donderdag 19 maart 2015

Meetbaarheid


De tijd dat studenten in koetsjes door de stad reden is gelukkig voorbij. Maar ja, toen had je er wel altijd een paar bij zitten die datzelfde reservoir van tijd en geld inzetten voor gedegen studie van hun onderwerpen, in de breedte en in de diepte. Dan had je zomaar kwaliteit: Bildung waar wij alleen nog maar van kunnen dromen.

Door de welgesteldheid waar die Bildung meestal op rustte, had die een onmiskenbaar elitair en exclusief karakter. Ik ben er niet rouwig om dat dat verdwenen is, en ik juich het toe dat grote groepen andere mensen nu delen in de academische vorming.

Dus snap ik ook dat er veel overheidsgeld naar de universiteiten gaat. En dat men daar enige controle op wil hebben. En dat bestuurders en managers daarop moeten letten. En dat daar altijd een vorm van tellen en meten bij komt kijken.

In het debat over het rendementsdenken aan de universiteiten ben ik het dus niet eens met de stelling dat er niets te meten is. Want onmeetbaarheid zou de grootschalige universitaire zaak onbeheersbaar maken. Dan zouden intellectuele en culturele vorming opnieuw slechts toegankelijk worden voor degenen van wie ook de middelen onmetelijk zijn.

Daar komt nog een andere, meer fundamentele reden bij waarom ik het niet eens ben met de onmeetbaarheidsstelling. Ik denk namelijk dat meetbaarheid wel degelijk bestaat op dit terrein. Alleen: niet in de vorm van de brute prestatie-indicatoren die managers en financials op dit moment verzinnen en toepassen. Alsof zíj de toegevoegde waarde leveren van onderwijs en onderzoek.

Voor meetbaarheid in een realistische vorm denk ik eerder aan het soort waar Ben Tiggelaar laatst naar verwees in zijn NRC-column. Mensen met serieuze ambities, schreef hij, juist ook op het vlak van kunsten en wetenschappen, stellen zichzelf vaak allerlei normen - zo telbaar en zelfs rigide als maar denkbaar is. De architect Frank Lloyd Wright bijvoorbeeld stond elke dag om vier uur op om drie uur lang in alle rust te kunnen werken. “Net als de ambtelijke gewoonte van veel schrijvers om het aantal woorden te tellen dat ze dagelijks produceren en om zichzelf quota op te leggen. Hemingway: 500 woorden per dag, Stephen King: 2000”.

Het verschil: deze professionals weten precies wat er nodig is voor vruchtbaar resultaat. Tiggelaars advies aan de managers en financials zou daarom zijn: ga in gesprek met de professionals en vul niet voor hén in aan welke normen ze moeten voldoen, maar laat hen die zelf bepalen. Laat een hoogleraar zijn persoonlijke idealen omschrijven en zijn eigen voortgang meten.

Want professoren (en studenten) zijn niet minder gebrand op rendement dan managers. Maar ze hebben er meer verstand van.

Zie ook Verdriet en Geen eer meer aan te behalen

1 opmerking:

  1. Ik deel je mening dat rekenschap moet en kan worden afgelegd en dat er weldegelijk iets te meten valt. Dat de critici van het tegenwoordige management op leerfabrieken van alle niveaus worden aangevallen op hun zogenaamd ouderwetse hippe houding, is dan ook gemeen en onterecht. Kwestie is, dat het meetsysteem niet deugt, ofwel: weinig te maken heeft met inhoudelijk rendement en juist alles met politiek. Het gaat nauwelijks om intellectuele opbrengst en hieraan gekoppelde professionaliteit in de opgeleide generatie. Het gaat om een verkooppraatje, bedoeld om de zittende macht te dienen.
    Onlangs werd op tv nog eens de perverse onzin van de rekentest uitgelegd: voorgewend wordt dat leerlingen op rekenprestatie worden beoordeeld. In werkelijkheid gaat de test over de mate waarin leerlingen digitale handelingen beheersen waarmee een apparaat het rekenen uitvoert. Met begrijpen en echte kennis heeft dit niets te maken, maar de test wordt wel als selectiemiddel ingezet.
    Het overslaan van mensen in het werkveld berust niet op een vergissing of onbenul: het is opzet. Elke politicus die het kabinetsbeleid aanhangt, weet dat het binnenhalen van professionele meningen de eigen macht in gevaar brengt.

    Monk
    21 maart 2015

    BeantwoordenVerwijderen