vrijdag 30 januari 2015

Aantallen


Wordt het een kwestie van aantallen?

Ik bedoel: is er sprake van een clash of civilizations à la Samuel Huntington? In de zin van een massieve cultuurstrijd tussen de Islam en het Westen, te winnen door de grootste en de sterkste?

Daar wil ik niet aan. Maar soms laat ik me – uit angst – door die gedachte meeslepen. En voor de duur van dit stukje laat ik dat gebeuren.

Want soms lijkt wat we meemaken wel erg veel op een beschavingenstrijd. Vorige week interviewde het Journaal een imam die gewag maakte van de ondraaglijke vernederingen die hij en de hele Islamitische gemeenschap moesten ondergaan. Het was een zachtmoedige man maar hij wilde er toch wel even bij zeggen dat zij met 1,7 miljard zijn.

En burgemeester Van der Laan herhaalde zijn terechte boodschap dat we wel bang mogen zijn maar ons niet moeten laten terroriseren. Dat hoeft ook niet, zei hij erbij, want “wij zijn met veel meer”, waarbij hij overigens doelde op een coalitie van allen die tegen terreur zijn.

Maar als aantallen zo belangrijk zijn, dan ziet het er voor Joden niet zo best uit. Want in dat opzicht delven wij natuurlijk altijd het onderspit.

Het is waar, wij beschouwen onszelf als onderdeel van de coalitie tegen terreur, en worden meestal ook door anderen daartoe gerekend. Je kunt zelfs zeggen dat Israël – afgezien van de landjepikkende Groot-Israël aanhangers – geografisch in de frontlinie staat tegen de barbarij.

Maar er hoeft maar dít te gebeuren in het Midden-Oosten, of de Westerse publieke opinie vindt dat de Joden er toch net níet bij horen. Voor de Islamitische publieke opinie is dat so wie so al een uitgemaakte zaak, dus dan wordt het knap benauwd met die geringe Joodse aantallen. Je zou er Groot-Israël-fan van worden.

Maar daar wil ik niet aan.

Zie ook Prikkels en Een ander Joods geloof?

donderdag 22 januari 2015

Eigenaardigheden


“Britse integratie betekent tolerantie voor elkaars eigenaardigheden”, zegt correspondent Titia Ketelaar. Daarmee doelt ze op in het openbaar uitgedragen eigenaardigheden zoals de weigering om een hand te geven, of het dragen van een keppel of een hoofddoek.

Daartegenover zou je kunnen zeggen: Franse integratie betekent absolute gelijkheid voor de wet en slechts beperkte tolerantie voor elkaars eigenaardigheden in de openbare ruimte. Franse integratie bestaat namelijk voor een groot deel uit instemming met de ideologie van de laïcité, dat wil zeggen de gedachte dat de staat en de openbare ruimte zich verre houden van religie, juist om neutraliteit en gelijkheid te garanderen. Anders dan in Engeland is acceptatie van openbare religieuze uitingen in Frankrijk dus met meer voorwaarden omgeven. Eigenaardigheden bewaar je voor thuis.

Dit verschil tussen beide landen is verklaarbaar vanuit de geschiedenis. De Fransen hebben lang geleden onder een oppermachtig regime van de kerk, versterkt door het verbond van de kerk met de absolute monarchie van de 17e en 18e eeuw. Engeland daarentegen kon al vanaf het einde van de 17e eeuw gaan experimenteren met serieuze parlementaire en democratische instellingen. Grote standsverschillen zijn er – tot op de dag van vandaag – gebleven, maar de bijna totalitaire repressie en censuur die in Frankrijk bestond hebben de Engelsen al lang niet meer gekend.

Dat verschil maakt inzichtelijk waarom de omgang met satire zo verschillend is. In Frankrijk stond er meer op het spel. Het regime was hard en repressief, satiristen waren voortdurend op de vlucht voor censuur en politie, en dat lokte vanzelf de meest bijtende prenten en teksten uit. De bevrijdende lach werd mede opgewekt omdat het hard tegen hard ging.

In Engeland was, aldus Simon Schama, satire meer onderdeel van het politieke spel. Er werd net zo veel gelachen als in Frankrijk, maar het naakte bestaan was niet in het geding. De Engelse satiristen hoefden niet ondergronds te gaan, de meest beroemde van hen – James Gillray – werd slechts éénmaal gearresteerd.

Dat verschil kan ook verklaren waarom de Engelsen, bij al hun satire, meer oog hebben voor de kwetsuren die de spotprenten kunnen aanrichten, zoals belediging en vernedering. De Fransen voerden een strijd op leven en dood, die niet voor niets uitmondde in de Franse Revolutie; zij hadden voor hun gevoel niet de ruimte om zich te bekommeren om omgangsvormen. De Engelsen wel.

Op een dieper niveau speelt er, denk ik, nog iets anders mee. De Franse denktrant, meer in het algemeen genomen, zet vooral in op clair et distinct, is rationeel, zoekt het felle zonlicht van de rede op. Engelse denkers – maar ook tragedieschrijvers zoals Shakespeare – hebben juist altijd basale menselijke gewaarwordingen en emoties een plaats gegeven in hun geschriften. Daar hoorden woede en verontwaardiging bij, de brandstof voor hun satires. Maar net zo goed de aandacht voor gevoelens van belediging en vernedering.

Charlie Hebdo staat onmiskenbaar in de Franse traditie.

Zie ook Je suis (pas) Charlie

donderdag 15 januari 2015

Je suis (pas) Charlie


Een raar gevoel van verwantschap met de cartoonisten van Charlie Hebdo leeft in mij.

Raar omdat ik – anders dan Charlie Hebdo – niet zo van het provoceren ben. Ik ben juist geneigd uiteenlopende belangen en verschillen van inzicht te willen overbruggen door gesprek en wederzijds begrip. Beslist anders dan de vermoorde cartoonisten gewend waren.

Heeft het er misschien mee te maken dat behalve cartoonisten ook Joodse doelen hoog op de Moslimterroristische doelwittenlijst staan? Dan zou mijn gevoel van verwantschap voortkomen uit een gedeelde dreiging. Solidariteit door toevallige lotsverbondenheid.

Maar, denk ik dan, zo toevallig is die gedeelde eerste plaats op de doelwittenlijst niet. Je kunt Joden in de Europese cultuurgeschiedenis benoemen als de vrijdenkers van het Westen. Dat begon al in het eerste millennium van de jaartelling toen de Joden zo brutaal waren om de zogenaamd universele Christelijke waarheid af te wijzen. Dat werd door de omringende samenleving  beleefd als ongehoord en aanstootgevend. Levensgevaarlijk, maar ze déden het, de Joden.

En ze hielden dat, ondanks veel vervolgingen, vol gedurende het tweede millennium. Ook toen vanaf de 18e, 19e eeuw de secularisatie toesloeg bleven Joden, gewend aan de koestering van een eigen sociaal-innerlijk leven, daaruit putten. Ze leverden vaak originele bijdragen aan de Westerse muziek, filosofie en literatuur. Afwijkend van de hoofdstroom, van hun hart en seksueel leven geen moordkuil makend, en daardoor soms opnieuw aanstootgevend.

De Joodse vrijdenkendheid stoort tegenwoordig (Westerse) Christenen veel minder dan vroeger, toen de universele Christelijke waarheidspretenties nog intact waren. Maar inmiddels hebben bepaalde Islamitische stromingen veel van die universele pretenties tot niets ontziende waarheid verheven, en daar passen dwarse Joden opnieuw niet in. Dat kan verklaren waarom hun reputatie van eigenzinnigheid, aangeblazen door het Israëlisch-Palestijnse conflict, Joden tot topprioriteit maakt voor Moslimterroristische aanslagen.

Dus, al ga ik niet de straat op met “Je suis Charlie” – ik voel het wel.

Zie ook Parrèsia en Bekvechten

donderdag 8 januari 2015

De heilige verbeelding


Al zolang ik mensen het woord ‘verbeelding’ hoor bezigen is daaraan een verheven klank verbonden. Verbeelding staat op een voetstuk. Maar, vroeg ik me al vaak af, waarom is dat zo?

Het kan zijn omdat verbeelding mensen – schrijvers en lezers – helpt om, al is het maar tijdelijk, even de weerbarstige werkelijkheid te ontvluchten en een roes van vergetelheid te beleven. Uitgevers lijken daarop te mikken bij het promoten van nieuwe boeken zoals nu gebeurt met een nieuw boek van Leon de Winter dat wordt aangeprezen als ‘een dans op het hoge koord van de verbeelding’. En schrijver Adri van der Heijden vertelde eens dat het vroeger bij hem thuis zo vervelend was dat hij in de verbeelding vluchtte.

Gelukkig dat het bestaat, maar een tweede verklaring spreekt me meer aan. Daarin staat verbeelding voor de koestering en vergroting van de menselijke innerlijke ruimte. Zoals filosofie je horizon kan verbreden door de presentatie van nieuwe ideeën, zo kan de literaire verbeelding dat door de schildering van emoties en psychologische verwikkelingen.

Maar wat me van die laatste waardering van de verbeelding weer minder aanspreekt is dat die vaak in één moeite door gekoppeld wordt aan een nuttige bijwerking van de verbeelding: die zou de intermenselijke communicatie helpen verbeteren doordat mensen zich beter in elkaars situatie leren inleven. Ja zelfs, zeggen sommigen zoals Martha Nussbaum of Richard Rorty, voor het écht verbeteren van de wereld moet je literatuur inzetten.

Ik heb het daar niet zo op. In de eerste plaats omdat er tussen de studeerkamer waar de verbeelding zich ontplooit en de werkelijkheid op een irritante manier licht blijft zitten. Iets van die irritatie klonk laatst door bij criticus Rob Schouten in zijn voorzichtige appreciatie van Arnon Grunberg. Die weigert ons in zijn romans gerust te stellen, en die omkering van het Zwitserlevengevoel laat Schouten niet onberoerd. “Zijn werk heeft meer met het menselijk trauma dan met de heilige verbeelding te maken”.

In de tweede plaats, en daarmee samenhangend, houd ik niet van het idee van wereldverbeterende maakbaarheid dat spreekt uit de instrumentele waardering voor verbeelding. Natuurlijk is er niets tegen horizonverbreding op filosofisch of literair gebied, dat is alleen maar goed. Maar de onderliggende gedachte klopt niet, want die redeneert dat als je maar breed genoeg denkt en voelt, je de misverstanden uit de wereld kunt bannen. En die gedachte is op een geniepige manier contraproductief.

Het scala van menselijke gedachten en emoties is immers oneindig groot. Te denken dat je dat allemaal op voorhand kunt inpassen in je voorstellingswereld doet per definitie geen recht aan de werkelijkheid van mensen en is daarom, in zijn pretenties, potentieel gewelddadig. Want hoe gaat een ruime verbeeldingswereld om met een werkelijkheid die daar alsnog buiten blijkt te vallen? Daarmee moet al gauw iets mis zijn.

En die laatste conclusie wil ik niet te snel trekken. Maar dat betekent dat er omgekeerd iets mis is, niet zozeer met de verbeelding zelf, maar met de pretenties van de verbeelding. We zullen, in weerwil van de pretenties van Nussbaum en Rorty, verrast blijven worden door de reacties van anderen, hoe groot onze verbeeldingskracht ook is.

Goed beschouwd hoeven we uit het hele scala van menselijke emoties er maar één te kennen, of – als je wilt – te verbeelden: verdriet. Want dan zul je meestal in staat zijn om de situaties te herkennen waarin je een ander gekwetst hebt, al je verbeeldingskracht ten spijt.

Zie ook Baas in eigen boek

vrijdag 2 januari 2015

Wat is er toch gebeurd in het Westen?


Dat zou ik nog wel eens precies willen achterhalen. Want dát zich in West-Europa de afgelopen drie, vier eeuwen een bijzondere ontwikkeling heeft voorgedaan staat voor mij wel vast.

Daarmee doel ik op het gegeven dat de twee religieuze stromingen die West-Europa gedurende die periode kende – het Christendom en (op afstand) het Jodendom – fundamenteel van karakter zijn veranderd gedurende die periode.

Voor beide godsdiensten geldt dat ze ooit begonnen zijn op basis van axioma’s waaraan niet getwijfeld mocht worden. Voor het Jodendom waren dat bijvoorbeeld de leerstellingen dat de Tora de letterlijke tekst is van Gods woord aan Mozes, en dat het Joodse volk uitverkoren is. Voor het Christendom bijvoorbeeld dat Jezus Gods zoon is, en dat zijn kruisdood de wereld heeft verlost.

En voor beide religieuze tradities geldt dat grote groepen binnen elke traditie het idee van axioma’s (ontwijfelbare waarheden) hebben ingeruild voor het idee van hypotheses. Dat wil zeggen, voor concepten die oriëntatie bieden maar naar bevind van zaken kunnen worden bijgesteld.

Hoe revolutionair die ontwikkeling is geweest, is af te lezen aan het lot van degenen die vasthouden aan de axioma’s. Binnen de Joodse gemeenschap in Europa heeft de Orthodoxie een groot probleem met haar intellectuele geloofwaardigheid, en qua aantallen handhaaft zij zich moeizaam.

Binnen de Christelijke gemeenschap stuitte ik onlangs op een veelzeggend voorbeeld van onmogelijk geworden axioma’s. Namelijk in de persoon van Jozef van den Berg, een voormalige poppenspeler die een iconische Christelijke bekering heeft beleefd. Iconisch in de zin van ouderwets axiomatisch: hij ontdekte Jezus als de waarheid, verliet vrouw en kinderen, werd kluizenaar en heeft vanaf dat moment innerlijk nog maar één verlangen, namelijk “die andere, die zegt dat het niet waar is, zover krijgen”.

Zo klassiek als maar kan, en Van den Berg kan zich verheugen in grote publieke belangstelling. Maar desondanks heeft hij zich moeten aansluiten bij de Oosters-orthodoxe kerk. In het Westen heeft men liever hypothesen.

Zie ook Bestemming bereikt, Liberale varianten en Het rechte eind