maandag 14 mei 2007

Mohammed B. wil ook meepraten


Dat we geneigd zijn in onze onderlinge omgang veel versluierende taal te gebruiken kan blijken uit het feit dat we in bepaalde situaties van elkaar vragen om dat níet te doen. Zo wordt bijvoorbeeld tijdens een rechtzitting van een getuige gevraagd om te verklaren dat hij de waarheid zal spreken.

Het zal duidelijk zijn dat hiermee geen absolute garantie op waarheid verkregen wordt. Want zo’n verklaring kan ook vals zijn. Je kunt vervolgens eisen dat die verklaring in oprechtheid gedaan wordt maar daarmee sla je een pad in dat geen einde kent, want wie zegt dat de getuige dan in zijn antwoord wel oprecht is? Wie uit is op ultieme zekerheid zal onophoudelijk door moeten vragen. Het helpt niet echt als een getuige God in het spel brengt door de eed af te leggen. Het kan lijken alsof daarmee een metafysische garantie op waarheid gegeven is maar we weten eigenlijk wel beter. De belofte of de eed op een rechtszitting kunnen dus geen waarheid afdwingen. In laatste instantie hebben zij de functie om de getuige te wijzen op het belang van zijn verklaring. Zij appelleren aan zijn verantwoordelijkheid tegenover zijn medemensen.

Zo zag Mohammed B. dat niet toen hij op 9 mei optrad als getuige in het hoger beroep in de Hofstadzaak. B. weigerde de eed of belofte af te leggen. “Ik beloof niks en ik geef geen eed”, liet B. de rechter weten. “Ik ken u niet, waarom zou ik beloven dat ik tegenover u de waarheid spreek?” Op de vraag of hij wel op Allah zou willen zweren, kaatste B. terug: “Gelooft u in Allah?” Na ruim twintig minuten geharrewar over de vraag of B.’s verklaringen ook zonder belofte bruikbaar zouden zijn, zei B. tot verbazing van de aanwezigen plotseling: “Ik beloof het”. Vervolgens zette hij op uitnodiging van het hof uitvoerig en breed gebarend zijn wereldbeeld uiteen.

Wat gebeurt hier? In eerste instantie is B. niet geneigd te treden buiten de kring van Allah en zijn gelovigen. Want alleen daar is de ultieme zekerheid voorhanden, daarbuiten heerst onbetrouwbaarheid. Maar als eenmaal zijn integriteit in twijfel is getrokken kan een spreker, of een getuige, geen kant meer op. Dan maar liever geen ultieme zekerheid, moet B. gedacht hebben. In plaats van een metafysische garantie kiest hij dan ook voor een persoonlijk garant staan, het begin van elk gesprek.

Deze breuk met de ultieme zekerheid van een alomvattende orde is wat Levinas benoemt als prijzenswaardig 'atheisme'. Die gedurfde stap biedt volgens hem perspectief op aanraking door het werkelijk Andere.