donderdag 27 juni 2013

Eng


Dit soort foto’s maakt me bang. Dictators met machtshonger in de ogen die geen gelegenheid voorbij laten gaan om hun macht te vergroten, in binnen- en buitenland.

Het is dat Engeland en Frankrijk nog nucleaire slagkracht hebben, anders zou Poetin zich heel wat brutaler opstellen ten opzichte van ons. En ze lachen in hun vuistje, Poetin en Erdogan, dat Europa zich zo laat verdelen en zich maar zeer traag ontwikkelt tot de economische en militaire wereldmacht die het zou kunnen zijn.

Ons Europese speelkwartier kan weleens zomaar voorbij zijn. Voor Nederland betekent dat dat krakersrellen, paarse tuinbroeken, levensloopregelingen en 5-mei-bevrijdingsfeesten alleen maar stand kunnen houden als we beseffen dat het geen vanzelfsprekendheden zijn. Zelfs Groen-Links lijkt zich dat te realiseren want ik hoorde onlangs Bram van Ojik zeggen dat Europa militair beter uit de verf moet komen en dat dat beter kan met één defensiemacht dan met de vele nationale legers die er nu zijn.

Het schijnt te helpen, voor het opzetten van een goede defensie, dat je beseft dat er een vijand is. Sommige historici menen dat de gepolariseerde situatie van de Koude Oorlog de landen in Europa nader tot elkaar gebracht heeft en gezorgd heeft voor een lange periode van vrede. De overmatige bewapening in die tijd was ook eng, maar we waren ons wel bewust van het feit dat we iets te verdedigen hadden.

Als Turkije zich nu meer richt op Rusland in plaats van op de EU resulteert dat misschien in een nieuw soort polarisatie, met als bijproduct aan onze kant een toenemend bewustzijn van onze verworvenheden en bereidheid om dat te verdedigen.

Nog mooier als het zo ver niet hoeft te komen natuurlijk.

Zie ook De TV houdt ons bij de les

zaterdag 22 juni 2013

Trend


Ze bestaan al lang: Joodse atheïsten.

Zelfs toen, vele eeuwen geleden, atheïsme voor het mensenbrein nog geen fatsoenlijke optie was, waren er Joden die zeiden niet te kunnen geloven in wat de traditie vertelt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de als rabbijn begonnen Elisja ben Aboeja (uit de eerste eeuw van de jaartelling). Over hem gaat het verhaal dat hij begon te twijfelen aan de Tora toen hij zag dat een kind overleed terwijl het bezig was een voorschrift uit te voeren voor uitoefening waarvan de Tora een lang leven belooft – namelijk het laten gaan van de moeder-vogel als je jonge vogels uit een nest haalt (Deuteronomium 22,7). Terwijl een man die niet voldeed aan hetzelfde voorschrift nergens last van had. Elisja lijkt daarna iedere vorm van Jodendom te hebben afgezworen. Maar misschien heeft hij wel een andere godsdienst omarmd, veel is er van hem niet bekend.

Bekender zijn, al meer dan anderhalve eeuw, stromingen en individuen binnen het Joodse religieuze spectrum die zich weliswaar bekennen tot de traditie en een zelfgemaakte selectie van rituelen, maar zichzelf niet gelovig noemen. Ik doel hiermee dus niet op stromingen die de godsdienst en de rituelen bij de tijd wilden brengen en hervormen, zoals de Liberale en Conservatieve stromingen. Want die laatsten behielden nadrukkelijk het geloof in God als de kern van hun denken en doen.

Nee, ik doel bijvoorbeeld op de Reconstructionisten, een Joodse stroming die gebaseerd is op de ideeën van rabbijn Mordechai Kaplan (1881-1983). Kaplan beschouwde het als een grote verdienste van de Joodse traditie dat daarin God niet antropomorfisch, dus in aan de mens ontleende termen, wordt beschreven. Maar hij wilde verder gaan en stelde dat God niet persoonlijk is, in die zin dat hij geen bewust wezen is en niet communiceert met de mensen. Een latere ontwikkeling bracht hem volgens sommigen tot een regelrecht atheïstisch standpunt.

Daarnaast doel ik op de vele Joodse individuen die wel bij God-gerichte sjoels van Orthodoxe of Liberale snit zijn aangesloten en daar volop in mee doen, maar tegelijkertijd nadrukkelijk te kennen geven nergens in te geloven. Dat kan kennelijk, in de Joodse context, en dat al meer dan een eeuw lang.

Het lijkt erop dat die optie nu een trend aan het worden is bij bepaalde van oorsprong Christelijke groeperingen en individuen. Thierry Baudet zegt daarover in de NRC: “Misschien is het daarom toch een goed idee het christendom op een seculiere manier te herwaarderen. Vele Joden doen het ook zo: ze geloven dikwijls geen woord meer van de Torah, maar ervaren niettemin dat in de religieuze traditie veel wijsheid is gelegen; ze zijn trots zichzelf als Joods te zien, en beseffen dat de rituelen en gebruiken ons bestaan op een vreemde manier completeren.”

De filosoof Ger Groot denkt in dezelfde richting, en hij geeft daar ook nog een motivering bij. Het uitvoeren van rituelen komt volgens hem tegemoet aan hedendaagse filosofische inzichten die de eeuwenoude Westerse neiging tot theorievorming en spiritualisering op de korrel nemen. In plaats daarvan pleiten moderne denkers voor meer aandacht voor het aardse bestaan en meer respect voor de oppervlakte en uitwendigheid van verschijnselen. Aandacht voor rituelen past daarin.

Voor de Joodse traditie lijkt het te kunnen werken: de gerichtheid op rituelen en concrete handelingen zit het Jodendom in het bloed. Maar die traditie is altijd al aardser en concreter geweest, dat is waarschijnlijk precies de reden waarom Joden zolang het mikpunt waren van Christelijke minachting.

Het Christendom streefde eeuwenlang naar een meer verheven spiritualiteit, en heeft een veel moeizamere verhouding met het aardse. Dus of de aandacht voor meer praktijk en rituelen daar zo soepeltjes ingang zal vinden als Baudet en Groot hopen zal nog moeten blijken.


vrijdag 14 juni 2013

Voor en tegen schaamte


Het is niet altijd even handig dat Levinas – en ik in zijn kielzog – veel werkt met het begrip ‘schaamte’. Want weliswaar heeft dat woord in de levinassiaanse context per saldo geen negatieve klank – schaamte kan mensen helpen om uit hun illusies en mentale beperkingen te breken –, toch heeft schaamte voor veel mensen wel degelijk een sterk onaangename  gevoelswaarde.

In het alledaagse taalgebruik kán het woord schaamte beslist wel de genoemde positieve  associaties oproepen. Maar minstens even vaak is voor mensen de eerste associatie met het woord negatief van aard. Dan geldt: schaamte, daar wil je vanzelfsprekend vanaf.  In die gevallen is het lastig om dat woord nog te gebruiken als iets met een potentieel constructieve lading.

Een treffende illustratie van de zwaar negatieve lading van het woord geeft Joop Goudsblom in de inleiding van zijn memoires. “Een mooie zomermiddag met een strakblauwe hemel. Op de parallelweg langs de nieuwe Provinciale Weg fietst een moeder met haar zoontje achterop in het mandje. Ze zijn allebei goed gehumeurd; de moeder fietst, het jongetje zingt een vrolijk liedje. Dan passeren ze een paar meisjes die daar aan het spelen zijn. Een van de meisjes zegt: ‘Moet je dat jongetje horen zingen’. Meer zegt ze niet; maar het jongetje heeft er iets schampers in beluisterd, en hij houdt onmiddellijk op met zingen. Hij voelt zich betrapt, zonder te weten waarom”.

Goudsblom opent met deze gebeurtenis zijn memoires “omdat de strijd tegen schaamte een constante is gebleven in mijn leven”. Hier verschijnen schaamte en de vastbeslotenheid om die geen kans meer te geven als een leidend thema en programma voor een heel mensenleven.

Een iets andere benadering van schaamte vind ik terug bij A.F.Th. van der Heijden. Deze schrijver vertrekt eveneens vanuit de negatieve lading van het begrip, maar buigt de negativiteit uiteindelijk om tot iets positiefs. Schaamte is een zoveel mogelijk te vermijden akelige ervaring, maar die kan wel het eergevoel prikkelen en mensen tot bijzondere prestaties aanzetten.

Naar aanleiding van het overlijden van zijn zoon Tonio merkt Van der Heijden op dat hij grimmiger en pretentieuzer is geworden. “Van Tonio’s dood heb ik geleerd om nooit meer iets zomaar te doen. Dat heeft te maken met een proces dat ik ‘verschaming’ noem: dingen waar ik vroeger trots op was, hebben hun glans verloren. Die schaamte daagt mijn creatieve ambitie uit: daar bovenuit komen is wat me nu bezighoudt”.

Een derde, meer positieve, opvatting van schaamte geeft Coen Simon in zijn boek Schuldgevoel. Over de dingen die we niet nodig hebben. Schuld en schaamte zijn bij hem geen ‘zonde’ of iets dat je moet overwinnen, maar met het mens-zijn gegeven en te aanvaarden zaken. Door het ontbreken van een absoluut vertrekpunt weten we nooit hoe we moeten handelen. Maar we doen net of alsof we het wel weten, aldus Simon. En schamen ons. Daar is niks mis mee, het is een manier om de werkelijkheid nabij te komen.

Hoe is het mogelijk dat de associaties van mensen bij het woord schaamte zo sterk uiteenlopen? Ik denk dat de verschillen in benadering voor een groot deel verklaard kunnen worden doordat het over verschillende soorten schaamte gaat. Bij de meer positieve opvattingen van het woord (zoals bij Levinas en Simon) gaat het in feite over denkschaamte: de realisatie dat het denken – dus ook jouw denken – illusies produceert. Betrapt te worden op illusies kan zeker pijnlijk zijn, maar het voelt niet per se als een faal-schaamte, want illusieproductie is daarvoor te zeer gekoppeld aan de aard van het denken zelf, en daarmee aan je eigen goede bedoelingen en, in laatste instantie: aan jezelf. Indringend, maar je betrapt vooral jezelf.

Bij de andere – meer als negatief ervaren – schaamtes gaat het om faal-schaamte: je presteert onder de  maat, in ieder geval onder het niveau dat jijzelf of anderen, maatschappelijk gezien, van je verwachten. Je staat te kijk voor anderen. En dat wil je voortaan per se vermijden.

Ik denk dat het niet verkeerd is om zowel het gevoel van verlegenheid dat kan optreden bij de ontmaskering van een illusie als dat wat optreedt bij onderprestatie aan te duiden met het woord ‘schaamte’. Maar het is wel goed om in de gaten te houden of dat de schaamte is die alleen met negativiteit geassocieerd kan worden, of dat die ook constructief kan worden opgevat.

Zie ook Baas in eigen boekGewaagd en Iets kleins

vrijdag 7 juni 2013

Verbazing


Ik meen een soort verbazing op te merken in de berichtgeving over de Israëlische reacties op de Syrische opstand. Alsof er niet voldaan wordt aan het beeld dat er bestaat van Israël, namelijk dat van de imperialistische aggressor of de vastbesloten bondgenoot of tegenstander. ‘De Mossad’ heeft nog geen gif gestrooid in het wijnglas van president Assad. Verwachtingen op grond van de beelden komen niet uit en daardoor slaat soms verwarring toe.

Eerst was er vele jaren lang retorisch geweld over en weer tussen Syrië en Israël, maar was de feitelijke situatie die van een gewapende vrede. Door beide landen werd die situatie zo strikt mogelijk gehandhaafd, juist vanwege de stabiliteit. Toen in Syrië de opstand uitbrak sloeg Israël dat dan ook met zorg gade, want het is beter als buur een vijand te hebben die je kent dan een of vele die je niet kent.

Maar begin dit jaar vertelde een Israëlische militaire functionaris dat zijn regering de gematigde rebellen wel zou willen versterken. Er zijn volgens hem namelijk “goede” of “vriendelijke rebellengroepen” bij.

Aan de andere kant meende in maart de chef-staf van het Israëlische leger luitenant- generaal  Benny Gantz dat het risico van escalatie wel groot is. “We kunnen alleen maar hopen dat de strategische reserves van het Syrische leger waaronder chemische wapens niet in handen van de de terroristen zullen vallen”, aldus Gantz. In handen van het Assad-regime vond hij de zaak toch veiliger.

Eind mei geeft Israël aan Assad de waarschuwing dat het leger “weet wat het moet doen” als de levering van geavanceerde Russische luchtafweerraketten aan het regime van president Assad doorgaat. Israël heeft dan al eerder diverse luchtaanvallen uitgevoerd in Syrië, waarbij waarschijnlijk wapenleveranties werden vernietigd die bestemd waren voor Hezbollah.

Waar staat Israël nu precies? En zitten daar misschien imperialistische plannen achter?

Of zou het ook gewoon zo kunnen zijn dat Israël veiligheid wil en zich daardoor laat leiden in zijn acties? Het is waar, ze bestaan: Israëlische expansionisten die uit zijn op uitbreiding van het Israëlische grondgebied. Dat zijn de kolonisten op de Westoever, die sluipenderwijs zich gebieden toeëigenen. Die zijn inderdaad onsympathiek en gevaarlijk en hun geweld laat zich niet wegstrepen tegen barbaarsheid – hoe groot ook – die elders in de regio plaats vindt. En het is ook waar dat het Israëlische leger zich te vaak voor hun karretje laat spannen: kolonisten op de Westoever worden beschouwd als burgers die recht hebben op bescherming. Ook al zijn veel officieren en soldaten het niet eens met hun gedrag.

Maar in de kwestie Syrië zijn het nuchtere veiligheidsexperts die op koele en beredeneerde wijze het kruidvat zo nat mogelijk proberen te houden. Dat is gelukkig wel de corebusiness van het Israëlische leger.

Zie ook Dezelfde mensen? en Baan kwijt