donderdag 28 februari 2013

Zwerven en thuiskomen


Afgelopen sjabbat hebben we afscheid genomen van Rabbijn David Lilienthal. Bij die gelegenheid werd gememoreerd dat het gezin van deze rabbijn invloeden van meerdere culturen en nationaliteiten heeft ondergaan. Oorspronkelijk afkomstig uit Duitsland en Zweden, volgden zij studies in Engeland, werkten veertig jaar in Nederland en gaan nu door naar Israël.

Zo’n opsomming van invloeden vind ik altijd indrukwekkend, het geeft het idee van een grote culturele rijkdom. Journalist Wim Boevink beschreef zijn fascinatie daarvoor onlangs naar aanleiding van een gesprek met een Joodse vrouw uit Rostock, “van gemengd Oekraïens, Litouwse afkomst, haar vader een Algerijnse moslim”. Hij laat dat uitlopen op een lyrisch  pleidooi voor alles overbruggende gemengde huwelijken.

Zover ga ik niet, al herken ik zijn fascinatie. Maar het komt me voor dat de buitenwacht, waartoe Boevink en ik behoren, van die veelheid van invloeden meer onder de indruk is dan de betrokkenen zelf. En dat die laatsten het beslist niet alleen maar als rijkdom benoemen, maar ook als verkniptheid, of ontheemdheid, als een gevoel van nergens thuis te zijn.

Hoe meer je familie – al dan niet noodgedwongen – heeft gezworven, des te minder ben je daarvan onder de indruk, lijkt het wel. Amos Oz meent, zo las ik laatst in een interview met hem naar aanleiding van de overwinning van Jaïr Lapid, dat in het hart van veel Israëliërs – bijeengeraapt uit Rusland, Zuid-Amerika, Europa – een diep verlangen leeft naar een normaal, gevestigd leven. Zelfs in het kosmopolitische Tel Aviv “Israelis want to be like Holland”.

Jacob Israël de Haan zei het al: “Die te Amsterdam vaak zei ‘Jeruzalem’ en naar Jeruzalem gedreven kwam / Hij zegt met een mijmrende stem: ‘Amsterdam, Amsterdam’”.

Nog sterker: zelfs naar Zaandam kun je verlangen: “Wat is de Zaan een mooie brede stroom / Ik ben een jongen te Zaandam geweest”.

Zie ook Ontzettend fout en Baas in eigen boek

vrijdag 22 februari 2013

Verzet


Onder de noemer “Ontdek wat poëzie met je doet” presenteerde Trouw een week lang allerlei versregels in groot formaat. Eenregelige, pakkende zinnetjes, afkomstig van diverse Nederlandse dichters.

“Ik slaap maar mijn hart slaapt niet” (Judith Herzberg).

“Wat er geweest is is er steeds nog even” (Gerrit Kouwenaar).

Er stonden op een dag ook de bekende woorden van Remco Campert: “Verzet begint niet met grote woorden, maar met kleine daden”.

Wat me nu trof, komend vanuit de poëzie, is de vanzelfsprekendheid waarmee in zo’n vers ‘verzet’ als iets goeds wordt neergezet. Daar acht Campert geen inleiding voor nodig, het openingswoord ‘verzet’ verschijnt zonder enige toelichting als iets waardevols, krachtigs en deugdzaams en de rest van het vers is vooral een uitspraak over hoe je tot verzet kunt komen.

Hoe is het mogelijk, dacht ik. Want fungeert verzet in ons dagelijks doen en laten ook als zoiets moois, of juist niet? Ik heb de indruk van niet.

Een tijdje geleden maakte ik verzet mee op mijn werk, en dat verzet was verre van gewenst. Het betrof een boekhoudkwestie. In het kader van de oplevering van de jaarrekening moest inzicht gegeven worden in de besteding van de middelen. Op een gegeven moment was er nog een miljoen Euro niet correct verantwoord. De baas van de boekhouding liep tegen zijn deadline aan en gaf zijn medewerkers opdracht om geen aandacht meer te besteden aan dat miljoen. De meest betrokken boekhoudkundige medewerker had net een gemeentelijke integriteitscursus achter de rug en verzette zich tegen die instructie. Zij stond erop dat de verantwoording van dat geld correct zou plaatsvinden. De baas stelde haar opstelling niet op prijs en dreigde dat haar carrière eronder zou lijden als ze “niets aan haar  houding zou doen”.

Nu zullen er best mensen zijn voor wie het goed is om wat aan hun houding te doen. En de  romantische jaren-zestig ophemeling van verzet om het verzet van de rebel without a cause heeft me nooit aangesproken. Maar deze vrouw had een punt en haar verzet was meer dan terecht, maar de poëzie was ver weg.

Wat me hierin vooral intrigeert is de tegengesteldheid van de lading van een en hetzelfde woord, uitgesproken in verschillende contexten. Wat in de ene context (het gedicht) een vanzelfsprekende wenselijkheid is, is in het andere geval (het werk) op zijn minst twijfelachtig. Kennen wij binnen de sfeer van zo’n gedicht een geheel andere waardering toe aan verzet dan in management en organisatie?

De discrepantie is wel erg groot.

Zie ook Constructief  nee zeggen

vrijdag 15 februari 2013

Zoeksuggesties


Ik las laatst, onder de titel Oerwoudgeluiden van Google, over de automatische zoeksuggesties waarmee Google je zoekvraag aanvult. “Die ongevraagde suggesties zijn, zacht gezegd, nogal suggestief”, vermeldde het NRC-artikel.

Dat kun je inderdaad wel zeggen. Typ het woord ‘Jood’ in, en Google maakt het af met ‘slecht’, ‘gevaarlijk’, ‘varkens’. En ‘rijk’ natuurlijk. Gelukkig staan Joden niet alleen, ook Marokkanen, negers, homo’s en honden kunnen rekenen op prompte negatieve associaties.

Opmerkelijk is dat Google op andere terreinen goed in staat is om onwelgevallige associaties eruit te filteren. Zo leverde het trefwoord ‘gratis downloaden’ niets op. En seksueel getinte trefwoorden vangen ook bot. De auteur probeerde ‘Ik wil por…’ en kreeg ‘Ik wil Portugees leren’.

Dit patroon ken ik ergens van. Namelijk van vroeger, van de Rooms-Katholieke Kerk. Als de kippen erbij om het eigen instituut uit de wind te houden, in de kramp schieten bij de minste toespeling op seks. En geneigd om andere dingen – sociale ongelijkheid, stereotypering en discriminatie van minderheden en andere levensstijlen – maar even aan te zien of te laten lopen. Het patroon is dus de combinatie van acute reactie op het ene, en een lauwe of geen reactie op het andere. Terwijl dat andere in mijn ogen juist een veel hardere reactie verdient.

Zou het iets diep (massa-)menselijks zijn? De weerspiegeling en versterking van wat onder mensen aan vooroordelen leeft. Zoals het zich ook manifesteert bij de aanhangers van de Jeruzalemse voetbalclub Beitar die oerwoudgeluiden schreeuwen tegen de Arabische tegenstanders.

Gaat het hier om een soort Algemeen Menselijk Patroon, de zwaartekracht van ons menselijke bestaan, waar massale instituten zich bijna als vanzelf door laten meesleuren? En waarbij het van het tijdsgewricht en de mate van secularisatie afhangt of dat instituut een volkskerk is of een wereldwijde zoekmachine als Google?

Het blijft oppassen voor minderheden.

Zie ook Waarom Heidegger ons niet verder brengt

vrijdag 8 februari 2013

Voetbal en oorlog


Ook al is sport niet mijn ding, soms kun je er niet omheen. Zelf doe ik niet meer dan een beetje schaatsen en hardlopen maar ik heb het altijd een prima zaak gevonden dat veel mensen er wel wat mee hebben. Om te doen of om naar te kijken. 

Ik vind dat goed omdat sport op een acceptabele manier allerlei menselijke neigingen kan reguleren. Een mens moet toch ergens heen met zijn prestatiezucht, geldingsdrang, agressie,  testosteron. Daar kun je een heleboel van kwijt als deelnemer in sportieve competities, maar ook als toeschouwer of supporter. 

Sport is trouwens niet uniek in de mogelijkheden die het heeft om prestatiezucht en dweperij te reguleren. In feite geldt voor ieder terrein van menselijke activiteit dat men er zijn competitiedrift en prestigebegeerte kan uitleven. Op het gebied van wetenschap net zo goed als op dat van de muziek, het bankwezen of de filosofie. 

Sport is wel uniek vanwege het grote aantal mensen dat erbij betrokken is. Aan dat gegeven ontleent de regulerende werking van de sport vooral haar belang. Immers, alternatieve uitlaatkleppen voor massale agressie en dweperij namen vroeger al gauw de gedaante aan van onderling geweld of oorlog. Je zou de stelling kunnen verdedigen dat door sport er minder onderling geweld is, en misschien zelfs minder oorlogszuchtigheid. 

Totdat de drijfveren die sport met oorlog gemeen heeft zo sterk aan de oppervlakte komen dat de sport zelf op oorlog begint te lijken. Hooligans legden die verbindingen al eerder bloot, de wielrennerij en nu het voetbal vertonen trekken van vooral geheime oorlogsvoering, die niettemin zeer schokkend kan zijn.

Toch heb ik duizend keer liever hooligans, vieze wielrennerij en corrupt voetbal dan de oorlogen van Syrië, Mali of Afghanistan.

Zie ook Fair play

vrijdag 1 februari 2013

Geëngageerd roddelen


Lasjon hara, oftewel kwaadsprekerij, is in de Joodse traditie nadrukkelijk verboden.

Maar dat geldt niet voor roddel, want als dat verboden zou zijn worden grote stukken tekst uit de Bijbel, de Misjna en de Talmoed plotseling onbegrijpelijk. Op veel plaatsen in de teksten gebeurt immers niets anders dan dat. Naar mijn idee is roddel zelfs een kernelement van het Joodse lernen.

Maar dan moet roddelen wel goed begrepen worden. Ik versta daaronder: je opwinden over het gedrag van een ander, zeggen dat iets écht niet kan, verontwaardigd zijn, iets niet eerlijk vinden – of juist wel – en dat op een hartstochtelijke manier. En hardop.

Volgens mij zijn veel stukken Joodse tekst en commentaren geboren uit dat soort gevoelens, opgewekt door het gedrag van aartsvaders of andere volksgenoten. Er wordt uitgebreid de tijd genomen om dat gedrag en die daden van commentaar te voorzien, instemmend of afkeurend. Ik noem dat roddel, maar ik heb daar helemaal geen negatieve connotatie bij. Integendeel, een beetje gemeenschap kan niet zonder. In goede familieverbanden of sociale clubs móet het gedrag van de leden ervan over de tong gaan. Want hoe kom je anders te weten wat je waardevol of slecht vindt. Hoe kom je anders tot morele helderheid? Waar haal je anders je profeten vandaan?

Er wordt behoorlijk wat geoordeeld over sommige Bijbelse figuren, en dat begint al in Tenach. Jacob bijvoorbeeld prijst een aantal van zijn kinderen. Zo noemt hij Josef een vruchtbare wijnstok, Jisachar is een sterke ezel en Naftali een hinde in vrijheid. Maar hij spreekt minder vleiend over een aantal andere zonen. Dan handhaaft het recht, maar is als een adder op het pad. Benjamin heet een verscheurende wolf en over Simon en Levi: zij beramen niets dan geweld.

Dat laatste triggert dan weer de ene na de andere commentator. Ze raken niet uitgepraat over de vraag hoe je dit op moet vatten. Zo bijvoorbeeld Nechama Leibowitz in haar commentaar op Genesis: “Jacob vatte het gedrag van die twee zonen ernstig op. Vele tientallen jaren na de slachting in Sjechem verweet de aartsvader, op zijn doodsbed, Simon en Levi hun afschuwelijke daad, hoewel de hele familie nu veilig en wel gevestigd was in Egypte. Zijn verontwaardiging over de misdaad lijkt niet minder te zijn geworden met het verstrijken van de tijd. Integendeel, het lijkt erop dat Jacobs aanvankelijke reactie vooral pragmatisch was. Zijn zonen hadden de hele familie in gevaar gebracht, aangezien zij immers een minderheid waren, omgeven door vijandige stammen die hen in aantal ver overtroffen. Maar op zijn doodsbed was er geen ruimte voor dat soort overwegingen. Het huis van Israël was veilig nu het de bescherming genoot van de Egyptische onderkoning. Zijn woede is nu gericht op de wreedheid en onrechtvaardigheid van hun daad”.

Een ander fragment waarover veel te doen is betreft een aantijging in Exodus aan het adres van de Israëlieten bij hun uittocht uit Egypte: “Zo beroofden ze de Egyptenaren”. Dat is nogal een uitspraak, daar kunnen commentatoren niet licht aan voorbijgaan. Dus daar is veel over geschreven en gezegd. En gelukkig biedt de tekst allerlei aanknopingspunten voor een relativering van de diefstal, al heb ik soms liever de ongezouten aantijging dan ongeloofwaardige vergoelijkingen van latere generaties.

Maar duidelijk is wel dat de inzet in veel van de discussies de vraag is: is het nou netjes gegaan of niet? Als roddel zo opgevat wordt, dan mag het. Ik noem het geëngageerde roddel.

Zie ook Bekvechten en Geschiedenis in het kwadraat