vrijdag 30 november 2018

Tacheles


Wat betekent dit Jiddische woord nu echt? Zolang ik het ken heeft het voor mij een sympathieke klank. Zo van: ‘het kan wel zijn dat er allerlei theorieën zijn, en regels en procedures doorlopen moeten worden, maar daar wordt niemand blijer van. Ons probleem lossen we nu op met het oog op de gewenste effecten’.

Enig speurwerk leert dat het woord is afgeleid van het Hebreeuwse woord ‘tachliet’, met als betekenissen doel, einde, grens. Via het Jiddisch is tacheles in het Nederlands en het Duits terechtgekomen, waar het staat voor klare taal, onomwonden spreken. Iemand die tacheles spreekt neemt geen blad voor de mond en komt op een verstandige manier ter zake.

Wat mij erin aanspreekt is het pragmatische en doelgerichte, en de combinatie daarvan met verstand. Het is dus niet het simplisme van ‘niet-lullen-maar-poetsen’, van mensen die graag daadkracht zien en daar liever niet bij nadenken. Want tacheles doet wel degelijk aan reflectie, maar dan gekoppeld aan actie. En het is al helemaal niet plat materialistisch, wat sommige mensen associëren met de notie van pragmatisme.

Ik kom op het woord tacheles omdat ik me op dit moment voor een lezing verdiep in het Amerikaanse pragmatisme van John Dewey. Zijn werk benadrukt dat het handelen van mensen het permanente oriëntatiepunt is voor wat we kunnen zeggen over de wereld. Alles wat een mens kent, doet, denkt, leert, weet is te relateren aan de betekenis die dat  heeft voor zijn handelen.

Het sympathieke en zelfs bevrijdende daarvan is dat theorie en theoretiseren als opzichzelfstaande beschavingswaarden sterk gerelativeerd worden. Dat impliceert wel een weigering om mee te gaan in het optrekken van theoretische, academische ivoren torens en ander moeilijk gedoe dat in Europa vanaf Plato en Aristoteles eeuwenlang doorging voor intellectueel leven en diepgang.

Niet alleen pragmatistische Amerikanen als John Dewey en William James keerden zich daarvan af, ook Europese Joden moesten daar wat tegenover zetten. Het ‘Tacheles reden’ is zo zelfs officieel in het Duitse woordenboek beland.

Zie ook Plato ontzenuwd?

donderdag 22 november 2018

Gezelligheidsfundamentalisme


Waarom trof mij onlangs het woord ‘gezelligheidsfundamentalisme’ (gemunt door de Leidse historicus Adriaan van Veldhuizen) als een bijzonder adequate combinatie van tegengestelde betekenissen? Met gezelligheid als het gezellige deel, en fundamentalisme als het ongezellige deel. Die zijn in Nederland kennelijk met elkaar verknoopt geraakt, zoals bijvoorbeeld in Pakistan de woorden ‘Moslim’ en ‘fundamentalisme’ dat zijn.

Dat heeft er, wat mij betreft, mee te maken dat gezelligheid dezer dagen in het hart van de pietendiscussie staat en daarin kan uitgroeien tot iets griezelig ongezelligs.

En dát komt weer doordat ‘gezelligheid’ in Nederland bijna de status heeft van een ideologie. Al heel lang maken Nederlanders elkaar wijs dat ze iets bijzonders in huis hebben. ‘Wat je nooit aan een buitenlander kunt uitleggen is het woord gezelligheid’, zeggen we dan tegen elkaar. Want behalve dat buitenlanders het woord niet kunnen uitspreken, begrijpen ze gewoon niet wat het is. Die intimiteit, die eigen codes, die huiselijkheid: je kúnt het ook niet uitleggen, het is een gevóel.

Je moet het hébben, en we voelen precies aan wanneer iemand het heeft, je zit er gauw net naast. Zwarte Piet racistisch? Nee, dan zit je er echt naast, dan snap je het echt niet, ons gevoel voor onschuldige geinigheid.

Het is op dat punt dat het fundamentalisme begint, want wie het niet precies snapt moet zijn mond houden. Andere belevingen van, andere associaties met datzelfde verschijnsel deugen gewoon niet, en mogen dus niet gehoord worden.

Omdat het aspect van erbij horen of er niet bij horen zo prominent gekoppeld is aan onze opvatting van gezelligheid (van bitterballen tot sinterklaas), kan gezelligheid van iets positiefs gemakkelijk veranderen in iets kwaadaardigs. Dan wordt wat zo leuk begon een instrument van verkettering en uitsluiting. Precies zoals bij andere ideologieën en fundamentalismes.

Zie ook Nationale denkschaamte en Identiteitspolitiek

vrijdag 16 november 2018

Cynisch of niet?


Dit wordt een cynisch stukje. En tegelijkertijd ook weer niet.

Het is niet-cynisch, misschien wel positief, vanwege de conclusie dat het met het antisemitisme wellicht wel meevalt. Het is cynisch door de redeneringen die tot die conclusie leiden. Namelijk enerzijds dat de staat Israël in sommige rechts-extremistische kringen een zeker prestige heeft. En anderzijds dat Joden niet het enige mikpunt zijn voor racisten, en dat bijvoorbeeld Moslims daar evenzeer onder te lijden hebben.

Uitgangspunt voor deze column is de – zeker in Joodse kring – veelgehoorde gedachte dat antisemitisme sterk toeneemt. Zodanig dat het doet denken aan de dreigende jaren dertig van de vorige eeuw, en dat dus waakzaamheid nodig is. Zelf denk ik dat het antisemitisme misschien wat toeneemt – en dat waakzaamheid trouwens altijd nodig is – maar dat bedreigingen als in de jaren dertig nu niet bestaan.

Dat heeft alles te maken met het bestaan van de staat Israël. Voor een deel wakkert Israël het antisemitisme aan. Dat is het geval bij groepen die vanwege de behandeling van de Palestijnen door Israël zich keren tegen het zionisme, en via het antizionisme in antisemitisch vaarwater terecht komen.

Maar voor een grotere groep westerlingen is Israël inmiddels een gewoon land geworden, waar we mee samenwerken op het gebied van handel, wetenschap en justitie. En – en hier komt het cynisme om de hoek – voor de groep potentieel gewelddadige rechts-extremisten, waar Joden vroeger veel van te duchten hadden, heeft Israël een zekere status van stoerheid. Dat prestige wordt afgedwongen door de economische en militaire successen van de Joodse staat. Die maken indruk op het rechts-extremistische gemoed – evenals trouwens op dat van grofgebekte presidenten – dat geneigd is zwakke slachtoffers te zoeken. Voorheen waren de Joden daarvoor de ideale kandidaat, nu met een sterk Israël wat minder.

De tweede factor die het gevaar van antisemitisme volgens mij in zekere mate tempert is de waarneming dat rechts-extremisten hun racistische agressie nu over meerdere mikpunten moeten verdelen. Voor zover ze antisemitisch zijn richten ze hun pijlen niet alleen – als antisemitisme – op Joden, maar zijn ze minstens zoveel racistische energie kwijt aan ‘de nieuwe vreemden’, zoals niet-westerse migranten, Moslims en de Islam. Op de Russische site Vkontakte bijvoorbeeld, die een nieuw podium is voor het Nederlands rechts-extremisme, loopt dat allemaal door elkaar.

Nu is het waar dat antisemitisme juist in Moslimkringen welig tiert. Maar toch zegt mijn intuïtie dat het feit dat Joden en Moslims beide mikpunt zijn van bepaalde groepen rechts-extremisten de scherpte van het specifiek op Joden gericht racisme enigszins tempert. Zo gezien brengt het anti-islamisme dus een zekere verzachting van het antisemitisme met zich mee. Ook dat is een behoorlijk cynische constatering.

Zie ook: Trumps uitverkoren land

vrijdag 2 november 2018

Twee soorten gemeenschap


‘Gemeenschap’ is in. Mensen missen gemeenschap, staat er in de krant. Vroeger was dat geen probleem, want je behoorde toen door geboorte, of je het wilde of niet, automatisch tot de gemeenschap van je dorp of stad of religieuze groep. Door de individualisering zijn veel van die verbanden verbroken, en dat breekt ons op, want mensen kunnen niet goed zonder.

In veel gevallen gaat die waardering van gemeenschap gepaard met de vaststelling dat gemeenschap niet zo maar ontstaat. Daar heb je verbindende verhalen en tradities voor nodig. Die kunnen seculier van aard zijn, zoals een nationale geschiedenis of het sinterklaasfeest. Maar ze kunnen ook een religieus karakter hebben, omdat religies over het algemeen beschikken over gemeenschapsvormende tradities, zoals rituelen en een gedeeld verhaal dat op de toekomst is gericht. Mijn indruk is dat er om die reden de trend zichtbaar is van een herwaardering van religie.

Los van deze eigen herwaardering van religie worden we daarnaast geconfronteerd met nieuwkomers voor wie het gemeenschappelijk verhaal van een religie van cruciaal belang is, al is het maar omdat ze van plekken komen waar de staat mensen onderdrukt of vervolgt, en hen dus nooit een geloofwaardig verhaal heeft geboden. We staan ervan te kijken hoezeer het gemeenschappelijke ritueel en verhaal van hun – veelal Islamitische – religie hen inspireert.

Maar het is wel logisch, zegt Neil MacGregor. Volgens deze kunsthistoricus en museumdirecteur gaat religie immers over de hoop van een gemeenschap, om een gedeelde identiteit. Als we het vermogen nog zouden hebben om dat te zien, zou de terugkeer van religie ons helemaal niet verbazen.

Er is wel een probleem. Als we de trend naar religie voor onszelf en voor de nieuwkomers honderd procent serieus nemen, dan bevordert dat niet per se de sociale cohesie. Juist de groepen die als gemeenschap het sterkste zijn, dragen het minst bij aan de maatschappelijke cohesie, of bedreigen die zelfs. Denk aan Salafisten of ultra-orthodoxe Joden. Juist waar de groepsidentiteit doorgaat voor het meest zuiver of authentiek, compleet met boerka’s, djellaba’s, streimels en pijes, wordt die ook eng of achterlijk. Behalve krachtig noemt MacGregor religie dan ook potentieel gevaarlijk. Om die reden wantrouwden de Verlichtingsdenkers de traditionele gemeenschappen.

De vraag is dan: is er een constructieve opvatting van gemeenschap denkbaar, die minder gevaarlijk is, maar wel de inspirerende kracht ervan heeft? Onvermijdelijk verliest zo’n gemeenschap, als die al mogelijk is, de pittoreske uit-één-stuk-zuiverheid van de traditionele vormen. Er zal meer ruimte moeten zijn voor het individu want, hoe groot ons verlangen naar gemeenschap ook is, die verworvenheid van de Verlichting geven we niet meer op. Daarnaast zal zo’n gemeenschap bereid moeten zijn tot meer dan oppervlakkige uitwisseling met de omgevende samenleving.

Dan krijg je wat Bart Somers voorstelt. Bart Somers is de burgemeester van Mechelen die al sinds 2001 een volstrekt eigen integratiebeleid in zijn stad uitzet, dat noch links noch rechts genoemd kan worden. Daarmee is hij zo succesvol dat burgemeesters van over de hele wereld hem om advies komen vragen, en dat bij de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen het populistische Vlaams Belang nauwelijks een poot aan de grond kon krijgen.

Bart Somers stelt het volgende voor: “De segregatie moet je doorbreken. We zien mensen expliciet niet als onderdeel van een gemeenschap. We organiseren geen gesprekken met gemeenschappen of gemeenschapsleiders. Er is in Mechelen maar één gemeenschap, en dat is de stad. De mensen zijn individuen met een veelheid aan identiteiten. Mechelen steekt alleen geld in activiteiten waar mensen elkaar ontmoeten”.

In dit fragment gebeurt iets met het woord ‘gemeenschap’. Het wordt in een dubbele betekenis gebruikt. Aan de ene kant zijn er de gemeenschappen waar Somers niets mee te maken wil hebben. Dat zijn de traditionele, veelal religieuze groepen zoals die van Salafisten en ultra-orthodoxe Joden. Sterk, maar naar binnen gekeerd. Noem het de gemeenschappen ‘uit één stuk’. Aan de andere kant is er de gemeenschap van de stad, maar die is anders van karakter dan de andere gemeenschappen: de leden ervan zijn nadrukkelijk individuen, met toevallige, bijna bijkomstige identiteiten. Deze opvatting is wezenlijk door de Verlichting geïnspireerd. Noem het een complexe gemeenschap.

De vraag is of gemeenschap in de tweede betekenis evenveel kracht heeft als die volgens de eerste opvatting. Kan een complexe gemeenschap wel dienen als gemeenschap? Is dat niet te ingewikkeld? Kun je daar net zo volledig in opgaan als in de gemeenschappen-uit-één-stuk? Je moet er meer bij nadenken, en voor degenen die vertrouwd zijn met de strikte traditionele verbanden zal het halfslachtig en verwaterd aanvoelen.

Maar misschien kan het wel degelijk, namelijk op het niveau van een gemeente, zoals Mechelen en Somers laten zien. En zoals Steven Akkerman concludeert over Rotterdam: “Er zijn alleen maar minderheden. En Rotterdammers”.

Zie ook Taylor, Levinas en de leegte en Alcohol