maandag 26 mei 2008

Levinas en mei '68


Mét het feit dat de ander, mijn naaste, ook derde is met betrekking tot een ander, naaste op zijn beurt, ontstaan het denken, het bewustzijn, het recht en de filosofie.

Het zijn ongetwijfeld Levinas’ aanrakingen met de politiek geweest die hem tot een dergelijke waardering voor het geïnstitutionaliseerde denken gebracht hebben. Allereerst de ervaring van de Russische Revolutie die hij in 1917 als twaalfjarige meemaakte in de Oekraïne. Maar vooral zijn ervaring als Jood tijdens de Tweede Wereldoorlog is belangrijk. Hij heeft aan den lijve ondervonden wat het betekent als de rechtstaat niet meer voor zijn burgers kan instaan en je overgeleverd bent aan rechteloosheid.

Als je zo gehecht bent aan de instituties van de rechtstaat – het politieke gezag, de rechtspraak, de universiteiten – wat doe je dan wanneer je als hoogleraar geconfronteerd wordt met studentenopstanden? Dat was wat Levinas overkwam toen hij in 1968 in Nanterre zijn colleges Hegel voor beginners en Husserl voor gevorderden gaf.

Wat deed hij? Hij hield zich er zo veel mogelijk buiten. Hij keurde de gebeurtenissen niet openlijk af, want hij herkende genoeg hartverwarmend messianisme in de marxistische slogans. Maar hij wenste geen enkele rol te spelen in de protesten, zoals zijn collega hoogleraar Ricoeur wel deed. Hij ontvluchtte de rellen: als de universiteit geopend was verzorgde hij nauwgezet zijn colleges en anders kwam hij niet.

Wel toonde hij zich openlijk verontwaardigd over het gebrek aan eerbied voor het gezag en het vele geweld. Men zag hem met ferme tred door de gangen van Nanterre lopen, mopperend op de afgerukte gordijnen en de volgekalkte muren. Daarin toonde zich iets van de gezagsgetrouwe persoonlijkheid die hij was, die hechtte aan hiërarchie en orde. En die zal, behalve met zijn politieke ervaringen, ook iets te maken hebben gehad met zijn karakter.

Maar op een dieper niveau heeft hij ook de totalitaire tendenzen herkend waar de marxistisch geïnspireerde studenten vatbaar voor bleken te zijn. Het gevaar van het totalitarisme was al veel langer zijn thema. En zoals hij dat al vroeg had aangewezen in de keurige burgerlijke samenlevingen van de jaren dertig zo trof hij het blijkens het volgend citaat ook aan bij de opstandige studenten.

In de flitsende uitbarstingen op enkele bevoorrechte ogenblikken in 1968 – die al snel uitdoofden door net zulk conformistisch taalgebruik en net zulke kletspraat als waar ze voor in de plaats moesten komen – bestond jong-zijn in actievoeren tegen een wereld waar allang schande van werd gesproken.

Kritisch en fel kon hij best zijn. Maar de spullen moesten wel heel blijven.

Zie ook Levinas en Israël

Geen opmerkingen:

Een reactie posten