donderdag 25 maart 2010

Liberale varianten


Het lijkt soms wel of je onderscheid kunt maken tussen godsdiensten op basis van de vraag of ze een liberale variant kunnen ontwikkelen of niet. En of die variant vervolgens ook in staat is om mensen vast te houden. Met een liberale variant bedoel ik een versie die ruimdenkendheid, pluraliteit van waarheden en wetenschappelijke bevindingen toelaat en tegelijkertijd vitaal en geloofwaardig blijft. Laat ik er meteen maar bij zeggen dat ik mezelf bij die liberale varianten het meest thuis voel.

Het Christendom heeft het geprobeerd, in ieder geval in Nederland. Op het Katholieke erf werden vanaf de jaren zestig de teugels losgegooid en werd druk geëxperimenteerd met nieuwe vormen van liturgie en tekstuitleg. De waarheidspretenties verdwenen meer naar de achtergrond.

Ik denk dat je moet vaststellen dat deze weg is doodgelopen. De progressieve Mariënburgvereniging, het boegbeeld van de vernieuwingen, telt op dit moment vooral veel grijze hoofden, en de kerken blijven leeglopen. De kerkleiding heeft al eerder de conclusie getrokken dat liberaal-progressief Christendom niet kan bestaan. Zij kiest, nu onder leiding van aartsbisschop Eik, voor de traditionele waarheden en praktijken. Want dat blijft over als de enige geloofwaardige manier van kerk-zijn.

Op het Protestantse erf vertoonden vrijzinnige varianten, zoals de Remonstrantse kerk en andere groepen die ooit vertegenwoordigd werden door de V.P.R.O., zich al veel eerder. Gemeenschappelijk aan die varianten lijkt te zijn dat ze vroeg of laat in de leegloop terecht komen. Het lukt hen niet goed mensen aan zich te binden. Door het ontbreken van een centraal hiërarchisch gezag op het Protestantse erf, zoals de Rooms-Katholieke kerk dat kent, resulteert dit niet in een geregisseerde beweging terug naar de orthodoxie. Maar de vitaliteit van de orthodoxe Protestantse groeperingen die er zijn doet de uitstervende liberale varianten zwakjes afsteken.

Van het Boeddhisme weet ik niet veel, maar uit de krant begrijp ik dat die, bijvoorbeeld in Nederland, vooral in zijn verlichte, liberale vorm de meeste aanhang heeft. Kennelijk oefent de Boeddhistische vrijzinnigheid een zekere aantrekkingskracht uit op mensen in een laatmoderne, geseculariseerde en geindividualiseerde samenleving.

De Joodse traditie kent een liberale stroming die beslist vitaal genoemd kan worden. De Liberaal-Joodse gemeenten vertonen al jaren een tendens van lichte groei en ook jonge mensen blijken er iets mee te kunnen. Misschien heeft de aantrekkingskracht ermee te maken dat de liberale variant, hoe vrijzinnig ook, zich altijd ingebed weet in de oude Joodse traditie. Zij beschouwt die eerbiedwaardige traditie als een overlevering die zelf voortdurend vernieuwing op vernieuwing en interpretatie op interpretatie stapelde, waardoor onze eigen vernieuwingen geen radicale breuk betekenen met het verleden.

Wat de Islam betreft heb ik geen idee over de levenskansen van een liberale variant. Het zou best kunnen dat de sterke verworteling in praktijken van gebed en liturgie de Islam de ruimte biedt die nodig is voor het ontwikkelen van levensvatbare intellectuele openheid.

Zie ook Bestemming bereikt en Eindtijd

zaterdag 20 maart 2010

Wel lekker


Wel lekker lijkt me dat soms, om helemaal niet religieus te zijn. Dan kun je een ikoon worden - een seculiere ikoon natuurlijk - van autonomie, evenwichtigheid en onverstoorbaarheid. Volstrekt helder en transparant en tegelijkertijd nog sympathiek ook en in bescheidenheid bewust van de eigen grenzen. De redelijkheid zelve.

Deze gedachten vallen me in als ik Job Cohen gade sla. En Hans van Mierlo, want dat was ook zo iemand. Daar kan ik in zekere zin afgunstig naar kijken. Stel je voor: alle religieuze ballast overboord te hebben gegooid, niet meer gehinderd te worden door de obscuriteit die alle religieuze stromingen, conservatief of progressief, enigszins blijft aankleven. Terwijl die stromingen, met hun gerichtheid op transcendentie en verhevenheid, ook nog systematisch de fout in blijven gaan. En daarbij hoeven we echt niet alleen maar te denken aan de seksschandalen van de Rooms-Katholieke Kerk.

Dat gevoel van een zekere afgunst kwam ook in me boven toen ik bij Bert Keizer las hoe hij in de jaren zestig loskwam van de kerk van zijn jeugd. Dat ging min of meer vanzelf, daar kwam niet veel denkwerk bij kijken. De muziek van de Beatles sprak aan, meer dan het gregoriaans ooit gedaan had, en op de klanken van hun muziek wandelde een hele generatie zo de kerk uit.

Maar wat als, anders dan bij Keizer, het geloof van je jeugd je wél op gevoelsniveau heeft aangesproken? Dan blijft een worsteling met de obscuriteit van alle religie je deel. Daar zal ik ook nooit vanaf komen, al heb ik wel ervaren dat de mate van onzin in de verschillende religieuze tradities behoorlijk kan verschillen. Je kunt met andere woorden de obscuriteit tot aanvaardbare proporties terugbrengen en ik ben dan ook zeer gelukkig met de Liberaal-Joodse omgeving waarin ik me sinds jaren bevind.

Dat neemt de fascinatie niet weg voor de Cohennen en Van Mierlo’s die als boegbeelden van eigen redelijke kracht volledig onafhankelijk lijken te zijn. En toch nog ruimte laten, zoals Cohen het ooit verwoordde, voor mensen die de existentiële leegte van de seculiere samenleving willen ontstijgen.

zondag 14 maart 2010

Koosjere wijn


Moet ik eigenlijk blij zijn met de uitspraak van het College van Beroep van de Reclame Code Commissie? Die uitspraak stelt de organisatie Peace in het ongelijk als het gaat om haar bewering dat de verkoop door het Israël Producten Centrum (IPC) van wijn en andere producten in strijd zou zijn met het internationale recht. En ook dat het IPC niet sjoemelt met de vermelding van de herkomst van die producten.

Dat laatste is in die zin waar, dat het IPC geen enkele schroom heeft om producten aan te prijzen als afkomstig uit de bezette gebieden. Vol trots en levensgevaarlijke ideologische blindheid meldt het IPC dat het wijnen uit Hebron verkoopt. De uitspraak van het College betekent kennelijk vooral dat je niet hard kunt maken dat het IPC knoeit met labels en etiketten om te verdoezelen dat er spullen van de Westbank komen. Ze komen er gewoon recht voor uit!

Daarmee heeft de uitspraak van het College een sussend effect op wat naar mijn idee een groot probleem is: de toenemende verstrengeling tussen de economische activiteiten van Israël binnen de Groene Lijn en die daarbuiten. Terwijl een onderscheid tussen die zones van groot belang is.

Het zal duidelijk zijn: ik heb niet veel op met de ideologisch gestuurde kolonisten op de Westelijke Jordaanoever. Het zijn, in de woorden van Arie Kuiper, veelal onaangename mensen die voortdurend bezig zijn om de Palestijnen het leven zuur te maken. Ik heb weinig last van gevoelens van solidariteit met deze groep provocateurs, zoals ik dat wel heb met de gemiddelde Israëliër of wijnbouwers van de Karmel.

Maar veel belangrijker vind ik het corrumperende effect dat van de illegitimiteit van de nederzettingen uitgaat. Want of je volgens het internationale recht nu wel of niet spullen mag verkopen daar vandaan, die nederzettingen blijven illegaal. We zullen dus helder onderscheid moeten blijven maken tussen de illegitimiteit van de nederzettingen en de legitimiteit van Israël. Want als je dat niet doet eindig je met de illegitimiteit van Israël. En ik wil niet dat Israël ter discussie komt te staan.

Maar als dat zo is dan kun je beter niet, zoals het Wiesenthalcentrum doet, de zaak omdraaien en de zorg van de Protestantse Kerk van Nederland voor de Palestijnen benoemen als een aanval op het bestaansrecht van de staat Israël. Dan kun je beter zo snel mogelijk je handen aftrekken van de bezette gebieden.

Betekent dit dat ik voorstander zou zijn van een boycot van producten uit de nederzettingen? Stel dat het zou kunnen: precies te weten welke Israëlische producten uit Israël zelf komen, en welke van de nederzettingen in bezet gebied. Zou ik dan een boycot willen van die laatste producten? Ik denk het wel. Het zou gelijkstaan aan een precisiebombardement tegen een groep die wel geraakt mag worden. Juist omdat het bestaansrecht van Israël geen issue is.

Zie ook Te dom en De Groene en de Rode Lijn

donderdag 4 maart 2010

Van groot naar klein en terug


Soms zit er ineens wat beweging in. Ik bedoel: in het denken over de vraag hoe je zo’n grote gemeente als Amsterdam draaiende houdt. Dat bleek vorige maand tijdens een symposium van AGA (Adviesgroep Amsterdam) op de Stopera. Daar werd op een gegeven moment aan de daar verzamelde managers en adviseurs de vraag voorgelegd: wat is nu belangrijker, overzicht of inzicht.

De aanwezigen moesten zich dus uitspreken voor hetzij expertise die de grote lijnen overziet en de samenhangen op abstract niveau van processen, beleid en regelgeving; hetzij voor expertise die bekend is met wat er speelt op de werkvloer en met diezelfde samenhangen op concreet niveau. We moesten daarover stemmen met ofwel een ja voor het één, ofwel een ja voor het ander.

Nu snapt ieder weldenkend mens dat je, om goed te kunnen managen, van beide soorten expertise wat nodig hebt. Maar door de wijze van stemmen was er voor die nuance geen plaats, we werden gedwongen om te kiezen. De uitkomst was een ruime meerderheid voor ‘overzicht’, en dat verbaasde me niets.

De stemming werd gevolgd door pleidooien van bekende managers en managementauteurs voor het ene dan wel het andere standpunt. Daarvan vond ik het pleidooi van Jaap Boonstra voor ‘inzicht’ het meest indrukwekkend. Aan de hand van een paar welgekozen voorbeelden uit de Jeugdzorg maakte hij duidelijk hoe funest het is wanneer managers zich bezighouden met blauwdrukken en incidenten (want dat gaat meestal samen) en weinig bekend zijn met het reilen en zeilen op de werkvloer.

Kennelijk waren meer mensen onder de indruk van zijn betoog want bij de tweede stemming over dezelfde vraag, na de pleidooien, bleek de meerderheid voor ‘overzicht’ behoorlijk te zijn teruggelopen. Het was nog steeds een meerderheid, maar toch vond ik deze verschuiving hoopgevend.

Ik vind namelijk dat managers moeten weten waar ze het over hebben, en als je daarvoor moet afdalen tot in de haarvaten van de organisatie, dan moeten ze dat doen. Nogmaals: beide – overzicht én inzicht – zijn nodig, maar als er iets te winnen valt temidden van falende ICT-projecten en communicatiestoringen in het Amsterdam waar ik werk, dan is dat: beter te weten waar we het precies over hebben. En dat betekent: niet langer laatdunkend de relevante details ontwijken.

Wat staat dan die investering in inzicht in de weg? Waarschijnlijk is dat de reputatie van inzicht als iets moeizaams en saais, terwijl overzicht geassocieerd wordt met macht en prestige. Daarom stelt men de afdaling naar de werkvloer uit, men blijft het liefst zo lang mogelijk om de saaie brei heen draaien.

Totdat de wal het schip keert, en dat lijkt op dit moment in Amsterdam het geval te zijn. Daarbij zouden nog wel eens onvermoede bronnen van energie bij de medewerkers op de werkvloer kunnen worden aangeboord.

Zie ook Amsterdam en ICT, Donkere hokjes, Smeken om feedback, Ongevraagd advies en The devil is voortdurend in the detail