heel veel tijd kosten. In zijn boek Co-creatie noemt André Wierdsma daarom de werkvloer “de plek der moeite”, want daar moet het allemaal gebeuren. Daar wordt de toegevoegde waarde gecreëerd.

Maar precies vanwege de moeite is er ook de constante neiging om die plek te mijden. Een manier om dat te doen, zegt Wierdsma, is door er op een afstandje boven te gaan hangen. “De dialoog op de plek der moeite wordt verlaten en vervangen door een geaccepteerde definitie van de werkelijkheid”. In taal en blauwdrukken creëren we een werkelijkheid die veel overzichtelijker is dan de echte werkelijkheid. In die schematische werkelijkheid is het goed toeven want die kent minder dilemma’s.

Zo’n positie is niet te versmaden en wie daar maar even toe in de gelegenheid is, zoekt die overzichtelijkheid op. Maar de managers en andere plannenmakers die daar in slagen behouden toch ergens een gevoel van onzekerheid. Zij hebben de plek der moeite niet betreden en dat blijft knagen. Vandaar de hoeradwang.

Zie ook Als het denken blind wordt en Lekker werken

vrijdag 18 maart 2011

Het kan wél


Het kan dus wél. Spreken over Israël met een onwrikbare aanhankelijkheid, en tegelijkertijd de gedachte uitspreken dat je – als de Palestijnen met geweldloze middelen hun land zouden opeisen – niet anders kunt dan je solidair met hen voelen.

De gehechtheid aan Israël was bijna tastbaar afgelopen zondagmiddag in Felix Meritis bij de oprichtingsvergadering van JCall-Nederland. Salomon Bouman sprak zijn zorg uit over de uiterst precaire situatie waarin Israël verkeert. Volgens zijn informatie staan de Palestijnen, geïnspireerd door de Arabische revolte en gemobiliseerd via Facebook, op het punt om hun mogelijk meest effectieve wapen in te zetten: een massale, geweldloze mars op Jeruzalem.

De verleiding voor Israël om te reageren met geweld zal enorm zijn, maar dat zou fatale gevolgen hebben, aldus Bouman. Het zou de Arabische emancipatiebewegingen definitief het anti-Israëlische karakter geven dat zij nu nog niet hebben. En Netanjahoe zou dat goed beseffen.

Abram de Swaan maakte duidelijk dat erkenning van Israëls bestaansrecht conditio sine qua non is voor welk gesprek dan ook, met wie dan ook. En je kon uit zijn woorden begrijpen dat hij, bij alle “misdragingen” van Israël, trots is op de rechtsstatelijke verworvenheden, de democratie en de vrije nieuwsgaring in het land.

Maar juist in zo’n land, aldus De Swaan, kunnen grootschalige geweldloze acties een enorm effect hebben. Een open democratie is daarin veel kwetsbaarder dan een dictatuur. “Joost mag het weten, of de terroristen, waarom dat middel nog niet gebruikt is op een grote schaal”.

En áls dat dan gebeurt, zegt De Swaan, dan kan hij niet anders dan dat toe te juichen omdat hij begrip heeft voor dat andere volk dat ook recht heeft op een eigen territorium. De zaal begreep precies wat hij bedoelde.

Zie ook De man van hoger honing

vrijdag 11 maart 2011

Monet in de Vinexwijk





Het is niet alleen maar kommer en kwel in de nieuwbouwwijk. Ook dit krijgen Naima El Bezaz en andere Vinexvrouwen en -mannen te zien. Ik kan het niet helpen, ik moet daarbij denken aan Monet en zijn impressies van de kathedraal van Rouen in allerlei belichtingen, waaronder de avondzon.

Zie ook Rembrandts koppen en Omdraaiing

donderdag 3 maart 2011

Geen garantie


Ooit koesterde ik de gedachte dat de tweeduizend jaar oude Joods-rabbijnse traditie garant staat voor een cultuur van intellectuele openheid, debat, pluriformiteit en democratie.

In eerste instantie werd die gedachte gevoed door de kennismaking met de Talmoed. Daarin wordt verslag gedaan van rabbijnse discussies over allerlei praktische en minder praktische zaken. Kenmerkend daarvoor is dat besluitvorming niet zo zeer plaatsvindt op basis van gezag maar vooral na weging van argumenten en bij meerderheid van stemmen. En dat de afgewezen opvattingen niet uit het verslag geschreven zijn maar als serieuze alternatieven voor het nageslacht bewaard gebleven zijn.

De opvatting van het Joodse gedachtengoed als een stimulans voor onafhankelijk denken en kritische meerstemmigheid zag ik bevestigd in de geschiedenis van de laatste twee eeuwen. In die periode onderscheidden zich in het Westen veel al dan niet geseculariseerde Joden door origineel en soms baanbrekend denkwerk. Ik associeer dat met een zekere politieke progressiviteit, die zich bijvoorbeeld nu nog manifesteert doordat een ruime meerderheid van de Amerikaanse Joden Democratisch stemt en niet Republikeins.

Golda Meir verwoordde deze gedachte treffend toen zij tijdens een feest van de Socialistische Internationale in gesprek was met onder anderen Willy Brandt, Bruno Kreisky en Harold Wilson. Een van hen vroeg haar hoe zij kabinetsvergaderingen leidde. Ze antwoordde: “We stemmen”. Ze schrokken allemaal zichtbaar. “U stemt op kabinetsvergaderingen?” Waarop Brandt en de anderen uitlegden dat zij als premier een zaak voorlegden ter bespreking, dan de bespreking samenvatten en hun beslissing namen.

Ben Goerion moet in dat democratische gehalte van de Israëlische samenleving ook een grenzeloos vertrouwen gehad hebben toen hij besloot dat Israël geen geschreven constitutie nodig had en bijvoorbeeld de scheiding tussen kerk en staat niet hoefde te worden vastgelegd.

Vanuit de koestering van dit soort gedachten is het toch even schrikken om te lezen over een serie extreme uitspraken van Israëlische rabbijnen en de groeiende acceptatie onder de bevolking van die uitspraken. Die rabbijnen betogen bijvoorbeeld dat Joden geen huizen mogen verhuren of verkopen aan Palestijnse burgers van Israël of niet mogen trouwen met Palestijnen.

Natuurlijk, er zijn altijd groepen geweest met dergelijke ideeën. Maar ze worden nu wel erg luidruchtig en invloedrijk. Het maakt niet dat ik op dit moment het vertrouwen in de Israëlische democratie kwijt ben. Maar garanties zijn er niet, zoveel is wel duidelijk.

Zie ook Heftigheid