Bij heel wat schrijvers staat Levinas te boek als naïef. Ze bedoelen daarmee dat hij een mooie theorie heeft opgesteld over het wezen van de mens als ‘er-zijn-voor-de-ander’, maar dat hij niet of nauwelijks ingaat op de vraag hoe dat eruit ziet in de politieke en sociale werkelijkheid van alledag.
Mark Dooley bijvoorbeeld bekritiseert Levinas omdat deze verzuimt concrete suggesties te geven voor de manier waarop lijden, wreedheid en vernedering kunnen worden vermeden. Om die reden noemt hij Levinas politiek gezien naïef. Ger Groot vergelijkt in een krantenartikel het werk van Levinas met dat van Derrida. Hij komt tot de conclusie dat deze laatste ongetwijfeld de meest realistische positie inneemt van de twee omdat hij het veld van de algemene maatschappelijke instituties in zijn analyses betrekt. Trouwcolumnist Bert Keizer serveert Levinas in één keer af in zijn schets van een paar brave en politiek-correcte mensen als types “die hun Levinas kennen”. Er is kennelijk sprake van een exemplarische naïviteit, waar je een zegswijze van kunt maken.
Levinas-kenners die het niet eens zijn met dat beeld van een naïeve Levinas proberen het soms te bestrijden door te wijzen op de rol die ‘de derde’ speelt in zijn werk. De absolute verplichting die volgens Levinas een mens heeft ten opzichte van een andere mens wordt door hem gerelativeerd doordat er nog weer anderen (derden) zijn. Tegenover hen heb ik ook ‘absolute’ verplichtingen en daardoor worden alle verplichtingen gerelativeerd. Afweging van alle verplichtingen tegenover elkaar vindt plaats in de politieke en rechtsstatelijke instituties van een samenleving. Levinas acht het bestaan daarvan dan ook van zeer groot belang, maar hij wijst er nadrukkelijk op dat, door de afweging en de bijbehorende calculatie, de oorspronkelijke morele verplichtingen altijd in zekere mate verraden worden.
Ik ben nooit zo onder de indruk van een dergelijke verdediging van Levinas. Want ten aanzien van de maatschappelijke noodzaak tot het maken van belangenafwegingen biedt Levinas geen bijzondere toegevoegde waarde. Hij voegt zich wat dat betreft gewoon in in een traditie van sociale en politieke filosofie die er al eeuwen blijk van geeft het belang van waardenafweging goed te kennen en die daar veel meer werk van gemaakt heeft dan Levinas. Hooguit kan Levinas duidelijk maken waaróm daar zoveel energie en denkkracht in gestoken wordt. Namelijk omdat de absolute verplichting van de een voor de ander daaraan ten grondslag ligt en daar gaat een sterk appel van uit.
Het inbrengen van het thema van de derde als argument tegen naïviteit neemt bovendien de aangevoerde bezwaren niet weg. Levinas wordt namelijk in zijn behandeling van de derde nergens concreet (net zo min overigens als in zijn behandeling van de tweede/de ander). Dus daar kun je het gevoel bij blijven houden dat hij vaag is en de complexiteit van de sociale werkelijkheid geen recht doet. We moeten daarom de waarde van Levinas niet willen vinden op het vlak van de sociale filosofie. Daar zijn sociaal filosofen voor en het is nooit Levinas’ eigen intentie geweest om sociale filosofie te bedrijven.
Zijn intentie was wél om te laten zien dat wat wij bedenken op dat vlak van belangenafweging nooit zomaar goed is. Het wortelt in iets anders, namelijk in de absolute verplichting voor de ander, en die verplichting wordt door de belangenafweging voortdurend verraden. Hoe zegenrijk het werk van onze wetgevers, rechters en wetenschappers ook is, de zelfgenoegzaamheid die die instituties soms vertonen is wat Levinas betreft per definitie misplaatst. En de stabiliteit en kwaliteit van hun producten hebben een hoog illusiegehalte, gemeten naar de vraag of de oorspronkelijke morele verplichting niet te veel geweld wordt aangedaan.
De echte bijdrage van Levinas ligt, denk ik, in het onvermoeibaar benadrukken van het illusiekarakter van veel bedachte werkelijkheid. Dat lijkt mij een verre van naïeve maar eerder scherp kritische positie, waarbij politieke en andere eerbiedwaardige instellingen nooit zomaar als gegeven worden aangenomen. Levinas is zich bovendien zeer bewust van het mogelijk aanstootgevende karakter van zijn positie, want hij plaatst zich met dit standpunt expliciet binnen de Joodse traditie van profeten en rabbijnen die de morele stem koesterden en zich daarmee veel ongemak op de hals haalden.
Levinas weet heel goed dat de boodschap van de Joodse traditie die hij vertolkt niet zonder slag of stoot in de sociale werkelijkheid is in te passen. Hij maakt zich geen illusies over de weerstand die het centraal stellen van het geweten bij gevestigde instituten en trotse naties oproept. Zonder zich te verdiepen in de complexiteiten van die confrontaties realiseert hij zich dat de stem van het Joodse geweten het risico loopt teruggedrongen te worden tot “het gefluister van een subjectieve stem, zonder dat ze door een objectieve orde weerspiegeld of bekrachtigd wordt. Het Jodendom is: de mensheid aan de rand van een moraal zonder instituties”.
Het risico daarvan is Levinas bekend. Het geweten dat ondermijnende vragen stelt, zo zegt hij, loopt het gevaar dat het plotseling en zonder waarschuwing weer terecht komt in de troosteloosheid van zijn ballingschap, zijn woestijn, zijn getto of kamp. “Reeds vaart een ijzige wind door de nette of luxueuze kamers, die behang en schilderijen van de muren rukt; hij dooft de lichten, doet de wanden scheuren, rukt de kleren aan flarden, en voert een gebrul en geloei van meedogenloze volksmassa’s met zich mee. Is dit antisemitische Woord, dat op geen enkel ander woord lijkt, een zelfde soort belediging als alle andere beledigingen?"
Je kunt je afvragen of de Joodse traditie en het antisemitisme hier niet erg dingachtig en te veel als reine essenties worden neergezet. Maar je kunt bepaald niet zeggen dat Levinas makkelijk denkt over de opgave die daarbij in het geding is. Hij weet er alles van.
Zie ook Kankerpitten, Levinas en Derrida en Levinas en empathie
Wil je commentaar geven of zien: klik op Hoe naïef is Levinas eigenlijk? en scrol naar beneden door.