zaterdag 25 juni 2011

Geschiedenis in het kwadraat


Geschiedenis is een ding, de geschiedenis van de geschiedenis een ander ding. Veel geschiedschrijving heeft zijn eigen geschiedenis.

Niets is zo gevaarlijk als de gedachte dat feiten uit het verleden klaar liggen om verzameld te worden en na verzameling automatisch het verhaal opleveren wat erbij hoort. Het blijkt dat de feiten vaak op meerdere manieren geordend en gepresenteerd kunnen worden en dat de wijze van presentatie veelal ideologisch bepaald is en onderwerp kan zijn van heftige strijd.

Zo kent de officiële geschiedschrijving van Nederland in de Tweede Wereldoorlog zijn eigen voorgeschiedenis. Nu denken we daarbij onmiddellijk aan Loe de Jong omdat hij het grote veertiendelige werk daarover heeft uitgebracht. Maar aanvankelijk, rond 1950, was het de bedoeling dat vertegenwoordigers van de vier zuilen in gezamenlijkheid de geschiedschrijving ter hand zouden nemen. Hiervoor werden de liberaal Brugmans, de socialist Brandt, de katholiek Rogier en de protestant De Pater aangezocht.

Waarschijnlijk was dit plan ingegeven door het optimisme over een na-oorlogse doorbraak en betere samenwerking tussen de zuilen. Maar begin jaren vijftig kwam de verzuiling keihard terug. Katholieken mochten geen lid meer zijn van een socialistische vakbond en VARA-medewerkers mochten niet naar de AVRO luisteren. In dat klimaat was geschiedschrijving over de oorlog door vertegenwoordigers van de vier zuilen te veel gevraagd, zo ideologisch gekleurd waren hun perspectieven of achterbannen. Toen het viertal in 1954 constateerde dat ze er niet uitkwamen kreeg RIOD-directeur Lou de Jong de opdracht. Hij was een relatieve buitenstaander, althans wat de verzuiling betreft.

Het werk van de nieuwe historici in Israël is ook niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. Benny Morris bijvoorbeeld deed in 1982 als jonge Israëlische journalist en historicus onderzoek naar het optreden van de Palmach, een Joodse gevechtseenheid, in de jaren veertig. Daartoe kreeg hij van de legerleiding toegang tot geheime Palmach-documenten.

Morris ontdekte aan de hand van die documenten dat Israël in 1948 een serie gruwelijkheden - massamoorden, vernietigingen en verkrachtingen - tegen de Palestijnse Arabieren had begaan. Dat was schokkend nieuws en in strijd met de officiële Israëlische visie op het ontstaan van de Joodse staat. Daarom werd Morris verdere toegang tot de Palmach archieven ontzegd.

Maar op basis van de Israëlische archiefwet werden in datzelfde jaar geheime documenten uit de Israëlische staatsarchieven vrijgegeven en tien jaar daarna ook die uit militaire archieven zodat Morris zijn onderzoek toch nog kon voortzetten. In Morris’ boeken werden veel van zijn allereerste, schokkende bevindingen bevestigd.

Benny Morris is nu hoogleraar geschiedenis aan de Ben Goerion Universiteit. Andere New Historians die met lastige waarheden kwamen, zoals Ilan Pappé of Avi Shlaim, bleven in Israël last houden van pesterijen of uitsluiting. Zij werken tegenwoordig aan Engelse universiteiten.

Geliefd werden de New Historians dus niet, maar ze worden beschermd door de (archief)wet en blijken soms door te kunnen dringen tot het academische establishment. Zo verlicht is Israël kennelijk wel.

Zie ook Meerstemmigheid

donderdag 16 juni 2011

Markt en klant


Marktgeoriënteerd is niet hetzelfde als klantgericht.

Als het dat wel is word je daar helemaal warm van. Bijvoorbeeld wanneer Bart Becht, topman van Reckitt Benckiser, over de marketing en innovatie van zijn bedrijf het volgende zegt: “Begrijpen wat de klant wil is de sleutel. Om dat te weten moet je niet alleen de plaatsen bezoeken waar producten worden gekocht, maar ook weten hoe die producten thuis worden gebruikt. Eigenlijk komt het erop neer dat je innovatieve ideeën eerst goed afstemt op wat de consument wil. We spenderen daaraan erg veel tijd en onderzoek”. Hij komt bij je thuis en neemt je serieus.

Dat is net iets anders dan de marktoriëntatie die schermt met begrippen als 'unique sellingpoints', of 'een strategische marktpositie innemen' of 'alleen maar zwarte auto’s maken omdat de consument ze toch wel koopt'.

De twee – marktoriëntatie en klantoriëntatie - worden makkelijk door elkaar gehaald. Dat gebeurt op dit moment met name in het debat over de gezondheidszorg. Dat die zorg nu marktgericht wordt gemaakt zou, volgens de marktgelovigen, goed nieuws zijn voor de consument omdat die door concurrentie betere kwaliteit gaat krijgen tegen lagere premies. Maar deze taal, die begrippen als 'budgetsturing' en 'centrale loketten' intact laat, scheert langs de voor de consument meest wezenlijke gewaarwording die Marc Chavannes laatst formuleerde in de NRC: te veel mensen krijgen zorg die ze niet nodig hebben en niet de zorg waaraan ze wel behoefte hebben.

Dan praat buurtzorgondernemer De Blok net ietsje anders over hoe hij aan zijn kwaliteitsimpuls en kostenbeheersing denkt te komen: “Avonden lang heb ik keukentafel- en huiskamersessies gehouden over het vak van wijkverpleging en hoe dit in een nieuwe vorm beter uit te oefenen”. Dit noem ik klantgericht, en het verschil met marktgericht is groot omdat de woorden 'marktsegmenten', 'strategische aanbiedingen' en 'raad van bestuur' in De Blok’s vocabulaire niet voorkomen.

Eerst de klant, dan de aandeelhouder, aldus Becht. Eerst de zorgklant, dan de organisatie, zegt De Blok. Beiden sparen zich kosten noch moeite om dat vorm te geven. Dat is klantgericht, en het verdient zich terug op de markt. Maar het is net iets anders dan marktgericht.

Van beide uitspraken kan ik warm worden. Pikant blijft het verschil: Becht houdt er jaarlijks het obscene salaris van 100 miljoen euro (inclusief bonussen) aan over, De Blok waarschijnlijk zoiets als wat gewone mensen verdienen. Maar het is niet ondenkbaar dat De Blok met zijn aanpak die 100 miljoen juist bespaart.

Zie ook Iedereen CEO: Wie gaat dat betalen?

donderdag 9 juni 2011

Meerstemmigheid


De Joodse traditie wordt regelmatig (ook door mij) geprezen om de veelstemmigheid die daarbinnen mogelijk is. De Talmoed neemt diverse interpretaties van de overgeleverde teksten serieus en stimuleert de discussie daarover. Dogmatische dwang is er niet aan de orde, en dat kun je zien als een prettige en rijpe manier van omgang met traditie en teksten.

Maar er is nog een andere stroming binnen de Joodse traditie met even oude papieren. Die stroming benadrukt harmonie en een soort mystieke eensgezindheid van het Joodse volk. Hoe zit dat dan precies met die meerstemmigheid? Het feest van Sjavoeot deze week, over de ontvangst van de Tora op de berg Sinai, biedt de gelegenheid om daar eens nader naar te kijken.

Dan blijkt dat er in eerste instantie weinig sprake is van meerduidigheid. Want in het boek Exodus staat beschreven hoe Mozes in zijn eentje de berg op ging en daar alleen was met God toen hij de Tora ontving. Daarop borduurt de Midrasj voort die de eenduidigheid van de openbaring onderstreept door de uitspraak dat waar ook maar enige verdeeldheid heerst, Gods aanwezigheid niet wil huizen. Philo van Alexandrië sluit daarop aan als hij zegt dat allen die rebelleren verteerd zullen worden door hun innerlijke lusten, en Jehuda Halevi benadrukt het bestaan van een Joodse volksziel die alle Joden verenigt.

Maar er staat ook in Exodus dat het hele volk heeft meegeluisterd naar wat er op Sinai gebeurde. Of eigenlijk: heeft meegekeken naar de stemmen. Verder verkondigde God aan Moses op de Sinai niet alleen de later door hem opgeschreven Tora, maar hij gaf daarbij ook mondelinge uitleg, inclusief alle uitleg die er nog ooit zou komen, hoe tijdeigen die ook mag zijn. Want, zo zegt de Talmoed, zelfs wat een kiene en serieuze leerling in de toekomst aan zijn leermeester zal vragen, is al aan Mozes op Sinaï geopenbaard. Dat betekent dat de Tora wel een explosief mengsel moet zijn, waarin ook heel veel verschillends, of zelfs tegenstrijdigs bij elkaar zit.

Ik sluit me nadrukkelijk aan bij de stroming die de veelvormigheid en veelstemmigheid koestert. Want ik associeer het onderkennen van de veelvormigheid met volwassenheid. In die zin vind ik de Joodse traditie volwassen. Er is die zucht naar een idyllische, rimpelloze eenheid, maar de tolerantie voor afwijkende meningen is ook goed ontwikkeld. Dat blijkt uit de veelheid van discussiërende stemmen in de Talmoed.

Het blijkt in onze dagen nog op een andere manier. Namelijk in de manier waarop het Joodse beeld van de staat Israël meer volwassen aan het worden is.

Lange tijd was er onder Israëlische historici maar één en dus dominant beeld van Israël en het ontstaan van de staat. Dat was het beeld van het kleine, moedige Israël dat alleen stond tegenover oppermachtige Arabische vijanden. Als David tegen Goliath. Waarbij de staat werd gezien als de messiaanse, triomfantelijke uitkomst van tweeduizend jaar diaspora en vervolging. En waarbij het mislukken van vredesplannen geheel aan de Arabieren te wijten is.

Dit was een manier van historici om bij te dragen aan de eensgezindheid en het moreel van de nieuwe staat. Het was een bijdrage aan de mythevorming, een soort feel-good history die de bevolking nodig had om de grote inspanningen te verrichten die er nodig waren.

Maar, zoals dat gaat met idyllische beelden en mythes, die vallen vroeg of laat een keer aan diggelen. In de jaren tachtig kwam er een groep nieuwe Israëlische historici (die worden dan ook de New Historians genoemd) die zich verzetten tegen dat idyllische beeld van Israël. Zij noemen dat beeld eenzijdig en propagandistisch. Zij leggen zich erop toe om de zaak niet alleen vanuit Israëlisch perspectief bekijken. In hun visie is er niet slechts één speler (Israël) met de anderen als figuranten, de Palestijnen en Arabieren zijn ook volwaardige spelers.

De zelfkritiek die deze historici beoefenen veroorzaakte veel ophef: men sprak van nestbevuiling en zelfs linkse politici hadden het over een zelfmoordstrategie. Waar het mij om gaat is dat het deze historici gelukt is om het beklemmende en dwingende, dat altijd verbonden is met een gesloten dominant geschiedbeeld, te doorbreken. Er is nu wat te kiezen. Er zijn nu meerdere gedocumenteerde en legitieme manieren om naar hetzelfde te kijken, er is meerstemmigheid, ook al spelen de discussies zich vooral af in academische kringen.

Zelf ben ik geneigd de opkomst van deze tegenstemmen te beschouwen als tekenen van de kracht van de Israëlische samenleving. Ik vind het getuigen van volwassenheid als een samenleving in staat is tot het produceren en serieus nemen van dit soort interne kritische stemmen. Op dezelfde manier als waarop Tora mensen altijd geïnspireerd heeft tot het nemen van verantwoordelijkheid en tot het doorbreken van het sfeertje van mystieke eenheid dat ook de Tora kan omringen. De New Historians vormen een uitdrukking van kritisch Joods bewustzijn en daarmee een aanwinst om trots op te zijn.

Zie ook Geschiedenis als exacte wetenschap en Geschiedenis in het kwadraat

donderdag 2 juni 2011

Rijtjes


Soms word ik er een beetje moe van: van alle indelingen en onderscheidingen die wij mensen maken om de wereld te ordenen. Vaak geven die een valse schijn van precisie of de indruk van een zekere willekeur in de onderscheidingen. Ze zijn meestal afkomstig van specialisten die al hun tijd en energie aan een bepaald onderwerp wijden en voor wie de onderscheidingen daarbinnen vanzelfsprekender zijn dan voor hun publiek.

Zo las ik laatst in Managementboek Magazine dat een leiderschapsdeskundige wel dertien soorten leiderschap onderscheidde waaronder de visionaire leider, de bestuurlijke, de betekenisvolle, de tegendraadse, de verlichte, de beteugelde, de androgyne, de interculturele, de ondernemende, de resultaatgerichte en nog een aantal andere die de journalist zich niet meer kon herinneren. Dat laatste kon ik me goed voorstellen want zoveel indelingsgeweld voelt een beetje arbitrair of overdone.

Maar zelf doe ik het ook. In een oud artikel van mijn hand dat ik onlangs herlas had ik het over benaderingen van de Joodse geschiedenis. Ik kwam daarbij tot vijf stromingen en de presentatie ervan suggereerde een soort volledigheid van overzicht, terwijl ik me nu afvroeg of dat niet zes of vier stromingen hadden kunnen zijn. Ach, je moet dat onderscheiden ook maar zien als een middel om een beetje grip op de stof te krijgen en om er gestructureerd wat over te kunnen zeggen.

Juist daarom trof mij een lijstje dat ik vorige week onder ogen kreeg en waarvan ik geen item kon wegdenken, ze zijn allemaal even waar en onmisbaar. Het ging om de Better Life Index aan de hand waarvan de OECD (Organization for Economic Co-operation and Development) geluk en welzijn meet in de Westerse landen. Daarop staan elf criteria voor het meten van geluk en welzijn: behuizing, inkomen, werk, gemeenschap, opleiding, omgeving, bestuur, gezondheid, levensvervulling, veiligheid en werk/privé-balans.

Ik vind ze stuk voor stuk relevant en niet arbitrair. Misschien omdat ik specialist ben als het gaat om geluk en welzijn van mijn eigen leven?