donderdag 18 december 2014

Is Islamitische verzuiling mogelijk en gewenst?


In het debat over integratie van groepen nieuwkomers in ons land is regelmatig geopperd dat het zuilenmodel, zoals Nederland dat kende in de twintigste eeuw, wel eens waardevol zou kunnen zijn. Met name voor de inburgering van Moslims zou de oprichting van een Islamitisch zuil goede diensten kunnen bewijzen, zo is de gedachte. Want zo’n zuil, met eigen scholen, een eigen omroep en eigen politieke partijen, zou aan de ene kant deelname aan de algemene Nederlandse samenleving mogelijk maken, en aan de andere kant de religieuze en culturele identiteit van Moslims kunnen veilig stellen.

Maar zo lijkt het niet te werken. In een aantal plaatsen hebben Islamitische scholen hun deuren weer moeten sluiten, de oprichting van een Islamitische omroep verloopt moeizaam, en politieke partijen zijn er maar mondjesmaat.

De vraag is waarom de oprichting van een Islamitische zuil zo moeizaam verloopt. Zeker omdat er op het eerste gezicht veel gelijkenis is met de positie van de grote aanjagers van de verzuiling in de negentiende eeuw: de Gereformeerde ‘kleine luiden’ en de Katholieken. Beide waren maatschappelijk enigszins achtergestelde groepen, ontleenden hun identiteit voor een belangrijk deel aan een (soms zeer) orthodox beleden geloof, en leefden behoorlijk gesegregeerd. De verzuiling bood hen kansen om maatschappelijke invloed te verwerven en daarmee hun emancipatie in de samenleving te bevorderen.

De gelijkenis tussen die toenmalige groepen en huidige Moslims is in ieder geval gelegen in de achtergesteldheid en in het orthodoxe karakter van het groepsgeloof. Maar misschien minder in het verlangen naar emancipatie, en de afwezigheid van dat verlangen zou kunnen verklaren waarom een Islamitische zuil er niet in zit.

Want emancipatie kan ook betekenen: verwatering van de oorspronkelijke groepsidentiteit. In ieder geval heeft die verwatering duidelijk zichtbaar toegeslagen bij de Christelijke groeperingen. In de Tweede Kamer bijvoorbeeld hadden Christelijke partijen rond 1960 nog 80 van de 150 zetels, nu nog maar 21. Van oorsprong Katholieke scholen doen vaak weinig meer aan hun identiteit, en oorspronkelijk Christelijke omroepen beginnen nu echt in het nauw te komen.

Mijn punt is dat die verwatering voor de betreffende groepen Christenen misschien wel niet zo bedreigend was, omdat veel van de beleden Christelijke waarden, zoals gelijkwaardigheid van mensen en rechtvaardigheid, hun plek in de seculiere omgeving al hadden gevonden. Misschien kónden die emancipatie en bijbehorende verwatering van geloofstradities alleen maar plaatsvinden omdat verwante kernwaarden overeind bleven. Namelijk, belichaamd in de liberaal-democratische rechtsstaat waarvan je gerust kunt zeggen dat die een product is van de Westers-Christelijke traditie.

Precies die geruststelling zou voor Moslims wel eens kunnen ontbreken. Emancipatie, namelijk in de Westerse rechtsstaat, en de bijbehorende verwatering van tradities zouden hen het gevoel kunnen geven niets over te houden. Want de liberaal-democratische rechtsstaat is niet uit hún traditie gegroeid, dus innerlijke verwantschap daarmee ontbreekt. Dan voelt verwatering echt bedreigend, want niets overhouden is geen optie.

Ondertussen vinden emancipatie en ingroei in de Nederlandse rechtsstaat toch wel plaats. Maar dan op basis van persoonlijke keuzes van individuen, en niet van een collectief arrangement. Integratie-deskundige Frank van Tubergen stelt vast dat de religieuze betrokkenheid onder Moslims afneemt, en dat het (dus?) goed gaat met de integratie.

Gaat het dan (dus) ook goed met Moslims?

Zie ook Alcohol, Er is over nagedacht en Rome, Mekka en Halsteren

vrijdag 12 december 2014

Een ander Joods geloof?


Ik ben Joods, maar ik vraag me regelmatig af of ik wel tot dezelfde traditie behoor als degenen die benadrukken het uitverkoren volk te zijn en daarom de Westbank opeisen; of die dromen van een Groot Israël; of die Moslims willen weren van de Tempelberg en daarvoor, aldus oud-Mossad-chef Shavit, zelfs een nieuwe verwoesting van Jeruzalem en een nieuwe ballingschap willen riskeren.

In ieder geval ben ik het met deze standpunten volstrekt oneens, en geneigd daarin het slechtste te zien opduiken van wat religie kan zijn. Daartegenover benadruk ik graag het goede van de traditie waar ik bij hoor.

Wat mij betreft is de kern daarvan de focus op leren. Maar daarmee zeg ik het niet precies genoeg want, juist met het oog op de ontsporingen die ik constateer, blijkt dat sommige vormen van leren beklemmend en betekenisloos kunnen worden. De goede vorm van leren die ik op het oog heb is eigentijds leren dat levengevende impact heeft.

In de formatieve jaren van de rabbijnse traditie (zeg maar van de tweede tot de achtste eeuw van de gewone jaartelling) had het leren dat constructieve karakter. Dat leren had de vorm van studie van de overgeleverde mondelinge en schriftelijke teksten, met de bedoeling daaraan richting te ontlenen voor het Joodse volksbestaan in die dagen. En dat werkte buitengewoon krachtig, dankzij de gedrevenheid en het intellectuele vernuft dat door de toenmalige rabbijnen hierin werd geïnvesteerd.

Het leren had impact. Dat is naar mijn idee niet of nauwelijks het geval met de nazaten van die rabbijnen die op jesjiwot hun teksten herkauwen. Want hen gaat het minder om de worsteling tot het verkrijgen van nieuwe antwoorden – dus om een creatief, levengevend proces – als wel om het bewijzen van eer aan de traditiestichters. Zij zijn daarmee in mijn ogen slachtoffers van hun eigen heilige huisjes, en veel inspiratie gaat er niet van uit.

Wil het Joodse leren in onze tijd eenzelfde impact hebben als destijds de rabbijnse tekstanalyses en discussies, dan zullen we daarvoor onze eigentijdse vormen moeten vinden en inzetten. Maar als het leren niet meer kan uitgaan van tekststudie en –interpretatie, hoe ziet eigentijds, creatief Joods leren er dan wél uit?

Naar mijn idee zal dat moeten gaan over onze geschiedenis. Op de manier waarop Simon Schama leert en vertelt over de ballingschap en het zionisme. Of Bart Wallet over het Nederlandse Jodendom, of Leo Mock over de Joodse Middeleeuwen. Of, inderdaad, Flavius Josephus over de verwoesting van de Tweede Tempel.

Ik zoek het in die richting vanwege de werking die ik voel uitgaan van historici die alle bestaande verhalen in een breed, genuanceerd perspectief weten te plaatsen. Dat is weldadig en ruimtescheppend, en daarmee richtinggevend op een manier die vergelijkbaar is met het leren van de rabbijnen.

Overigens denk ik dat het a-historische, klassieke studeren op fundamentele teksten niet alleen voor de Joodse traditie zijn beste tijd gehad heeft. Dat geldt stellig ook voor de Islam en het Christendom. A-historisch denken kan niet meer, historisch meerdimensionaal denken des te meer.

Dat vergt inderdaad veel leren. Maar is de Joodse traditie daar niet altijd goed in geweest?

Zie ook Liberale varianten, Assimilatie en Leren en Tikoen olam

donderdag 4 december 2014

Lekker makkelijk


Er is een aantal onderwerpen in de krant dat ik direct over kan slaan. En dat voelt, als je voor het overige de neiging hebt om de krant te spellen, als weldadig. Het gaat met name om sport en milieukwesties.

Sport, omdat het me niet interesseert. Zeker op maandag ben ik dan relatief snel klaar met de krant. Lekker makkelijk.

Milieukwesties, omdat ik zorg voor het milieu zo vanzelfsprekend vind dat ik zo goed als geen begrip en belangstelling kan opbrengen voor het gesteggel of de vertragingstactieken die links en rechts worden toegepast.

In tegenstelling tot delicate sociale kwesties zoals inkomensverdeling, radicalisering en integratie – met vaak meervoudige historische dimensies – is de richting die we ten aanzien van het milieu hebben te volgen klip en klaar. Daar is niets moeilijks aan. Je kunt niet snel genoeg kolencentrales sluiten, de plasticsoep stoppen, windmolens bouwen en zonnepanelen installeren.

Ik verdenk mijn generatie wel eens van de gedachte: na ons de zondvloed. Dat is heel cynisch natuurlijk. Maar dat hoeft de volgende generatie niet te verhinderen om te zeggen: ‘De zondvloed? Dat nooit!’. Om vervolgens met kracht en overtuiging alle middelen in te zetten die ook nu al lang beschikbaar zijn om het tij te keren.

Zie ook Windmolens en Geen ontkomen aan

vrijdag 28 november 2014

David Pinto


Als ik David Pinto was zou ik het omgedraaid hebben. Pinto zei vorige week in Trouw: “De Islam kan nog wat leren van het Jodendom”, en vraagt zich vervolgens af of het ten voorbeeld stellen van de Joodse traditie aan Moslims niet makkelijk in het verkeerde keelgat schiet.

Het is waar: er staan veel als barbaars te omschrijven straffen in de Tora die als voorschrift zijn afgeschaft. Bijvoorbeeld de straf van steniging van een Jood die zich niet aan de sjabbat houdt, geen Jood zou het in zijn hoofd halen om die toe te passen. Anders dan de gruwelijke straffen die door Moslims vandaag de dag daadwerkelijk worden toegepast, op mede-Moslims en anderen.

Maar veel van de overige dingen die Pinto als negatief aanwijst bij Moslims zijn wel degelijk ook te vinden bij (ultra-)orthodoxe Joden. Denk aan homohaat, vrouwenhaat, of haat tegen alles wat niet-Joods is.

Dat maakt Pinto’s betoog wat zwak. Los daarvan klinkt het inderdaad nogal pedant om je eigen traditie ten voorbeeld te stellen aan anderen, ook al heeft hij op onderdelen gelijk.

Daarom zou ik het omdraaien. Daarmee bedoel ik dat ik niet op aanstootgevende wijze zou roepen “Kijk mij eens!”. Maar het argument van de de facto afschaffing van barbaarse straffen paraat houden voor de situatie dat omstanders de Joodse traditie als primitief en barbaars wegzetten, bijvoorbeeld onder verwijzing naar “al dat geweld en primitieve wetten in de Tora”.  Op zo’n moment is het antwoord op zijn plaats dat Pinto geeft: kijk hoe daarmee wordt omgegaan, dat bestaat in de praktijk niet meer.

En als men dan roept “Maar al het geweld in Israël dan?” Dan volstaat het om de Tora erbuiten te laten, omdat voor de tragische situatie meer dan genoeg “gewone”, historische verklaringen zijn aan te wijzen: twee getraumatiseerde volkeren die in hetzelfde gebied op elkaar stuiten, een ongelijke machtsbalans, geopolitieke belangen.

Maar helaas – ook voor Pinto – zullen we dan ook moeten toegeven dat onnodige, extra verharding van het conflict wordt veroorzaakt door een harde kern van kolonisten die wel degelijk zijn inspiratie haalt uit de Tora.

Zie ook ‘Gematigd’ is een scheldwoord en Ellips in Israël

donderdag 20 november 2014

Nationale denkschaamte


Het verschijnsel denkschaamte, waarover ik workshops geef, laat zich niet zomaar uitleggen. Het kan behoorlijk wat moeite kosten om dat over het voetlicht te krijgen, al weet ik inmiddels dat verhalen van deelnemers over hun eigen ervaringen ermee zeer verhelderend werken.

Maar op dit moment heb ik bij mijn pogingen tot uitleg even fors de maatschappelijke wind mee, want door de nationale Zwarte-Piet-discussie wordt het verschijnsel denkschaamte in één klap wat breder herkenbaar, evenals de kracht van het effect ervan.

Tot uitgangspunt voor dit stukje neem ik de ongrijpbaarheid van de discussie en de irritatie die dat bij velen oproept. Nu doel ik even niet op de irritatie van propieten en antipieten over elkaar, maar de irritatie van velen dat zo’n discussie er überhaupt is. Bas Blokker schreef daarover in de NRC: “In elk gesprek over Zwarte Piet komt er wel een moment dat iemand zegt: ‘Wat een gezeur, zeg, laten we het over iets echt belangrijks hebben. Ik snap werkelijk niet waar we ons zo druk over maken’”.

En het is waar, er zijn bijvoorbeeld in de kwestie Zwarte Piet geen grote financiële, economische of geopolitieke belangen in het geding. Maar ondertussen worden er wel mensen gearresteerd bij de intocht van Sinterklaas, vliegen er doodsbedreigingen heen en weer en wordt de kwestie door het College voor de Rechten van de Mens getoetst aan de Algemene Wet Gelijke Behandeling.

Als de kwestie echt zo onbelangrijk is, vraagt Blokker zich af, waarom lopen de gemoederen dan zo hoog op? Op dit punt heeft het verschijnsel denkschaamte een opmerkelijk verklarende kracht. Want wat er gebeurt als je je laat raken door andermans verdriet en wanneer je je schaamt over een aanvankelijk enthousiasme van jezelf (bijvoorbeeld voor die oergezellige, ouderwetse Zwarte Piet) – wat er dan gebeurt is niet per se redelijk.

So wie so is die schaamte niet redelijk, want wat is er mis met het uitdragen van liefde voor een volksfeest? Daar kán iets mee mis zijn, vertelt ons de denkschaamte. Goede bedoelingen geven niet altijd de doorslag. Jij hebt je leuke ideeën en goede intenties. Maar dat telt allemaal niet meer op het moment dat een ander daardoor gekwetst wordt en jij op een of andere manier overtuigd bent van die kwetsuur. Dan bepaalt die ander ineens jouw speelruimte, ook al gaat het – voor jouw gevoel – nergens over. Er treedt dus een zeker verlies van autonomie op. Toch voelt het niet verkeerd, er is namelijk écht contact.

Maar als je vervolgens handelt naar die schaamte, en je actief gaat inzetten voor verandering van het volksfeest, dan blijft de vraag naar de proportionaliteit en redelijkheid van je acties opspelen. Wat je dan doet kan door de primaire inhoud van de kwestie niet altijd afdoende verklaard worden, integendeel, een gevoel van onevenredigheid kan je blijven vergezellen.

Beide zaken – de rare schaamte en de daarop volgende soms overdreven aanvoelende actie – kunnen alleen verklaard worden door het feit dat je geraakt bent door het verdriet van een ander over datgene wat jij zo aardig vindt. Daar ketst alle andere redelijkheid op af. Zwarte Piet = zwart verdriet. Die schok – dat is de essentie van denkschaamte.

Bijvoorbeeld zoals Robert Vuijsje het verwoordt in een interview in Trouw. Van Vuijsje  is bekend dat hij Zwarte Piet wil afschaffen en als hem de vraag gesteld wordt: “U hebt een zwarte vrouw en gekleurde kinderen, wanneer dacht u: die Zwarte Piet kan niet meer?”, dan  antwoordt hij: “Mijn ogen gingen open toen ik een jaar terug Pauw&Witteman zag waarin Henk Westbroek de Antilliaans-Nederlandse kunstenaar Quinsy Gario toesprak. Mijn vriendin, ze heeft Creoolse ouders, heb ik nog nooit zo fel gezien over dit onderwerp. Ik heb niet lang daarna de enige zwarte jongen in mijn klas op de basisschool opgebeld. Ik zat nota bene naast hem. Of hij ook Zwarte Piet werd genoemd, vroeger, en of hij het een rotfeest vond. Ja, zei hij. Had ik nooit gemerkt. Ik besefte toen dat het niet gaat om hoe ík het beleef en heb beleefd, maar hoe zwarte mensen het beleven”.

Op deze manier wordt het rare – hoe irritant ook – ineens duidelijk genoeg.

Zie ook Lekker irrationeel, Samenvatting Schaamte en verandering en Iets kleins

vrijdag 14 november 2014

Prikkels


Israël ken ik wel – als toerist – en dat beviel me. Ik ken het land niet als bewoner, en ik vraag me wel eens af hoe me dat zou bevallen.

Die vraag wordt op dit moment getriggerd door herlezing van passages uit het boek van Ari Shavit Mijn beloofde land waarover ik eerder berichtte. Met name de passages naar aanleiding van de Israëlische levensmiddelengigant Strauss prikkelen, door de tintelende intensiteit van de Israëlische samenleving die erin doorklinkt.

Shavit: “Israël is een land dat snel opgewonden raakt en snel op te winden is; de Israëliërs hebben dan ook steeds meer stimulansen nodig. Het Strauss-team begreep dat dit ook geldt voor de smaak van alle etenswaar. Ze realiseerden zich dat de Israëlische hartige hapjes veel zouter moesten zijn dan de Amerikaanse snacks en de zoetwaren veel zoeter dan de Europese. Chocola diende veel chocolade-achtiger te zijn en vanille veel vanille-achtiger. Nuances werden in Israël niet gewaardeerd: alles moest krachtig en extreem zijn en het verhemelte met sterke aroma’s strelen. Zo bevatte de Israëlische Milky tweemaal zoveel slagroom als het Duitse voorbeeld. Maar de Israëliërs willen niet gewoon méér, ze willen ook iets nieuws. Ze zijn heel snel op iets uitgekeken. Om die reden vervangt Strauss zijn producten veel sneller dan zijn Europese zusterbedrijven”.

Dat deze prikkellust niet per se tot platheid en smakeloosheid hoeft te leiden, bewijst de ontwikkeling van de Israëlische danskunst. Die wordt eveneens in grote mate gedreven door basale fysieke prikkels, maar weet tegelijkertijd een hoog niveau van artisticiteit te bereiken. Israëlische dans is niet zozeer op schoonheid gericht, het draait meer om guts: impulsen vanuit het lichaam en blote voeten in plaats van spitzen.

Intuïtie en gevoel, daarop drijft volgens experts de Israëlische dans. De drive van de dansers, de geweldige techniek, de innerlijke noodzaak die uit de choreografieën spreekt – het zijn constanten in Israëls jonge dansgeschiedenis, die maken dat Israëlische dans op dit moment internationaal gezien een succesverhaal is.

De choreograaf Guy Behar verklaart de kracht van deze danstraditie vanuit de maatschappelijke situatie in Israël. “De context waarin we werken is dynamisch, turbulent,” zegt hij. “Je weet nooit wat er gaat gebeuren. Elk moment kan de situatie veranderen. Als je iets te zeggen hebt, dan moet je het nú zeggen. Die innerlijke noodzaak en directheid zie je terug in vrijwel al het werk.”

Ja, die artistieke en communicatieve dynamiek heeft beslist iets prikkelends en dat spreekt me aan. Maar voor hetzelfde geld zou ik het allemaal iets te rauw vinden. Verder betwijfel ik of ik niet te stressgevoelig ben om permanent in een oorlogssituatie te verkeren. Ik denk eigenlijk dat ik dat niet kan. Voor mij geldt eerder wat de voormalige CIDI-voorzitter John Manheim ooit van zichzelf zei: dat zijn zenuwgestel hem niet toeliet in Israël te wonen.

Maar een even groot probleem zou voor mij zijn dat die prikkelende dynamiek van het culturele en economische leven in Israël zo schel afsteekt tegen de lauwheid en onverschilligheid die het merendeel van de Israëlische bevolking vertoont als het gaat om een vredesregeling en de behandeling van de Palestijnen. Een houding die zo perfect, en dus niet toevallig, belichaamd wordt door de volstrekte-niet-danser premier Netanjahoe. Onbegrijpelijk eigenlijk.

Zie ook Meemaken en De gelaagdheid van Ari Shavit

donderdag 6 november 2014

‘Gematigd’ is een scheldwoord


Wie probeert, temidden van huiveringwekkende verhalen uit het Midden-Oosten en Islam-debatten in eigen land, enige grip te krijgen op het verschijnsel ‘Islam’, kan daar makkelijk moedeloos van worden. De conclusie is namelijk al gauw dat Islam datgene betekent wat je gesprekspartner van dat moment graag wil dat het betekent.

Spreek je met IS-aanhangers, of lees je hun uitspraken in de krant, dan hoor je dat ‘Islam’ betekent: Sharia in zijn strengste vorm, slavernij en de dood voor ongelovigen. Spreek je met poldermoslims, dan hoor je dat ‘Islam’ betekent: vrede. En verder hoor je alle varianten die daar ergens tussenin zitten.

Je krijgt uiteindelijk dus geen vaststaand verhaal, geen eenduidig beeld van deze godsdienstige traditie, maar misschien kan dat ook niet. Waarschijnlijk hebben de mensen gelijk die met Nuweira Youskine zeggen: de Koran is geen Ikea-instructie. Er is niet één invulling van de Islam de juiste, net zoals je verschillende opvattingen hebt over Jodendom en Christendom.

Aan de andere kant, in de beelden die Moslims schetsen van hun traditie zit toch wel een aantal elementen die steeds blijken terug te keren. Daarvan zou je kunnen zeggen: die horen er onlosmakelijk bij. Twee ervan licht ik er hier uit: enerzijds de opvatting dat de Koran de letterlijke tekst van God is en anderzijds dat het woord ‘gematigd’ in brede Islamitische kring een negatieve klank lijkt te hebben.

Volgens de traditie is de Koran woord voor woord en letter voor letter rechtstreeks van Allah afkomstig en door Mohammed vastgelegd zonder enige wijziging of toevoeging. Dat maakt het ondenkbaar voor Moslims dat er meerdere en verschillende versies zouden zijn van één beschreven gebeurtenis, zoals er in het Christendom vier evangelieën zijn of in het Jodendom twee scheppingsverhalen. Het maakt, in Islamitische ogen, de Koran ook superieur ten aanzien van die andere teksten en verklaart waarom de Joodse en Christelijke tradities last hebben van revisies, hervormingen, verflauwing en verdunning van hun eigen leerstellingen. Daar zit ruis op de lijn vanwege de meerduidigheid van hun teksten, en daar is de Koran van gevrijwaard.

De tweede observatie betreft het woord ‘gematigd’. Opvallend vaak hoor ik dat woord, waarvan ik gewend ben dat het in positieve zin gebruikt wordt, door Moslims in negatieve zin gebruikt worden. Bijvoorbeeld in een brief in NRC van Nabeel Siddiqie waarin hij ingaat op de gebruikelijke afwijzing in correcte media van fundamentalisten, extremisten en jihadisten. “Daartegenover”, zegt hij, “worden normale, in mijn ogen echte, moslims weggezet als gematigde moslims. Alsof je gematigd moet zijn in je geloof om de Nederlandse samenleving te kunnen passen. Gezien de definitie van het woord islam, de gedragsregels van de profeet Mohammed en de leerstellingen in de Koran, kan ik niets anders dan concluderen dat ik tot de groep fundamentalisten, extremisten en jihadisten behoor”.

Een ander voorbeeld is de winkelmedewerker Jamal Saïdi uit de Schilderswijk die in Trouw zijn grootste grief als volgt verwoordt: “Ze willen dat iedereen gematigd is”. Of Montasser al De’emeh van de onderzoeksgroep Midden-Oosten van de Universiteit Antwerpen die over de van ronselarij verdachte Fouad Belkacem twittert: “Hij interpreteert zijn godsdienst op een radicale wijze. That’s it!”. Niks bijzonders dus. Tenslotte is er de reactie op mijn blogbericht Alcoholisme en djihad: “Er is maar één islam en dat is de islam zoals vermeld in de koran, hadiths and sirat. Er zijn geen muslims die zich “GEMATIGD” noemen, dit is een uitvinding van de westerse politiek (in?)correcte media en politici. Als er gematigde moslims zouden bestaan dan zou er ook iets te MATIGEN moeten zijn. Wat zou dat moeten zijn?”

Eerlijk gezegd vind ik die negatieve lading van het woord ‘gematigd’ bij Moslims wel problematisch. Als alleen begrippen als ‘zuiverheid’, ‘puurheid’, ‘absolute overgave’ en ‘complete onderwerping’ de oriëntatie van een Moslim mogen aanduiden, wat moet je dan met de bezoedeldheid en compromissen waar een vrije samenleving van aan elkaar hangt?

Zie ook Zijn wij allen fundamentalist? en (On)reinheid

vrijdag 31 oktober 2014

Levinas en Kahneman


De psycholoog Daniel Kahneman was net afgestudeerd toen hij in 1955 als dienstplichtige in het Israëlische leger de opdracht kreeg om voor het hele leger een nieuw interviewsysteem op te zetten. De interviews waren bedoeld om een beeld te krijgen van de rekruten en hen te beoordelen op de vraag of ze geschikt waren voor de officiersopleiding.    

Het bestaande systeem voldeed niet meer, omdat het de interviewers de vrijheid gaf te doen wat ze het meest interessant vonden, namelijk iets te weten te komen over de dynamiek van het geestelijk leven van de geïnterviewde. Én omdat de samenvattende beoordeling van de rekruut door de interviewers bij de uiteindelijke beslissing de doorslag gaf, terwijl er wetenschappelijke aanwijzingen waren dat dergelijke beoordelingen onbetrouwbaar waren.

Kahneman pakte beide bezwaren aan. In plaats van de vrije interviews koos hij voor gestandaardiseerde, feitelijke vragen. En in plaats van interview-samenvattingen koos hij voor statistische samenvattingen van afzonderlijk beoordeelde kenmerken van de rekruut. De uiteindelijke score voor geschiktheid voor gevechtstaken zou aan de hand van een standaardformule berekend worden, zonder verdere inmenging van de interviewers.    

In zijn boek Ons feilbare denken verantwoordt Kahneman zijn keuzes als volgt. “Door me te richten op gestandaardiseerde, feitelijke vragen hoopte ik het halo-effect te bestrijden, waarbij gunstige eerste indrukken van invloed zijn op latere oordelen. Ik vertelde de interviewers dat ze zich niet druk hoefden te maken over de toekomstige aanpassing van de rekruut aan het leven in krijgsdienst. Hun enige taak was de relevante feiten over hun verleden op tafel te krijgen en die informatie te gebruiken om elke persoonlijkheidsdimensie te scoren. ‘Het is jullie taak om betrouwbare gegevens aan te leveren’, hield ik hun voor. ‘Laat de voorspellende validiteit maar aan mij over’, waarbij ik doelde op de formule die ik zou opstellen om hun specifieke scores te combineren”.

Dan vervolgt hij: “Onder de interviewers brak bijna een opstand uit. Deze intelligente jonge mensen konden het moeilijk accepteren dat ze van iemand die nauwelijks ouder was dan zijzelf de opdracht kregen om hun intuïtie uit te schakelen en zich volledig te concentreren op saaie feitelijke vragen. Eén van hen protesteerde met de opmerking: ‘U maakt robots van ons!’ Daarom kwam ik met een compromis. ‘Als jullie het interview precies zo afnemen als ik gezegd heb, zal ik daarna aan jullie wens tegemoetkomen: doe dan je ogen dicht, probeer je de rekruut als soldaat voor te stellen en geef hem een score op een schaal van 1 tot 5.”    

De nieuwe interviewprocedure bleek een aanmerkelijke verbetering ten opzichte van de oude. De som van de zes beoordelingen voorspelde de prestaties van de soldaten veel nauwkeuriger dan de samenvattende beoordelingen van de eerdere interviewmethode, hoewel nog verre van volmaakt. Ze waren gevorderd, aldus Kahneman, van ‘volstrekt nutteloos’ tot ‘enigszins nuttig’.    

Tegelijkertijd stelde Kahneman vast, tot zijn verrassing, dat het intuïtieve oordeel dat de interviewers zich vormden op het moment van de gesloten ogen, ook heel goed voldeed, zelfs net zo goed als de som van de zes specifieke scores. Hij vertelt: “Een algemene les die ik aan deze episode ontleende, was dat je intuïtieve oordelen niet zomaar moet vertrouwen – noch van jezelf noch van anderen – maar dat je ze ook niet zonder meer mag verwerpen.”    

De vraag die ik mezelf stel bij dit verhaal van Kahneman is: fungeert de geblinddoekte intuïtie nu als een zoethoudertje? Gelooft hij daar eigenlijk niet in? Moeten de medewerkers maar accepteren dat er met formules gewerkt wordt en dat ze hun creatieve betrokkenheid niet kunnen ontplooien?      

Inderdaad: Kahneman is sceptisch. Hij is van mening dat we over het algemeen onze eigen intuïtieve vaardigheden en expertise en mensenkennis schromelijk overschatten. En dat daarom algoritmen en op formule gebrachte nuchtere waarnemingen en metingen de voorkeur verdienen. Of het nu gaat om de beoordeling van rekruten, de voorspelling van wijnprijzen of de taxatie van een schilderij.      

Een dergelijke opvatting roept gauw de weerstand op van het soort dat we hierboven al tegenkwamen: ‘wij worden tot robots gemaakt!’ Wat blijft dan over van onze hoogstpersoonlijke individualiteit en creativiteit? Verwordt ons leven dan niet tot een saai en onpersoonlijk gebeuren?      

Ik snap de weerstand, maar ik heb toch de neiging om Kahnemans visie te delen. Daarvoor ben ik genoeg gedrenkt in de scepsis die ook Levinas ten toon spreidt als het gaat om de euforie van het hoogstpersoonlijke denken dat erg met zichzelf ingenomen is maar aan de lopende band illusies produceert. Hoe zeer de ophemeling van het creatieve individu ook past in de romantische samenleving die we nog steeds zijn, de scepsis daartegenover van Levinas en Kahneman is wat mij betreft wel op zijn plaats. Kahneman mag van mij zijn zoethoudertje dus wel gebruiken, want veel van de zelfingenomen euforie kan een mens goed missen.    

Wat een mens níet kan missen is een andere soort smeuïgheid. Namelijk die van de echte ontmoeting met een ander mens of andere mensen. Ik denk zelfs dat vervulling van dat verlangen een hoop overdreven op individualiteit gerichte aandacht in onze samenleving overbodig kan maken. Op het punt van dat tekort laat Kahneman je, afgezien van het zoethoudertje, met lege handen achter. Want hij spreekt nauwelijks over zulke ontmoetingen tussen mensen.    

Levinas des te meer.

Zie ook Levinas en empathie

vrijdag 24 oktober 2014

Acceptabel cynisme


Rosanne Hertzberger sloeg een beetje door toen ze onlangs deze stellige uitspraak deed: “Het is allemaal opportunisme. Er is geen rechtvaardigheid”. Dit naar aanleiding van de vele gewelddadige toestanden in de wereld, en de neiging van veel mensen om die bruutheid te ontkennen of te vergeten.

De afstand tot puur cynisme is met een dergelijke categorische uitspraak wel erg klein geworden, en het antwoord op de vraag waarom je je überhaupt om iets anders zou bekommeren dan je eigen belang kan nog slechts luiden: niet doen, want alleen het lot en het recht van de sterkste gelden.

Zo heeft Hertzberger het waarschijnlijk niet bedoeld, want ze eindigt met de vaststelling dat we ons wél bekommeren om wat dichtbij is: de directe omgeving, het eigen land, misschien zelfs West-Europa. En dat zou toch niet het geval zijn als daar niet een basale vorm van vertrouwen en rechtvaardigheid was georganiseerd. Dankzij functionerende rechtssystemen, democratie en goede belangenvertegenwoordiging.

Hertzbergers cynisme begint in mijn interpretatie dus bij de scheve verdeling van geweld en welvaart op globaal niveau. Daar lukken dingen niet, zegt ze, en het is utopische luchtfietserij om te denken dat je aan díe onrechtvaardigheid vanuit het Westen iets kunt doen.

Dat klinkt nog cynisch genoeg, maar ik ben wel geneigd haar daarin bij te vallen. Want de bedwinging van onze eigen chaos is al moeilijk genoeg. Dat heeft ons eeuwen van denkwerk en inspanning gekost, en we onderschatten, vanuit de gewenning aan onze orde, hoe gemakkelijk nieuwe chaos daarop inbreekt.

Om die reden stem ik ook in met een andere nuchtere stem, namelijk die van Rob de Wijk. Die schreef vorige week in Trouw het volgende: “Het is tijd voor een fundamentele discussie over hoe we met de chaos rond, en nu ook in, Europa omgaan. Indamming en rode lijnen zijn de sleutelwoorden. Het is helaas onvermijdelijk dat het Westen zijn eigen veiligheid en belangen voorop stelt en minder door een humanitaire bril naar deze conflicten kijkt”. Dat zal lastig zijn, aldus De Wijk, “want politiek en burger zitten nog vast in het oude stramien van een betweterig en oppermachtig Westen dat zich vooral om humaniteit wil bekommeren”.

We moeten dus afstand doen van veel omvattende idealen. Maar voor wat we overeind willen houden – een geordende samenleving met oog voor basale menselijke waarden – is nog meer dan genoeg idealisme en inzet vereist.

Zie ook Weerzin tegen het Westen, Wereldorde en Onze Grondwet

woensdag 22 oktober 2014

ICT en oud denken


Van de elf aanbevelingen die de voorzitter van het Parlementair onderzoek naar ICT bij de overheid, Ton Elias, onlangs presenteerde, lijkt er mij maar één te zijn die echt hout snijdt. Dat is het advies om ICT vast onderdeel te maken van de interne opleiding van alle Rijksambtenaren.

De andere komen voort uit het oude denken dat de problemen juist veroorzaakt. Ze vertonen dezelfde manco’s als die ze moeten bestrijden. Bijvoorbeeld de creatie van een “Toetsingsbureau voor ICT” dat vooraf en gedurende de looptijd van ieder project verplichte toetsingen moet gaan uitvoeren. Deze bureaucratische oplossing, die trouwens in allerlei varianten op diverse plekken al uitgeprobeerd en mislukt is, zal met de bijbehorende procedures en stempels de wendbaarheid en slagkracht van automatiseringsprojecten verder ondermijnen. De voorspelbare reacties van management op zo’n nieuwe hindermacht zijn ook al lang en breed bekend en vertrouwd: territoriumafbakening, afdelingenstrijd en het afserveren van de nieuwe specialisten en pottenkijkers als nerds.

Een paar andere aanbevelingen gaan over het juridisch steviger dichttimmeren van contracten en controle-momenten. Ook dat lijkt mij niet direct een goede vervanging te zijn voor inhoudelijke betrokkenheid bij het automatiseringswerk zelf. Het levert vooral werk op voor advocaten en andere juristen.

Het basisprobleem wordt in het rapport van Elias c.s. dus, behalve in die ene aanbeveling, niet geadresseerd. Dat probleem is namelijk gelegen in het onvermogen van gevestigd management – trouwens niet alléén bij de overheid – om interacties op de werkvloer, met de bijbehorende processen en informatiestromen, te zien als de primaire plaats waar toegevoegde waarde voor de organisatie wordt gecreëerd. En om zorg voor die interacties dus te beschouwen als core-business voor hoger management.

In de plaats daarvan bezien veel managers dat hele gebied met een zeker dédain, en geven het uit handen aan anderen. Zelf houden ze zich liever alleen bezig met beleid en strategie. Zolang managers, net als Kamervoorzitter Van Miltenburg, ermee koketteren dat ze het hele gebied niet kennen, is er weinig hoop.

Zie ook Amsterdam en ICT, Donkere hokjes en Is veranderen uit?

donderdag 16 oktober 2014

IS geeft betekenis aan 4 en 5 mei


Jacques Wallage presenteerde onlangs suggesties van het Nationaal Comité 4 en 5 mei voor de viering van die herdenkingsdagen in de toekomst. De suggesties staan in een ‘visiedocument’ van het comité waarvan Wallage vicevoorzitter is. Wat me opvalt, is dat dit in het voorjaar opgestelde document al bij het verschijnen ervan enigszins gedateerd aandoet, vanwege recente geopolitieke ontwikkelingen.

Althans, gedeeltelijk. Want het stuk bevat onomstotelijk belangrijke observaties en voorstellen. Zoals aandacht voor het isolement waarin Joden en Indische Nederlanders tijdens de oorlog verkeerden, voor de kille ontvangst die zij na 1945 in Nederland kregen en voor het verschil tussen herdenking en verzoening.

De notie van gedateerdheid komt in me op door de opmerkingen van het comité over het gevaar dat verwijzingen naar het belang van vrijheid gemakkelijk sleets en betekenisloos worden. De huidige invulling van 5-mei-bijeenkomsten is volgens het document “niet erg overtuigend” en ambassadeurs van de vrede dreigen te verworden tot “een cliché”.

Ik snap wat het comité bedoelt, en ik heb mezelf de afgelopen jaren ook wel eens afgevraagd hoe lang die herdenkingen in het vreedzame Nederland betekenisvol kunnen blijven en niet verworden tot geforceerde en holle rituelen.

Maar sinds deze zomer heb ik díe zorg in ieder geval niet meer. IS laadt, geholpen door onze journaals en kranten, het begrip vrijheid opnieuw met een dwingende betekenis. Het beschouwen van de beelden uit dat deel van de wereld prent mij op dagelijkse basis in, en naar ik aanneem anderen ook, hoeveel wij te verliezen hebben op het vlak van vrijheid en vrede.

Die opnieuw verworven betekenis is daarom zo krachtig, denk ik, omdat daarin de strevingen en gevoelens van goedwillende Nederlanders vanzelfsprekend op één lijn komen te liggen. Of ze nu autochtoon, Moslim, Jood of wat anders zijn, die Nederlanders delen met elkaar al gauw de overtuiging dat we dát kwaad zullen bestrijden.

Maar dat betekent dat nog een ander deel van het stuk direct gedateerd aandoet. Namelijk dat deel waarin het gaat over “vredesmissies” uit het verleden en in de toekomst, waarvan de gesneuvelden moeten worden blijven herdacht. Terwijl we op dit moment met onze straaljagers verzeild zijn geraakt in wat je toch niet anders dan een ‘oorlogsmissie’ kunt noemen. Ook al organiseren we het vooralsnog zo dat daar aan onze kant geen slachtoffers hoeven te vallen.

Maar het woord oorlogsmissie zat een paar maanden geleden nog niet in ons vocabulaire.

Zie ook Alles is besmet en Zitten slapen

donderdag 9 oktober 2014

Roofloof


Eigenlijk ga ik ieder jaar direct na de morele reiniging van Jom Kipoer alweer in de fout. Dat komt door het opzetten van de loofhut.

Ooit probeerde ik dat wel netjes te doen. Ik wist dat je niet zo maar in het wilde weg takken van bomen mag afknippen, maar ik had ze nodig om de hut mee af te dekken. Dus belde ik de gemeente met de vraag of ze misschien wat snoeiafval hadden en of ik daar wat van zou kunnen gebruiken. Ja hoor, dat was geen enkel probleem, ze zouden het bij me afleveren.

Dat heb ik geweten. Het loof was van lijsterbessen en wilgen en ander gewas dat zich niet zo goed leent voor een soeka. Maar het ergste was dat, toen de hut eenmaal afgedekt was, ik nog een karrevracht takken over had. Het kostte me drie ritjes naar de vuilstort om dat weg te werken.

Daarom doe ik het sindsdien op een andere manier. Tegen de schemering, als er wat minder mensen op straat zijn, loop ik de prachtige rij iepen langs bij ons in de straat. Met een snelle beweging knip ik laaghangende takken eruit. Veel heb ik niet nodig, want iepenloof vult goed. Maar ja, het mag niet.

Zie ook Hutten en Seculiere varianten

vrijdag 3 oktober 2014

Zitten slapen


Nederland is verrast en overdonderd, nu blijkt dat terrorisme dichterbij is dan we dachten. Militairen kunnen beter niet meer in uniform over straat gaan en de overheid roept mensen op om meer dan gemiddeld waakzaam te zijn in de openbare ruimte. Het is geen paniek, dat wil ook niemand, maar we zijn toch wel geschrokken.

Hebben we dan zitten slapen? Hebben we decennia lang een tegen het Westen gerichte dreiging niet willen zien, behalve op plaatsen waar je er niet omheen kon zoals in Israël of Talibaans Afghanistan?

Daar zit wel wat in en menig commentator laat zich in die richting uit.

Zo bijvoorbeeld Peter Knoope van het Nederlands Centrum voor Terrorismebestrijding, die tot voor kort geloofde dat de Arabische lente een seculiere omslag zou veroorzaken in de Arabische wereld. En voormalig gijzelaar Arjan Erkel, die meent dat het gevaar wordt gebagatelliseerd. Kenneth Roth, de directeur van Human Rights Watch, beseft nu, zo vertelt  hij, het beperkte nut van mensenrechtenstrategieën wanneer je met een groep als IS te maken hebt. En Henk Hofland zegt erover: “Het gaat hier in de eerste plaats om de totale verrassing die IS het Westen bereid heeft. De meesten van onze leiders beseften nauwelijks dat er zo’n organisatie bestaat, laat staan dat ze de gevaren kunnen overzien. Het succes van IS wordt ook veroorzaakt door onze naïviteit en achteloosheid”.

Je kunt je afvragen of ze met deze uitspraken ook de hand in eigen boezem steken, want serieuze verwijzingen naar Islam-gerelateerde gevaren heb ik van die commentatoren nooit gehoord. Behalve van Erkel, maar die had er als gijzelaar dan ook persoonlijk mee kennisgemaakt.

Wat betekent dat? Zijn we hier, inclusief onze scherpzinnige commentatoren, verdoofd geweest door onze links-progressieve roes? Deden wij teveel aan wishful thinking, dat ons blind maakte voor de omvangrijke wrede variant van de Islam? En ook: had Geert Wilders dan gelijk? Is dit zijn uur van de waarheid?

In zekere zin wel. De meeste van die vragen kun je bevestigend beantwoorden. En Wilders heeft in ieder geval niet zitten slapen en een aantal dingen bij de naam genoemd.

Maar ik wil benadrukken dat hij in laatste instantie beslist óngelijk had en heeft, en wel om twee redenen. De eerste reden is dat hij bij voorbaat een humane Islam uitsluit. Dat is even dom en kortzichtig als de vergoelijkende houding van Islamknuffelaars die nooit iets kwaads kunnen zien in de Islam.

De tweede reden is dat onze kortzichtigheid en ons vertrouwen ons ook wat opgeleverd hebben. Ik denk dat ieder jaar dat je in redelijke harmonie met elkaar in de multiculturele samenleving doorbrengt winst is. En als dat dankzij onze kortzichtigheid tien jaar lang het geval is geweest profiteren we daar nu wel van. Het is niet voor niets dat op dit moment in de media ook de stemmen kunnen doorklinken van Turken en Marokkanen die vijf jaar geleden nog radicaal en djihadistisch waren en nu een front willen vormen tegen de terroristen.

Als in die sfeer van integratie en tolerantie al tien jaar geleden, zoals de wakkere Wilders wilde, de beuk was gezet, waren we nu verder van huis geweest. Onze idealistische verdoving heeft ons dus zeker iets gebracht.

Het alternatief voor zitten slapen is daarom niet: de beuk erin à la Wilders. Maar, terwijl je probeert een pluralistische samenleving draaiende te houden, realistisch zijn en vooral de dingen bij de naam noemen. Zeg maar: de gecombineerde lijnen Aboutaleb/Van der Laan.

Zie ook Alles is besmet en Joods-Christelijk

vrijdag 26 september 2014

Weerzin tegen het Westen


Een gemeenschappelijke factor in veel van de huidige wereldbranden is de weerzin van een aantal van de strijdende partijen tegen het Westen. Of het nu gaat om IS in het Midden-Oosten, de Russen in Oekraïne, of Boko Haram in Afrika, ze zijn alle vervuld van een diep wantrouwen, zo niet haat tegen het Westen. Evenals hun geestverwanten in ons eigen Nederland. En volgens Abdou Bouzerda is de buitenproportionele aandacht voor het Palestijns-Israëlische conflict daar ook op terug te voeren.

Wat moet je daarmee?

Je kunt erin meegaan want, zeg je dan, er zit wel iets in. We hebben als Westen gewoon te lang de baas gespeeld. De zekerheid waarmee het Westen ooit voor de hele wereld meende te kunnen beslissen over goed en slecht, is danig in het ongerede geraakt. Schuldgevoel over datzelfde kolonialisme is beter op zijn plaats, het is nu aan het Westen om te zwijgen.

Dit klinkt wat mij betreft wel erg gedateerd schuldbewust, naar illusies over onpartijdig pacifisme, of naar het geloof in bovenpartijdigheid. Alsof je zélf geen eigen standpunt hebt of zelf niets te verdedigen hebt. De hernieuwde aandacht voor defensie toont naar mijn idee goed aan dat we in het Westen wel degelijk iets te verdedigen hebben.

Een andere mogelijke reactie op de weerzin tegen het Westen is om ertegen in te gaan want, zo ben je van mening, veel van onze waarden zoals mensenrechten en democratie zijn eigenlijk universeel. “Eigenlijk” zouden alle volken dat willen, ook al beseffen ze dat nog niet. We moeten de universele geldigheid daarvan dus blijven uitdragen. Een beetje zoals Erik Borgman onlangs deed in een bijdrage over godsdienstvrijheid waarin hij uitriep dat godsdienstvrijheid in iedere grondwet thuis hoort.

Een probleem voor aanhangers van deze tweede optie is dat de weerzin tegen het Westen veel groeperingen en volken allergisch maakt voor dat soort boodschappen. Een veel gehoorde Westerse oplossing daarvoor is dat we die waarden dan niet Westers noemen, maar universeel. Het gevaar van deze tactische houding is dat die (begrijpelijkerwijs) de weerzin versterkt. Immers, zelfs als het zo is dat die waarden universeel zijn, dan nóg willen mensen dat zelf ontdekken. Zij willen die waarden niet aangereikt krijgen van voormalige imperialisten.

Je kunt ook, met burgemeester Van der Laan in zijn Abel Herzberglezing, kiezen voor een derde optie en zeggen: misschien bestaan er wel meerdere morele kompassen naast elkaar. “We leven met verschillende morele kompassen, in een wereld vol brandhaarden. We zullen elkaars morele kompas moeten leren kennen, en erkennen dat dat kompas vaak voortkomt uit leed. Er is geen ‘patent’ in de wereld van het leed”, aldus Van der Laan.

Deze derde optie lijkt op de eerste, met dit verschil dat Van der Laan dit standpunt koppelt aan grote alertheid en bereidheid tot daadwerkelijk fysiek ingrijpen. Dat vind ik ook wel het mooie van de positie van de burgermeester: zijn criteria voor al of niet ingrijpen zijn van zeer praktische aard. Hij kijkt naar gedrag van mensen en reduceert daarmee een ingewikkelde ideologische discussie tot een, in ieder geval voor zijn eigen gevoel, goed uit te voeren beoordeling van gedrag. Zaait iemand haat, roept iemand op tot geweld, gebruíkt iemand geweld? Dan is dat een  grensoverschrijding en zal er geen millimeter tolerantie zijn. Wij zullen handhaven!

Wat mij aanspreekt is dat Van der Laan daadwerkelijk afrekent met het altijd zo pretentieuze universalisme. Dat doet de eerste optie niet omdat die, naar een uitspraak van Alain Finkielkraut, gevangen blijft in de adoratie van de ander, of van alle anderen en van daaruit in een soort steriele bovenpartijdigheid. De tweede optie doet dat evident niet, omdat die juist gelooft in de universele geldigheid van bepaalde waarden.

De optie Van der Laan rekent af met het universalisme omdat het handelingsperspectief dat eraan vastzit wezenlijk plaatsgebonden is. Het is namelijk van kracht tot aan de gemeentegrenzen van Amsterdam, of in het geval van de aanwezigheid van meer geestverwante burgemeesters, tot aan de landsgrenzen. Daarbinnen geldt het kompas van Van der Laan, met zijn eigen criteria voor ontoelaatbaarheid, daarbuiten niet.

Dat kan een geruststelling zijn voor die Moslims, van wie het kompas - om maar wat te noemen - vrouwelijk wapperend haar als absoluut ontoelaatbaar aanmerkt. Op andere plaatsen dan Amsterdam of Nederland, bijvoorbeeld in Saoedi-Arabië of Iran, zal men daar, geheel volgens de optie Van der Laan, dan inderdaad tegen kunnen optreden. Daar kunnen zij aan hun trekken komen.

En voor mij is het een geruststelling omdat het plaatselijke Amsterdamse kompas, met de bovengenoemde ontoelaatbaarheidscriteria van Van der Laan, gelukkig ook het mijne is.

Zie ook Welk geweld heb je liever? en Het heroïsche kosmopolitische individu

donderdag 18 september 2014

Israël en het ABP


Raar van het ABP om het over Gaza te hebben. Het pensioenfonds evalueert zijn beleggingen in Israëlische banken en doet dat naar eigen zeggen op basis van internationale wet- en regelgeving en de UN Global Compact. Een bericht op de ABP-site meldt dat de evaluatie op dit moment niet leidt tot terugtrekking uit de beleggingen. Het bericht voegt daaraan toe dat het ABP begrip heeft “voor alle onrust en emotie die het conflict in Gaza oproept”.

Ik vind dat raar, want als het gaat om het morele gehalte van Israël lijkt mij het Israëlische  optreden op de Westbank van veel groter belang.

In Gaza is het maar zeer de vraag of Israël over de schreef is gegaan, en zo ja, of niet beide partijen over de schreef zijn gegaan. Israël voerde daar een verdedigingsoorlog tegen raketten die zijn burgers troffen, en naar gaandeweg bleek, ook tegen tunnels die nog heel gevaarlijk hadden kunnen worden.

Je kunt vraagtekens plaatsen bij de grote aantallen slachtoffers die Israël maakte in Gaza. Maar experts betwijfelen of je zo’n oorlog op een andere manier kunt voeren, gegeven de bevolkingsdichtheid in Gaza en de tactieken van Hamas. Het moet, ter vergelijking, nog blijken hoe chirurgisch de luchtaanvallen van de Amerikanen op IS zullen uitpakken. Daar gaan ongetwijfeld onschuldige burgers het slachtoffer van worden, al zullen er minder cameraploegen zijn dan in Gaza om hen in beeld te brengen.

Voor de Israëlische kolonisering van de Westbank daarentegen bestaat geen enkel excuus. Het gaat daar niet om zelfverdediging, maar om ideologisch gedreven landjepik, dat uiteindelijk moet leiden tot annexatie. Er is daar sprake van kille machtspolitiek à la Poetin en het creëren van  facts on the ground, zonder enige morele rechtvaardiging.

Dus als het het ABP te doen is om meer dan de emotionele ophef over een altijd ellendige oorlog, en als een serieuze beoordeling van het internationaal rechtelijke fatsoen en morele gehalte van Israël aan de orde is, dan had het pensioenfonds veel beter kunnen verwijzen naar de Israëlische acties op de Westbank.

Zie ook De man van hoger honing en Het nieuwe Midden-Oosten

vrijdag 12 september 2014

Donkere hokjes


Ik ben geen Arthur Gotlieb. Maar ik had wel onlangs een afspraak van acht minuten met de gemeentesecretaris om mijn zorgen te uiten over bepaalde aspecten van de bedrijfsvoering van de gemeente Amsterdam.

Die zorgen betreffen de verwaarlozing van de basale processen binnen de gemeente. Zoals de wijze van vergunningverstrekking, de onderlinge afstemming van afdelingen, en de inrichting van het gemeentelijke financiële systeem.

De gemeentesecretaris had niet veel zin in dit onderwerp. Want je hebt het hier over werkprocesverheldering, en tientallen jaren lang werd dat gedaan door eenzame procesbeschrijvers in donkere hokjes, en daar heeft niemand wat mee. Daarna kwam een fase dat men begreep dat overleg over de processen met betrokkenen van groot belang is, maar dat leidde in een aantal gevallen tot oeverloos gepolder zonder heldere vastleggingen, en daar was de gemeentesecretaris inmiddels ook allergisch voor geworden. Logisch.

Wat door die pendelbeweging tussen extremen uit beeld verdwijnt is dat er een heel geloofwaardige tussenpositie is. Namelijk die waarbij je wel structureel de betrokkenen betrekt bij het gesprek over hun processen, maar ervoor zorgt dat die gesprekken zakelijk en efficiënt verlopen doordat je de zaak goed structureert.

De frequentie van die gesprekken kan afgestemd worden op de mate waarin je iets nieuws aan het ontwikkelen bent, maar wel zodanig dat daarna, als daar aanleiding toe is, het gesprek onmiddellijk geactiveerd kan worden. Maar dat leek de gemeentesecretaris, vanuit de recent opgebouwde allergie voor het polderen, iets te ver gaan. En ook vanwege de momenteel overladen gemeentelijke agenda natuurlijk.

Maar, zei ik in de achtste minuut, zonder die nadruk op het gesprek met betrokkenen zit je weer gauw in het donkere-hokjes-werk. Dan zul je later gedwongen zijn om de pendelbeweging naar het andere extreem nog een keer te herhalen. Dat zou wel meevallen, dacht de gemeentesecretaris.

Zie ook Amsterdam en ICT en Soorten overleg

vrijdag 5 september 2014

Antisemitisme


Isis-aanhangers in de Schilderswijk schreeuwen antisemitische leuzen.

Rabbijn Jacobs krijgt een baksteen door zijn ruit.

Een voorbeeldige allochtoon in overheidsdienst vertoont karikaturaal antisemitisch complotdenken.

Raar genoeg voel ik me wat antisemitisme betreft iets rustiger dan jaren het geval was. Want wat er altijd al was, was het vermoeden van antisemitisme. Dat vermoeden werd regelmatig geactiveerd doordat vanonder een schijnbaar rimpelloos oppervlak zomaar ineens een anti-Joodse of anti-Israëlische opmerking gemaakt kon worden. En vooral de gretigheid waarmee sommige mensen dat deden – in navolging van Abram de Swaan, ook al had hij het juist over anti-Israëlisme, treffend aan te duiden als enthousiasme – dat maakte mij onrustig.

Na het oppoppen van zo’n opmerking sloot het oppervlak zich weer en leek er opnieuw weinig aan de hand. Maar mijn onrust was gewekt. Waarom popte daar, vaak naar aanleiding van iets kleins, zomaar ineens dat anti-Joodse op, en vooral: waarom zo gretig? Dat suggereerde een verborgen, diepgaande vanzelfsprekendheid: Joden deugen niet, of ze zich nu wel of niet gedragen.

Met name de verborgenheid van die stemming, terwijl je weet dat hij onderhuids aanwezig is, veroorzaakt onrust. Dan heb ik liever dat dat voor iedereen zichtbaar wordt. Misschien dat ik me daardoor wat rustiger voel.

Zie ook Antizionisme en antisemitisme en Hoe naïef is Levinas eigenlijk?

vrijdag 29 augustus 2014

Definiëren van de wereld


Definiëren van de wereld, het móet wel, anders wordt het in ons hoofd een chaos. Dus daarom doen we het allemaal. Het is een kwestie van evolutionair overleven, en het manifesteert zich als onze neiging tot categoriseren en stereotyperen.

Je kunt daar heel nuchter over spreken. Dat doet bijvoorbeeld Daniel Kahneman in zijn boek Thinking, fast and slow: “Stereotypering is in onze cultuur een beladen begrip, maar zoals ik het hier gebruik, is de betekenis neutraal. Een van de voornaamste kenmerken van ons intuïtieve systeem is dat het categorieën als normen of prototypen interpreteert. Dit is hoe we paarden, koelkasten en politieagenten opvatten.”

Maar dat het móet – omdat je om te overleven in noodsituaties onmiddellijk tot actie moet kunnen overgaan en geen twijfel kunt toelaten – betekent nog niet dat je definities juist zijn en je oordelen gegrond.

Je hebt dus goede kans dat je dieren, mensen, dingen in het verkeerde hokje stopt. En dat is minder onschuldig dan het lijkt. Zeker als je dat bij mensen doet, want mensen willen in laatste instantie zelf de baas zijn over hun eigen leven. Als een ander hen voortijdig of ten onrechte in een bepaald hokje stopt (definieert), dan kan dat voelen als een grensoverschrijding: daar heb jij niets over te zeggen! Dat voelt als geweld.

Maar tegelijkertijd hangt, zoals gezegd, ons leven aan elkaar van definities en labels die we aan de wereld en anderen opleggen. En de vanzelfsprekendheid daarvan is soms zo groot dat het vergezocht lijkt om daar moeilijk over te doen.

Zo zou je denken dat het onderscheid tussen man en vrouw behoort tot de meest fundamentele en gemakkelijke onderscheidingen die we kunnen maken, zodanig dat we ervan mogen uitgaan dat iedereen indeelbaar is in een van die twee categorieën. We vragen niet voor niets: is het een jongen of een meisje?

Wat we dan feitelijk doen, zegt Lies Wesseling, is dat de vele verschillen tussen mensen eerst op slechts twee hopen worden geharkt. Daarna wordt alles wat niet past onder de noemers ‘man’ of ‘vrouw’ als afwijkend gezien, als niet van belang.

Maar zo duidelijk is de natuur niet, in ieder geval niet altijd. En wat belangrijker is: zo duidelijk is de individuele menselijke beleving niet. Iemand in een vrouwenlichaam kan zich man voelen, of omgekeerd, of iets daartussenin. Als je zo iemand, als vanzelfsprekend, vastpint op een stereotype, richt je schade aan.

Hoe kwetsend die vanzelfsprekende categorisering kan zijn, blijkt uit ervaringen van mensen die niet uitkwamen met die categorieën en van wie de verhalen pas recent serieus genomen zijn: de transgenders. Daar is puur verdriet aan de orde. En in Nederland zijn dat er toch al gauw 50.000.

Nu is er een nieuwe wet die bevestigt dat identiteit iets is wat je uitsluitend zelf kunt voelen en benoemen. Transgenders kunnen nu administratief van geslacht veranderen, ook zonder dat aan het lichaam iets verandert. Dan kan het bijvoorbeeld gaan gebeuren dat een man bevalt van een kind, en wordt aangemerkt als moeder.

De nieuwe wet schaft de categorieën niet af, want er wordt nog steeds gesproken in termen van mannelijk en vrouwelijk. De droom van menig transgender gaat verder, bijvoorbeeld zoals Vreer het verwoordt: “Ik droom van een geboorteakte en een identiteitsbewijs zonder geslachtsaanduiding. Al zou een X, zoals sinds kort in Australië kan, ook een verbetering zijn. Dat betekent niet-gespecificeerd, en zo is het bij mij”.

Maar hoe dan ook maakt de nieuwe wet inbreuk op stereotypen en definities die tot voor kort in beton gegoten leken te zijn. De wet is daarmee te zien als een Levinassiaans antwoord op het probleem dat Levinas met grote hardnekkigheid in al zijn werken behandelt: dat van de kwetsuren die wij met ons definiërende denken, op zoek naar stabiele categorieën, bij anderen aanrichten.

Is Zwarte Piet misschien ook zo'n dubieuze stabiele categorie?

Zie ook Kol Nidrei en andere illusies en (On)reinheid

donderdag 21 augustus 2014

Meemaken


Wat je hoopt, als je intensief in de weer bent met een bepaalde zaak, is dat jij en jouw generatie het nog mogen meemaken dat het beter wordt met die zaak. Maar soms moet je realistisch zijn, en dan stel je vast dat het wel langer kan duren dan jouw levenstijd, voordat iets goed komt.

Ten aanzien van de twee onderwerpen waar ik sinds langere tijd intensief mee bezig ben moet ik op dit moment die conclusie trekken. In beide gevallen is de inzet trouwens dezelfde: het gaat steeds om samenwerking en vertrouwen.

Het ene onderwerp is Israël, of beter gezegd, vrede tussen Israël en zijn buren. Het is duidelijk dat gebrek aan vertrouwen daar al van meet af aan de grote kwestie was en is. Een getraumatiseerd volk hervestigde zich op land dat inmiddels van anderen was. Oorlogen en terreur volgden, en te vrezen is dat de meest recente oorlog in Gaza niet de laatste zal zijn geweest.

Bij realisatie van die situatie rest mij niet veel meer dan, net als rabbijn David Lilienthal ooit deed, me proberen voor te stellen hoe het eruit zal zien als je niet meer je eigen leven maar een veel langere periode als uitgangspunt neemt. Zou de situatie over bijvoorbeeld driehonderd jaar veel beter kunnen zijn? Zou het Midden-Oosten dan een soort Europa van nu kunnen zijn? Daarvoor zou er tegen die tijd, behalve bij Israël, ook aan de kant van Isis en Hamas en geestverwanten natuurlijk wel wat veranderd moeten zijn.

Het andere onderwerp is: het dysfunctioneren van de gemeente Amsterdam, dat wil zeggen van het ambtelijke apparaat. Daarmee doel ik op medewerkers en afdelingen die weigeren met elkaar te overleggen, gestreste bazen en top-down doorduwoplossingen voor problemen die men niet werkelijk kent. Wat zich afspeelt is geen oorlog zoals in het Midden-Oosten, maar het doet er soms wel aan denken: ik zie heel veel mensen hiervan diep ongelukkig worden, meer dan nodig is.

Dat het wél goed kan gaan met Amsterdams overleg heb ik trouwens nog net mogen meemaken. Vorig jaar, een jaar lang, werden er tijd en energie vrijgemaakt om in het kader van het Amsterdamse Stadsloket, op gerichte en zakelijke wijze uiteenlopende visies op elkaar af te stemmen. Wat alleen maar mogelijk was – zo is mijn stelling – dankzij ruimhartige aandacht voor het primaire proces, zodanig dat alle betrokkenen, van baliemedewerkers tot managers, wisten wat ze aan elkaar hadden. Het afstemmen zelf was een vorm van samenwerken.

Maar ik heb me vergist in de ernst waarmee men dit geslaagde experiment een vervolg wilde geven. Het is iets moois, samenwerking en vertrouwen, maar het is kennelijk niet de bedoeling dat permanent te maken. Dat het College van burgermeester en wethouders in verband met opgelegde doelstellingen het gehele apparaat nu stelselmatig onder druk zet, maakt de zaak er niet beter op. Het bombardement van politieke en strategische imperatieven is zo hevig dat aandacht voor de core-business gesmoord wordt in laag overvliegende doorduwoplossingen. Medewerkers worden opgejaagd tot gekmakens toe.

Dus ook hier moet ik onder ogen zien dat ik de utopie – behalve tijdens dat afgelopen jaar – niet meer zal mee beleven. Het zal wel even duren voordat vertrouwen en samenwerking hier weer een kans maken. Vooruit, misschien niet over driehonderd jaar, maar toch gauw honderd jaar: dan moet het vanzelfsprekend geworden zijn dat organisaties, ongeacht de strategische eisen die er gesteld worden, hun primaire processen en core business geen moment uit het oog verliezen.

Nederlagen? Zeker, maar ik heb gelukkig nog wel andere mogelijkheden voor de beleving van samenwerking en vertrouwen.

Zie ook I think to myself, Kunnen Amsterdammers wel samenwerken? en Vertrouwen

donderdag 14 augustus 2014

Onvolwassen


In de workshop over denkschaamte komt er altijd wel een moment waarop een aantal deelnemers het zat is. Zij hebben het dan gehad met de vooronderstelling die ten grondslag ligt aan de workshop. Namelijk dat, terwijl je het alleen maar goed bedoelt, een ander daadwerkelijk gekwetst kan zijn door iets wat jij zegt en dat jij je daar verlegen over voelt.

“Kom op zeg, we zijn toch allemaal volwassen mensen! Daar zet je je maar overheen”.

Toch, zo houd ik dan vol, kun je bij het signaleren van de kwetsuur die je aanricht een diepe schaamte voelen. Denkschaamte, want je bent met je denken (en spreken) bij de ander over een grens gegaan, ook al bedoelde je het goed.

“Wat een onzin! Schamen is echt niet nodig voor een vergissing, hoor”.

Nou, zeg ik dan, kwetsuren kúnnen diep gaan. En schaamte, hoe irrationeel ook, voor wat je aanricht kan dus zeer adekwaat zijn. Los daarvan, is mijn eigenlijke boodschap, die schaamte blijkt gewoon voor te komen in dat soort situaties. En: daar mogen we blij mee zijn, want die verlegenheid kan leiden tot reflectie en terughouding en kan helpen voorkomen dat de verhoudingen volkomen vastlopen.

Op dat punt in de workshop is mijn pleidooi dus: wuif gevoelens van vernederingen en kwetsuren niet te snel weg als symptomen van onvolwassenheid, want ze hakken erin, net zoals de gevoelens van schaamte die je daarover kunt hebben. Het serieus nemen ervan zou wel eens een hoop onbegrepen gedrag van mensen in organisaties begrijpelijk kunnen maken.

Dat pleidooi is niet alleen voor organisaties relevant. In de krant lees ik de column van Caroline de Gruyter over wereldpolitiek, en zij bespreekt eigenlijk hetzelfde mechanisme als dat van de workshop, maar nu met betrekking tot de relatie tussen het Westen en de rest van de wereld.

Poetin, zegt zij, en de Isisstrijders en de militieleiders van Libië tot Nigeria, voelen zich diep vernederd door de Westerse interventies onder ‘humanitair’ label van de afgelopen tien jaar in Irak, Afghanistan, Libië en Mali.

“Nou en? Daar had het Westen moderne, rationele argumenten voor, dat kunnen zij toch ook bedenken? En het NAVO-lidmaatschap voor de Oost-Europese landen was niet offensief bedoeld, laat Poetin een beetje rationeel blijven”.

Pas maar op, zegt De Gruyter, door de gevoelens van vernedering en wrok te bestempelen als onvolwassen, blijft misschien een hoop van de huidige wereldpolitieke dynamiek onbegrepen, en gevaarlijker dan nodig is. Neem die gevoelens serieus, hoe goed onze Westerse  bedoelingen ook zijn.

Zie ook Geweld, denken en denkgeweld en Iets kleins

vrijdag 8 augustus 2014

Wereldorde?


Het mondiale crisisbeheersingssysteem zoals we dat de afgelopen decennia hebben gekend lijkt op dit moment niet goed meer te werken. Want als dat wel zo was dan zouden er al veel eerder werkbare afspraken zijn geweest met Rusland, al dan niet via bemiddeling van de OVSE of de VN, om de ramp met de MH17 op een fatsoenlijke manier af te handelen.

En dan zou de Israëlische militaire actie door gezamenlijke druk van Amerika en daarvoor geschikte Arabische onderhandelaars eerder tot stoppen gedwongen zijn. “Incidenten”, zoals granaten op de school in Jabalia of de dood van de vier voetballende kinderen op het strand van Gaza, zouden onder het tot recent geldende wereldregime daarvoor voldoende reden geweest zijn.

Maar dat systeem functioneert kennelijk nog maar gebrekkig, en dat is een enge conclusie. Want hoe dan ook, temidden van vaak forse spanningen, speelde men het tot op grote hoogte klaar om met elkaar in gesprek te blijven en diplomatieke resultaten te boeken.

Voor wat betreft de Gaza-oorlog lijkt het zand in de diplomatieke raderen op het eerste gezicht en op de korte termijn in het voordeel van Israël te zijn. Evidente militaire missers die veel burgerslachtoffers maken zijn geen show-stoppers meer. En Israël kan mogelijk zijn gestelde doelen realiseren, zodanig dat het over een paar jaar niet weer in dezelfde situatie zit en een offensief moet beginnen.

Maar vanuit een breder perspectief bezien kan ook het ook voor Israël bepaald geen wenkend vooruitzicht zijn wanneer het Midden-Oosten verder destabiliseert en in brand komt te staan. Wat je mag hopen is dat een Israël, dat zich aan zijn directe grenzen wat veiliger voelt, het verstand opbrengt om zich te gedragen. Namelijk als een machtige, maar dus ook verantwoordelijke speler die zijn gewicht mede inzet voor nieuwe stabiliteit in de regio.

Zie ook Het nieuwe Midden-Oosten en Schuiven

donderdag 31 juli 2014

Nu niet meer


Gaza, het is een schrijnend ongelijke strijd.

Maar vreemd genoeg door beide partijen gewenst.

Door het slachtoffer, ik weet niet waarom.

Door de dader, ik wist wel waarom, maar nu even niet meer.








Zie ook Gaza

donderdag 24 juli 2014

Snap ik niet


Er is een aantal dingen rondom Israël die ik niet begrijp.

Daar hoort overigens niet de huidige militaire actie bij om de raketaanvallen vanuit Gaza weer voor enige tijd in te dammen. Want die kan ik – hoe onverteerbaar het oorlogsleed ook is – wel begrijpen. Geen enkel land, democratisch of niet, kan zich zo maar laten beschieten terwijl het wel over de middelen beschikt om de beschietingen te stoppen. Vroeg of laat zal het die middelen inzetten. Dat vindt niemand leuk, dat snap ik ook, maar kennelijk is vechten zowel voor Hamas als voor Israël op dit moment de moeite waard.

Een van de dingen die ik níet snap is de nonchalance waarmee Israël de bezetting van de Westbank maar laat voortduren, en zelfs actief verstevigt. Ik kan het niet anders zien dan dat de illegaliteit daarvan, gecombineerd met de vernederingen voor de Palestijnen, een serieuze bedreiging vormt voor Israëls toekomst.

Wat ik verder nooit gesnapt heb is de onbekommerdheid waarmee Israël zich de steun laat welgevallen van de Christen-zionisten zoals Amerikaanse Evangelicals of Nederlandse Christenen voor Israël. Uit opportunistisch, korte-termijn oogpunt kan ik dat nog wel begrijpen. In een wereld met veel tegen Israël gerichte vijandigheid ben je blij met iedere steun die beschikbaar is.

Maar de vraag is of dat opportunisme wel slim is. Ik denk van niet. Allereerst omdat die steun fundamentalistisch geïnspireerd is. Kenmerkend voor de bedoelde groeperingen is hun geloof in het gezag van de Bijbel, en die leggen zij zo uit dat de staat Israël daarin verschijnt als door God gewild, want als voorbereiding op de wederkomst van Christus op aarde. Dit komt mij voor als een wezensvreemd motief binnen het seculier-Joodse project dat Israël in hoofdzaak was en is. Als motieven zo ver uit elkaar liggen moet je voorzichtig zijn met het aanhalen van de banden.

Een tweede reden vloeit voort uit dat fundamentalisme. Want dat impliceert dat het de Christen-zionisten niet primair gaat om de Joodse zaak, maar om een idee dat gekoppeld is aan hun theologie. Bij het ontbreken van een intrinsieke, menselijke betrokkenheid kan een omslag in die theologie of Bijbeluitleg zomaar leiden tot een omslag in houding. Enthousiasme voor de Joodse staat kan dan veranderen in onverschilligheid of zelfs vijandigheid.

Zoiets lijkt zich op dit moment in bepaalde Evangelicale kringen inderdaad voor te doen. Daar is sprake van een terugkeer naar de good old ‘vervullingstheologie’. Die houdt in dat, met Jezus, het Koninkrijk Gods gevestigd werd op aarde en de geschiedenis werd vervuld. Het Joodse volk heeft volgens die visie voor God geen betekenis meer en de staat Israël al helemaal niet. Uit dit soort theologie is voor de Joden al eerder veel ellende voortgekomen.

Voordat je gaat geloven in de oprechtheid van je supporters is het belangrijk om te weten met wie je te maken hebt en wat hun motieven zijn. Dat zouden Joden toch moeten snappen.

Zie ook De gelaagdheid van Ari Shavit en Precies genoeg

vrijdag 18 juli 2014

Elitair ongemak


De gemiddelde administratief medewerker op een doorsnee kantoor zetelt vandaag de dag aangenamer dan de bevoorrechte klasse ooit gedaan heeft.

Deze gedachte overkwam me toen ik afgelopen dagen, gezeten aan een stevig bureau in een ouderwetse bestuurdersstoel, wat leeswerk deed.

De stoel zag er statig uit met zijn leren bekleding en sierlijke ornamenten. Daarbij was hij zeer stevig en bijna niet te tillen.

Het voelde beslist vorstelijk om me daarin neer te zetten, maar ik merkte al snel dat ik ging verschuiven en verzitten. Het leer gaf wel mee maar, ongeacht welke houding ik probeerde, echt aangenaam werd het niet. De gebeeldhouwde maar harde stoelleuningen droegen bepaald niet bij aan een gevoel van zitcomfort.

Op een gegeven moment had ik er genoeg van. In de kamer stond ook een moderne bureaustoel en daar ging ik op zitten. Je weet niet wat je meemaakt aan comfortverschil op zo’n moment. Die bureaustoel is werkelijk een wonder van gemak.

Je mocht vroeger dan bestuurder of notabel zijn, dacht ik, maar daar moest je kennelijk ook heel wat voor aflijden op die grote indrukwekkende stoelen. Hoe zou het voelen in de Ridderzaal? Die tronen ogen ook niet echt comfortabel.

Zie ook Orde en (On)reinheid 

vrijdag 11 juli 2014

Precies genoeg


“Natuurlijk veroordeel ik alle geweld. Dat geldt geweld van Palestijnse én van Israëlische zijde. De commotie over de moord op de drie Israëlische tieners geeft mij tóch een wrange bijsmaak. Toen half mei twee Palestijnse tieners uit Ramallah zonder enige reden door het Israëlische leger werden doodgeschoten, was er niemand die zijn verontwaardiging uitte, ook  niet de Nederlandse minister van buitenlandse zaken, die in het geval van de drie Israëlische jongens onmiddellijk met zijn oordeel klaar stond. De drie Israëlische tieners waren kolonisten. Zij woonden in een illegale nederzetting op Palestijns grondgebied. Als hun ouders gewoon in Israël waren blijven wonen, waren ze nog in leven”.

Deze door Jan Ramaker uit Tiel ingezonden brief in Trouw deed me wel wat. Maar wat dan precies?

Allereerst trof mij een onjuistheid, namelijk de volgende: De drie Israëlische tieners waren kolonisten. Zij woonden in een illegale nederzetting op Palestijns grondgebied.

Dat klopt niet. Naftali Frenkel en Gilad Shaar woonden in Modi’in, Eyal Yifrah woonde in Elad. Modi’in en Elad zijn steden in Israëls Centrum-district, beide binnen de Groene Lijn. Daar kun je niet precies genoeg in zijn.

Wel gingen zij naar school in bezet gebied. Naftali en Gilad in Kfar Etzion, Eyal in Hebron. Ze gingen dus naar scholen die zich niets aantrekken van een Groene Lijn. Daar kun je niet precies genoeg in zijn.

Verder bleef ik haken aan de uitspraak Als hun ouders gewoon in Israël waren blijven wonen, waren ze nog in leven. Die zou je, gezien het voorgaande, dus moeten wijzigen in de uitspraak “Als de jongens gewoon in Israël naar school waren gegaan, waren ze nog in leven”. Met als toevoeging dat dat pas geldt sinds de afscheidingsmuur is gebouwd, want voor die tijd vielen er een paar honderd terreurdoden per jaar en was je ook binnen de Groene Lijn op weg naar school je leven niet zeker.

Tenslotte ben ik gewoon touché door de wrange waarheid dat Toen half mei twee Palestijnse tieners uit Ramallah zonder enige reden door het Israëlische leger werden doodgeschoten, was er niemand die zijn verontwaardiging uitte. Ook in het tonen van je verontwaardiging kun je niet precies genoeg zijn.

Zie ook De Groene en de Rode Lijn, Het nieuwe Midden-Oosten en Palestijnse Staat

vrijdag 4 juli 2014

Onze Grondwet


Patrick van Schie, directeur van de Teldersstichting, stelt voor om een artikel van de Grondwet te schrappen, namelijk nummer 90 dat als volgt luidt: “De regering bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde”.

Van Schie’s motief voor dit voorstel is dat het artikel de Nederlandse naïviteit voedt in internationale zaken van machtspolitiek en een wereldvreemd utopisme stimuleert. Het is, zo zegt hij met het oog op de brute Oekraïne-politiek van Poetin en het misbruik door onder andere Rusland en China van VN-instituten, al lang tijd om daarvan terug te komen.

Ter vervanging van artikel 90 stelt Van Schie een nieuwe bepaling voor, en wel de volgende: “De Nederlandse regering heeft in de buitenlandse en in de EU-politiek primair tot taak de behartiging van het nationaal belang in strikte zin”, waarmee hij doelt op elementaire staatstaken als handhaving van de vrijheid en de onafhankelijkheid van ons land en zijn burgers.

Ik vind het gebruik van de woorden “in strikte zin” wel verfrissend. Want daar hangt gauw een taboe omheen, maar goed beschouwd is het een historische prestatie van formaat om op een beperkt grondgebied als tevreden natie samen te leven, en dat mag best eens gezegd worden. Zeker als de gerichtheid op eigenbelang enigszins verzacht wordt door een tweede, aanvullend artikel dat Van Schie voorstelt. Daarin zou moeten worden bepaald dat de Nederlandse regering de vestiging, versteviging en verdediging van vrije democratische rechtsstaten steunt.

Maar toch mis ik wat. Want zoals de oude tekst getuigde van of aanzette tot een houding van naïviteit doet zijn nieuwe, eerste tekst dat ook. Het ‘nationaal belang in strikte zin’ is inmiddels namelijk een volstrekte abstractie geworden, daarvoor zijn we immers te zeer verweven geraakt met andere landen, en via duizenden draadjes van financiële, energiepolitieke en economische aard verbonden met Europa.

Dus om alle aandacht te concentreren op het nationaal belang zoals Van Schie voorstelt is niet minder wereldvreemd dan het voorafgaande idee van utopisch universalisme waar hij vanaf wil. Om zijn voorstel wat realistischer te maken zou ik het daarom adekwaat vinden om de formulering van Van Schie uit te breiden met de bepaling dat we ook gehouden zijn het Europese belang ‘in strikte zin’ te bevorderen.

Dat zou recht doen aan een aantal feitelijke werkelijkheden. Bijvoorbeeld aan de inmiddels door velen onderkende noodzaak om een gezamenlijk Europees defensiebeleid en leger te vormen; aan het feit dat Europa is opgebouwd uit tevreden democratieën met, zoals Van Schie terecht zegt, hun specifieke belang bij rust en vrede; en aan een cruciale constatering van Van Schie: “mensen buiten West-Europa  handelen niet alleen anders, maar ze denken ook heel anders”.

Je komt zo wel uit bij de paradox dat bescherming van mogelijk universele waarden beter gewaarborgd is via Europese, regionale samenwerking dan door de traditionele oriëntatie op mondiale samenwerking.

Zie ook Eng en Lang leve Europa!

donderdag 26 juni 2014

Alcoholisme en djihad


Het is gewaagd wat Lamyae Aharouay doet in haar Trouw-column, maar ik kan het waarderen. Zij maakt daarin de vergelijking tussen Isis-aanhangers en alcoholisten. Dit in het kader van haar stelling dat het niet aangaat om gematigde Moslims aan te spreken op het gedrag van fanatieke djihadisten. Dat had ze bijvoorbeeld Halbe Zijlstra horen doen, en de columnist van de vorige week, Elma Drayer, die had gezegd: “Als moslims op grote schaal moslims afslachten blijft het nagenoeg stil”.

De vergelijking bestaat hieruit dat alcoholmisbruik en djihadisme beide problematisch zijn. En dat je, net zo min als je de gematigde alcoholgebruiker kunt aankijken op het gevaar van de probleemdrinkers, gematigde Moslims niet verantwoordelijk kunt stellen voor het gevaar van de extremisten.

Met deze stelling heeft Aharouay het gelijk aan haar kant, denk ik. Op een ander punt gaat de vergelijking echter mank, en ik zou willen dat de parallellen daar juist doorgetrokken zouden worden.

Dat andere punt is de mate waarin het probleem onderkend wordt als een ernstig gevaar en de mate waarin het probleem actief bestreden wordt. Zoals Aharouay aangeeft wordt alcoholverslaving door de Wereldgezondheidsorganisatie expliciet benoemd als ernstig gevaar voor de volksgezondheid. De organisatie rapporteert daarover, waardoor wij weten dat alcohol zorgt voor 1 op de 20 doden per jaar, wereldwijd 3,3 miljoen mensen.

De samenleving is zich kennelijk behoorlijk bewust van het verslavingsgevaar, en heeft er een organisatie op gezet die analyses maakt en verdere bewustwording stimuleert. Daar horen bijvoorbeeld vragen bij zoals: in hoeverre wordt alcoholmisbruik bevorderd door onze individualistische levensstijl en bijbehorende eenzaamheid? Wat is de rol van de opdringerige reclames?

De vergelijking doortrekkend zou mij iets dergelijks wenselijk lijken met betrekking tot het verslavingsgevaar van de Islam. Ook hier zijn analyses en reflectie nodig die doordringen tot het hart van de zaak. Waar zou dat verslavingsgevaar in kunnen zitten? Zou er mogelijk iets verslavends kunnen zitten in het centrale leerstuk van complete overgave aan Allah? En stimuleert het ontbreken van de relativerende werking van (gematigd) alcoholgebruik mogelijk religieuze radicalisering?

Het stellen van die vragen en de reflectie daarop lijken mij zeer urgent. Nogmaals, en in overeenstemming met wat Aharouay daarover zegt, niet om daar de gematigde Moslim mee om de oren te slaan. Maar wel, net als bij alcohol, om de mechanismes te ontdekken die in de wisselwerking met maatschappelijke omstandigheden tot dood en vernietiging leiden.

Zie ook 'Gematigd' is een scheldwoord, Eng en Heftigheid en Alcohol

donderdag 19 juni 2014

De gelaagdheid van Ari Shavit


De socioloog en theoloog Gied ten Berge, voorzitter van SIVMO, het Steuncomité voor Israëlische Vredes- en Mensenrechtenorganisaties, schreef in het zomernummer van Nieuwe Liefde een recensie van het boek Mijn beloofde land van Ari Shavit. De titel van zijn recensie is mooi gekozen: “Leven op zeven breuklijnen”, wat slaat op de zeven rebellieën die Shavit in Israël signaleert, en wat zo ongeveer klinkt als ‘dansen op een vulkaan’.

Maar verder heeft Ten Berge veel gemist in het boek van Shavit, het boek kent immers veel meer lagen dan de recensie doet uitkomen. Daarmee doel ik onder andere op de laag van de voorgeschiedenis van het zionisme, en op de vele aspecten van Shavits visie op de Israëlische vredesbeweging.

Voor een adekwaat begrip van Israël en het zionisme is bekendheid met de voorgeschiedenis een absoluut vereiste. Een ver, beladen verleden moet erbij betrokken worden, vooral van eeuwenlang Christelijk en seculier antisemitisme in Europa.

In haar Crescascolumn van vorige week maakt journalist Eva van Sonderen duidelijk hoe diep dat soort collectieve negatieve ervaringen zich in mensen vastzetten. “Ik heb verschillende workshops ‘Familieopstellingen’ meegemaakt en vaak kwam de Sjoa dan tevoorschijn als gigantische blokkade, juist bij jonge mensen, derde generatie-ná, waarvan je dat op het eerste gezicht niet zou denken. En soms, bij Mizrachi of Sefardi-deelnemers, kwamen ook de verhalen los over de pogroms tegen de Joden in Noord-Afrika of Azië”.

Shavit kent een belangrijke rol toe aan dat soort blokkades, en laat duidelijk zien hoezeer die ook al ver vóór de Sjoa van invloed waren. Met name de Asjkenaziem (Oost-Europese Joden) zaten er al aan het eind van de negentiende eeuw geheel doorheen. Zij hadden niets meer te verliezen, het zionisme was hun laatste strohalm en Shavit doet dat goed uitkomen in zijn verhalen over de pioniers.

Het is opmerkelijk dat Ten Berge met geen woord rept over deze voorgeschiedenis, die voor het totaalplaatje van Shavit van wezenlijk belang is. Net zo goed als voor Shavit de voorgeschiedenis van de verdreven Palestijnen van groot belang is: zij woonden daar gewoon, al generaties lang. Hetgeen Ten Berge wél mede benadrukt.

Dan is er de rol van de Israëlische vredesbeweging. Shavit doet veel moeite om duidelijk te maken dat ‘het goede doen’ en ‘vrede’ niet zomaar vanzelfsprekend in elkaars verlengde liggen. En al helemaal niet in het brute Midden-Oosten.

Een gemiddelde vredesbeweging kan die illusie wel koesteren, en dat deed de Israëlische  vredesbeweging ook. Shavit vertelt dat hij als student en jonge journalist daar aanvankelijk in mee is gegaan. Hij was activistisch links en protesteerde tegen de bezetting, vanuit het geloof dat met opheffing van de bezetting vrede binnen bereik zou komen.

“Pas toen ik dertig werd en serieus begon te luisteren naar wat de Palestijnen eigenlijk te zeggen hadden, realiseerde ik me dat dit vooruitzicht op vrede ongegrond was. Over die bezetting had links absoluut gelijk: dat is een morele, demografische en politieke ramp. Maar ten aanzien van de vrede zat links er volstrekt naast. Men rekende op een vredespartner die niet echt bestond. Men ging ervan uit dat vrede haalbaar moest zijn omdat ze nodig was. Maar de geschiedenis van het conflict en de geo-strategische situatie van de regio impliceerden dat vrede niet haalbaar was”. Toch bleef men, ook uit een soort zelfbescherming, aan die illusie van vrede vasthouden.

De morele worsteling die bij een man als Shavit gepaard gaat met dit soort analyses is in zijn teksten voelbaar. Daar had Ten Berge wat mij betreft wel een paar woorden aan kunnen wijden.

In de plaats daarvan oordeelt hij dat het bij Shavit ontbreekt aan een profetische visie. Zou er misschien iets profetisch kunnen zitten in de zichzelf niet sparende eerlijkheid en openheid waarmee Shavit de situatie onder ogen durft te zien?

Zie ook De man van hoger honing en Right en wrong

donderdag 5 juni 2014

Leren en tikoen olam


Leren en leren is twee.

Die gedachte houdt me bezig naar aanleiding van de Crescas-lezing van Tsvi Vinig. Dat is al weer meer dan twee maanden geleden, ik reageer dus een beetje secundair maar dat geeft niet want het is nu Sjavoeot, en dat gaat over leren.

Vinig sprak over de grote bijdrage van Joden aan spraakmakende multinationals zoals Shell, Unilever en Facebook. Een interessant onderwerp, maar het gevaar van een ronkend verhaal ligt daarbij op de loer, en daar wist hij niet helemaal aan te ontkomen.

Vinig voerde het succes van die Joodse bijdrage aan het bedrijfsleven onder andere terug op de traditionele aandacht voor leren en innovatie in de traditie van Tora en Talmoed. Die aandacht zou in geseculariseerde vorm terug te vinden zijn bij Joden in het bedrijfsleven. De neiging tot permanent leren in de Joodse traditie speelt hier volgens Vinig dus een grote rol.

Ik denk dat hij daar wel gelijk in heeft. Maar niet zomaar ongekwalificeerd en niet in de zin waarin hij er zelf over vertelde. Vinig was niet zo ingevoerd in het (ultra-)orthodoxe milieu, vertelde hij, maar een neef van hem was daarin terecht gekomen, en van hem had Vinig gehoord dat het daar op prijs gesteld wordt als je veel leert, maar ook als je zelf een nieuwe uitleg of redenering kunt toevoegen.

Toen vroeg ik me af: noem ik dat wel echt leren? Het tot in de finesses uitbouwen van een in zichzelf besloten logisch bouwwerk spreekt me eigenlijk niet zo aan. Het zal best creatief zijn, en misschien moet je het wel leren noemen, maar dan niet het leren dat in open uitwisseling met de omringende wereld staat en daarmee toekomst creëert.

Ik kan me wel vinden in wat Arnold Cornelis als onmisbaar beschouwt in het leren, namelijk dat er een tijdsdimensie in zit. Om bij de tijd te zijn kan leren dus ook niet anders gedacht worden dan als emancipatorisch en communicatief. Want het is gericht op verbetering van wat je in jouw tijd aantreft. Regelrechte tikoen olam dus.

Die gedachte vind ik terug in inzichten van moderne managementdenkers. Bijvoorbeeld bij Peter Senge als die zegt dat wij mensen dankzij ons world wide web nog nooit onderling zo verbonden zijn geweest als nu. En dat tegelijkertijd het vermogen om hier verantwoordelijk mee om te gaan volstrekt tekort schiet. Willen we dat in goede banen leiden, zegt Senge, dan vereist dat heel veel en snel leren, vooral over hoe gedachtes worden gevormd en hoe dialogen plaatsvinden. Daarmee wordt leren eigenlijk tot een existentiële noodzaak.

Dat element van de existentiële noodzaak moet er wel in zitten, wil er wat mij betreft van leren sprake zijn. Ik denk dat in de vormende jaren van de rabbijnse traditie daarvan ook inderdaad sprake was. Er stond iets op het spel voor de rabbijnen: hoe kon de houvast gevende goddelijke inspiratie verbonden worden met het fysieke, economische voortbestaan als Joods volk op deze wereld? Daarvoor werd voorbeeldig geleerd en de Misja en Talmoed tonen ons hoe dat in het werk ging.

Ik ben geneigd om het tot in irrelevante details – hoe creatief ook – uitbouwen en conserveren van een naar binnen gericht denksysteem niet te rekenen tot het leren dat van existentieel belang is. Als ik toch de wens heb om meer Talmoed te lezen zou het dus niet zijn om de relevantie in onze tijd van de inhoud van dat boek. Maar omdat ik vermoed dat de indringende leerervaringen van de rabbijnen destijds juist op het vlak liggen waar ook voor ons nu sprake is van existentiële noodzaak. Namelijk dat van de onderlinge dialogen en intensieve communicatie. Waarbij mijn primaire vraag is om te zien hoe menselijke interactie verloopt en te verbeteren is.

Zie ook Hoe sociaal is sociaal? en Geëngageerd roddelen

donderdag 29 mei 2014

Lang leve Europa!


Dat moet er echt even uit, en dat kan ik nog wel tien keer herhalen.

Want natuurlijk is er een democratisch tekort. Maar dat is simpel op te lossen: versterk de democratische instellingen in Brussel. Het is opmerkelijk dat juist veel nationale politici dat tegenhouden.

Bovendien kun je volhouden dat in veel lidstaten van de EU, waaronder in ieder geval Nederland, eveneens sprake is van een democratisch tekort. Maar dan niet zozeer van de instellingen als wel van het functioneren van de democratie.

Dat democratisch tekort van de lidstaten vloeit voort uit een overmatige angst bij politici voor de kiezer. In Frankrijk hebben, ondanks evidente noodzaak, opeenvolgende presidenten echte financieel-economische hervormingen niet aangedurfd, uit angst voor de vakbonden en de kiezers. In Nederland is met name premier Rutte als de dood om kiezers te verliezen door impopulaire maatregelen. Dat noem ik een tekort in het functioneren van de democratie.

Die nationale democratische tekorten worden vaak opgelost via het andere democratische tekort, dat van Europa. Als Rutte en Hollande en anderen op dit moment aan begrotingsdiscipline doen, kunnen ze naar Brussel wijzen en zeggen: dat moet van Europa. Een beetje laf is het wel, maar op deze manier kun je de democratische tekorten van Europa en de lidstaten tegen elkaar wegstrepen en functioneert het geheel nog redelijk. Lang leve Europa!

Verder zijn er veel praktische en technocratische redenen aan te voeren voor het belang van Europa. Neem de energiepolitiek: over het inkopen van gas kun je beter niet 28 staten los van elkaar laten onderhandelen, het is een stuk voordeliger voor iedereen als je dat collectief doet. Of defensie: als we erachter komen dat verdediging nog steeds belangrijk is dan wordt meteen duidelijk dat er meer nodig is dan de verzameling nationale leger(tje)s die we altijd hadden. En milieuvervuiling, zo weten we allemaal, stopt niet bij Lobith of Maastricht, maar komt met de rivieren en via de lucht ons land binnen. Wie deze dingen niet inziet is ofwel dom, of lui of kwaadwillig, of alles tegelijk. Lang leve Europa!

Het kan zijn dat een ‘Europees gevoel’ deze overwegingen niet bij kan benen, maar dan moet het verstand maar even het voortouw nemen, vind ik. Bij mezelf valt het trouwens wel mee met het gevoel van ‘vreemdheid’ van Europa. Als Gerrit Hiemstra aan het eind van het Journaal de luchtdrukverdeling in Europa laat zien vind ik dat niet raar, het voelt wel als één meteorologische ruimte. In mijn jeugd kwam de weerman niet verder dan de Golf van Biskaje, want daar kwamen altijd depressies vandaan. Nu horen de temperaturen in Portugal en Griekenland en Finland er gewoon bij.

Verder zijn er beschavingsontwikkelingen die ik niet anders dan als Europese projecten kan duiden. Ik denk aan de Renaissance, het Humanisme, de Verlichting, de Westerse wetenschap. Zeker als je die op detailniveau bekijkt, zoals ik bijvoorbeeld gedaan heb voor ontwikkelingen in de muziek, blijkt snel hoe zeer Europa een aaneengesloten cultuurgebied is.

Lang leve Europa!

Zie ook Onze man in Brussel, Nee zeggen en De TV houdt ons bij de les