donderdag 24 februari 2022

Vrolijkheid


In een eerder blogbericht stelde ik dat liberale varianten van de Christelijke godsdienst niet erg levensvatbaar lijken te zijn. Met een levensvatbare liberale variant bedoel ik een versie die ruimdenkendheid, pluraliteit van waarheden en wetenschappelijke bevindingen toelaat en tegelijkertijd vitaal en geloofwaardig blijft. 

Vorige week werd ik in eerste instantie bevestigd in die gedachte door een interview met twee leden van Trouw’s Theologisch elftal. Alain Verheij en Erik Borgman denken dat de Christelijke orthodoxie de toekomst heeft. Kerken die democratisch, tolerant en soepel in de leer zijn leggen het af tegen behoudende kerken. Liberale varianten lijken inderdaad niet van de grond te komen. 

Maar tegelijkertijd spraken ze die gedachte tegen. Verheij oppert dat de toekomstbestendigheid van de kerk mede van vrolijkheid afhangt. Maar die komt hij aan de behoudende kant van de kerk – net zo min als aan de vrijzinnige kant – niet veel tegen, dus dat is in strijd met zijn optimisme over de orthodoxie. Ook Borgman ziet veel negatieve orthodoxie, dus de vraag is waar zijn optimisme vandaan komt. Daarom weet ik ook niet meer zo zeker of de toekomst is aan de Christelijke orthodoxie. 

Ik denk dat Verheij wel gelijk heeft als hij vrolijkheid noemt als een belangrijke factor. Dat zou kunnen verklaren waarom zowel progressieve als behoudende Joodse gemeentes het aardig doen. Want er zit onmiskenbaar iets lossigs en relaxeds in de wijze waarop het toegaat in de sjoels en de liturgie, zowel bij de liberalen als bij de orthodoxen. 

En dat, denk ik, zou op zijn beurt wel weer eens samen kunnen hangen met de diversiteit van interpretaties, en vele manieren van uitleg van teksten die de Joodse traditie koestert. Over de hele breedte van die traditie, zelfs in de Joodse kringen die je fundamentalistisch zou kunnen noemen. Want, zoals filosoof Richard Cohen zegt, “de meest traditionele, de meest zogenaamd orthodoxe lezers van joodse teksten zijn juist díe geleerden die meer commentaren kennen, meer interpretaties, een grotere verscheidenheid aan lezingen, en niet minder, en zeker niet één zogenaamde ‘letterlijke’ lezing”. 

Zie ook Meerstemmigheid.

Wil je commentaar geven of zien: klik op Vrolijkheid en scrol naar beneden door.

vrijdag 18 februari 2022

Meten met twee maten


Het centrum voor mensenrechten van de VU heeft stomme fouten begaan. Je onderzoeksprogramma naar mensenrechten mede laten financieren door China wekt argwaan en als je vervolgens ook nog zegt dat de Oeigoeren niks te lijden hebben, dan wordt die argwaan bevestigd. Voor die stommiteiten moet het centrum boeten op dit moment. Het krijgt de wind van voren in de publiciteit en raakt een deel van zijn inkomsten kwijt. Toch vind ik het geluid van het centrum, afgezien van de missers, zo gek nog niet.

Het Cross Cultural Human Rights Centre (CCHRC), zoals het officieel heet, hanteert de zogenaamde ‘receptorbenadering’ van mensenrechtenkwesties zoals de vrijheid van meningsuiting, onderdrukking van dissidenten en opvang van vluchtelingen. De kern van die aanpak, onder meer gepropageerd door de hoogleraren Tom Zwart en Peter Peverelli, is om in plaats van de dialoog aan te gaan via instituties zoals de VN of westerse mensenrechtenorganisaties, aan te sluiten bij lokale structuren en bij de waarden in een lokale cultuur die vaak erg lijken op de mensenrechten maar eigen accenten leggen.

Tom Zwart verwoordt het motief achter de receptorbenadering als volgt. “De VN doet alsof mensenrechten altijd gestoeld moeten zijn op liberale waarden zoals autonomie, individualisme, rationaliteit, en dat ze altijd moeten zijn verankerd in een rechtssysteem. Ik ben zelf liberaal en jurist en zie de voordelen hiervan wel in, maar ik zie niet in waarom dit de enige manier zou moeten zijn. Hoe kun je samenlevingen die minder liberaal zijn en wat minder waarde hechten aan het formele statelijke recht, toch binnenboord houden omdat ze wel hun best doen? De VN heeft daar baat bij, want ze verliest steeds meer draagvlak.”

Deze redenering snijdt hout en wel om twee redenen. Ten eerste hebben Zwart en Peverelli  een punt als ze zeggen dat de universalistische pretentie van het VN-mensenrechtenverdrag – het zou ‘de enig mogelijke manier’ van formulering van mensenrechten zijn – problematisch is omdat die arrogant overkomt en lokale rechtstradities onderschoffelt. En ten tweede: ook al gelooft het Westen zelf in die universele mensenrechten, het is er zelf nooit in geslaagd om er consequent naar te handelen.

Wat is er problematisch aan de universalistische pretentie van het VN-mensenrechtenverdrag? Die pretentie is op zijn minst voorbarig zolang andere volkeren en culturen, bijvoorbeeld de Chinese, de Indiase en sommige Afrikaanse, zeggen dat zij niet zoveel hebben met de VN-formules. Wie zijn wij dan om hen die formules als hoogste waarden voor te schrijven? Dat lijkt toch wel erg op Westerse culturele arrogantie. Deze gedachte verliest iets van zijn kracht als je vaststelt dat er wel degelijk individuen van over de hele wereld, China, India en Afrika incluis, een beroep doen op door de VN geformuleerde mensenrechten en onderdrukking aan de kaak stellen. Maar als miljoenen anderen geen probleem hebben met de afwijzing van het VN-verdrag door hun regeringen, dan kun je die rechten moeilijk universeel noemen.

Het tweede punt – namelijk dat het Westen boter op het hoofd heeft vanwege het niet of slechts selectief naleven van zijn eigen mensenrechtenverklaringen – werd als punt onlangs aangedragen door Kiza Magendane in zijn NRC-column. Hij wijst erop dat het Verdrag voor de Rechten van de Mens van 1948 en het Vluchtelingenverdrag van 1951 vanaf het begin een exclusief karakter hadden. Zij kwamen immers tot stand in een “tijd waarin sommige bewoners van planeet aarde door toonaangevende landen nog niet als ‘mens’ werden erkend. Kolonisatie, Jim Crow, apartheid waren nog een realiteit”. Het is wat makkelijker praten over universaliteit als hele volksstammen buiten het universum vallen. Zo kon men feitelijk doorgaan met het uitbuiten van koloniën, het omverwerpen van socialistische regimes en het discrimineren van zwarten, want dat was toch verwegistan en het ging niet echt om mensen. En er is in dat opzicht niet veel veranderd, zegt Magendane, want push-backs en migratiedeals maken het mensenrecht om asiel te vragen tot een farce. Voor de niet-Europeaanse mens, wel te verstaan. Het Westen meet feitelijk met twee maten.

Alles bij elkaar genoeg reden voor de vraagtekens die het CCHRC plaatst bij de heilige status van het Mensenrechtenverdrag in het Westen. En voor het zoeken naar meer pragmatische benaderingen voor het waarborgen van rechten van dissidenten en vluchtelingen. Dat sluit aan bij de bedenkingen die Hannah Arendt al in de jaren vijftig had over de waarde van het Vluchtelingenverdrag. 

Zie ook Utopisch universalisme is ook voor Joden te hoog gegrepen.

Wil je commentaar geven of zien: klik op Meten met twee maten en scrol naar beneden door.

vrijdag 11 februari 2022

Gouden belletjes


Ik vind de gedachte altijd wel sympathiek dat godsdiensten in principe mede bedoeld zijn om het goede in de mens naar boven te halen. Aansporingen om het goede te doen en pakketten van morele regels maken daarom onderdeel uit van veel religieuze tradities. 

Maar wat is dan, vanuit dat perspectief bekeken, de waarde van het stuk uit de Tora dat we deze week in sjoel lezen, ‘Tetsavee’ geheten? Het gaat daarin bladzijden lang over voorschriften voor de priesters: gedetailleerde aanwijzingen voor hun kleding, de offers die gebracht moeten worden om priesters en het altaar in te wijden, en de offers die daarna dagelijks tot in eeuwigheid moeten worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld: “Op het altaar moeten elke dag twee eenjarige rammen geofferd worden, de ene ’s morgens, de andere tegen het vallen van de avond”.

Als het gaat om verantwoordelijk-leven wordt er in het algemeen wel onderscheid gemaakt tussen ethiek en moraal. Ethiek zou dan de nadruk leggen op een principe wat al ons handelen moet richten, namelijk: doe het goede, zonder daarvoor gedetailleerde regels vast te leggen. De gedachte is dat het goede in elke situatie en elke tijd weer anders kan zijn en dat dat niet in regels is te vangen. Moraal formuleert juist wel allerlei regels van fatsoen en gewenst gedrag, vanuit de gedachte dat vaste regelsystemen ons gedrag thuis, in ons beroep, en als staatsburger de goede kant op sturen. 

Dat Tetsavee niet in de eerste categorie van fundamentele ethische principes valt is direct duidelijk: daarvoor staan er te veel heel gedetailleerde regels in. Maar of dat betekent dat het hier om moraal gaat kun je ook betwijfelen. Want er worden veel regels gegeven – zoals over de zoom van het bovenkleed bij het priesterschort waarop granaatappels van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol aangebracht moeten worden met gouden belletjes ertussen – maar worden wij of de priesters daar beter, in de zin van ‘verantwoordelijker’, van?

Misschien toch meer dan je in eerste instantie zou denken. In ieder geval brengen de rabbijnen in een discussie over essentiële waarden van de Joodse traditie ethische principes in verband met deze parasja. De aanleiding voor de discussie is Hillels beroemde uitspraak dat je, wat je zelf verafschuwt, ook een ander niet aan moet doen. Daarop reageren Ben Nanas en anderen:

“Ben Nanas zei: ‘Er is een vers dat nóg omvattender is: “Heb je naaste lief als jezelf”’. Ben Pazzi zei: ‘Er is een vers dat nóg omvattender is: “Bereid het ene lam ’s morgens, het andere tegen het vallen van de avond”’. Een zekere rabbi stond op en verklaarde: ‘De wet is in overeenstemming met Ben Pazzi’.”

Hier wordt gesteld dat zonder de dagelijkse eredienst aan God er geen Joods geloof of Joodse ethiek zou zijn. Het verband zou wel eens kunnen zijn dat er bij de ethiek én bij de rituele voorschriften – in tegenstelling tot voorschriften van de moraal – geen sprake is van het vooraf begrijpen van het voorschrift. Bij de ethiek niet omdat die alleen maar zegt: ‘doe wat je moet doen’, zonder erbij te zeggen welke dingen dat zijn. En bij de rituele voorschriften niet omdat niet duidelijk is hoe het offeren van een lam ons verantwoordelijker maakt.

De dagelijkse, weinig dramatische rituele routine bereidt ons, in deze visie, voor op de acceptatie van de ethische wet waarvan de eigentijdse filosoof Lyotard zegt: “De wet vertelt ons dat er dingen zijn die we moeten doen en dingen die we moeten laten, zonder erbij te zeggen welke”. Dat dit de deur kan openzetten voor allerlei onzinnige plichtplegingen en sociale dwang neem ik maar even voor lief.

Zie ook Mixed blessings.

Wil je commentaar geven of zien: klik op Gouden belletjes en scrol naar beneden door.

donderdag 3 februari 2022

Pleidooi voor saaiheid


Bijna drie jaar geleden ging ik met pensioen, na een kleine dertig jaar werkzaam leven bij de gemeente Amsterdam. In zo’n situatie vraag je jezelf weleens af: heb ik, in die periode, behalve geld verdiend, nou ook iets bijgedragen aan de samenleving?

Het grootste deel van die dertig jaar heb ik me beziggehouden met het inzichtelijk maken en op orde brengen van basisprocessen in de gemeentelijke organisatie. Denk aan facturering, de  begrotingscyclus, stadsloketprocessen, post- en archiefstromen. Op zichzelf geen opwindende zaken, maar mij inspireerde de gedachte dat als zulke dingen moeten gebeuren, ze maar het beste goed en soepel afgehandeld kunnen worden. Ik zag veel verwaarlozing en zelfs minachting voor die processen en die zorgden voor onnodig energieverlies, irritaties en verstoorde verhoudingen. Ze maakten ook dat allerlei prestigieuze beleidsdoelen en politieke aspiraties mislukten omdat die triviale basisprocessen niet liepen.

Maar ja, facturering, post-en archiefzaken en logistiek, dat is niet sexy. Daar hielden veel collega’s zich liever niet mee bezig, daar kon je niet goed mee scoren op de korte termijn bij publiek, media en de top van de organisatie. Een boven mij geplaatste vond mijn inspanningen onzinnig en zette me soms smalend weg als ‘masochist’. 

Met terugwerkende kracht voel ik me alsnog bevestigd in mijn opvattingen en inspanningen van destijds. Namelijk door het interview in NRC met Jan de Ridder die na 12 jaar afscheid neemt als directeur van de Amsterdamse Rekenkamer. Uitspraken van hem hadden zo uit mijn blogberichten kunnen komen, zoals „Er is niets mis met een goede bureaucratie. Maar dan moeten we wel sturen op wat ik de ‘kleine kwaliteit’ noem. Dat de organisatie gewoon goed functioneert. Dat je netjes een archief opbouwt. De routinematige taken serieus neemt.” 

„Het is wellicht saai om daarop te letten als raad en als college, maar hoeveel geld heeft de verwaarlozing de Amsterdammer wel niet gekost?” En: “Nieuwe problemen worden altijd weer voortvarend aangepakt. Maar de valkuil van zo’n houding is het gebrek aan aandacht voor en sturing bij de meer routinematige ‘saaie’ activiteiten. De gemeenteraad van Amsterdam moet zich soms iets minder laten leiden door de waan van de dag”. 

Moet ik per se mijn gelijk halen? Nou, liever zou ik vaststellen dat uitvoerend werk adequaat wordt gewaardeerd. Maar het geeft wel een goed gevoel om te horen dat ik niet met onzin bezig ben geweest.

Zie ook Willem Mastenbroek over het primaire procesVerstrikt in slimheid en Uit het hart gegrepen.

Wil je commentaar geven of zien: klik op Pleidooi voor saaiheid en scrol naar beneden door.