zaterdag 21 januari 2012

Joods-Christelijk


Is het ongepast om te spreken van ‘de Joods-Christelijke traditie’? Je hoort die woordcombinatie steeds vaker, zeker uit de hoek van PVV-politici, en tegelijkertijd hoor je mensen daartegen protesteren: zo vanzelfsprekend is het helemaal niet om die verbinding te maken.

Dat protest is goed te begrijpen voor wie de geschiedenis van Christelijke kruistochten, pogroms en discriminatie van Joden kent. Maar ik vond die woordcombinatie ook wel iets aardigs hebben: als na zoveel eeuwen twee tradities hun gemeenschappelijkheden ontdekken dan is dat toch ook mooi?

Maar sinds vorige week vind ik het ongepaster dan daarvoor om de combinatie Joods-Christelijk als een vanzelfsprekendheid te gebruiken. Dat komt omdat iemand die er werkelijk niet van te verdenken is dat hij kloven wil uitvergroten tijdens een lezing zijn gehoor duidelijk maakte hoezeer de wens de vader van de woordcombinatie kan zijn terwijl de steun daarvoor in de feiten geheel ontbreekt.

De spreker was de bekende kunsthistoricus Gary Schwartz en hij maakte zijn punt door nader in te gaan op het romantische beeld van ‘Rembrandt de Jodenvriend’. Hij beschreef het ontstaan van dat beeld – een mythe eigenlijk – in de negentiende eeuw.

In Frankrijk gebeurde dat door, in lijn met de Franse republikeinse traditie, aan Rembrandt een zeker sociaal progressief karakter toe te kennen. Dat zou af te leiden zijn uit de vrijgevochten artisticiteit en menslievendheid waarmee hij zijn vele portretten afbeeldde. In Duitsland zette aan het einde van de negentiende eeuw Julius Langbehn de schilder neer als geestverwant van de Joden. Rembrandts affiniteit met de Joden zou vooral gelegen zijn in diens voorliefde voor het aardse en het volkse van de Joodse traditie, niet voor de intellectuele aspecten ervan, want daar moest Langbehn niets van hebben.

Het lijkt erop dat de kern van de affiniteit tussen Rembrandt en de Joden in de twintigste eeuw gezocht wordt in de combinatie van aardse eenvoud, ernst en lotsberusting die aan beide partijen wordt toegedicht. Zo schrijft H.W. Janson in zijn standaardwerk History of Art uit 1962 dat Rembrandt een speciale sympathie had voor “de joden als bijbelse erfgenamen en de geduldige slachtoffers van vervolging”.

Schwartz vertelde dat toen hij ging studeren het beeld van Rembrandt als mensen- en Jodenvriend bijna onomstreden was. En dat dat misschien wel een rol gespeeld heeft bij zijn keuze voor die studie. Maar paradoxaal genoeg werd juist Schwartz een van de eersten die aanleiding zagen om de mythe te ontrafelen.

De ommekeer kwam voor Schwartz bij nadere bestudering van Rembrandts schilderijen, zoals Christusportretten en de Honderd Gulden prent. Op die laatste (zie afbeelding) valt bijvoorbeeld op dat de directe entourage van Jezus steeds wat Nederlandser wordt afgebeeld dan de smoezende omstanders in de periferie. Bovendien wijst hij op een exemplaar van die prent met een anti-Joods gedicht van de hand van Rembrandts vriend Hendrik Waterloos. Schwartz dacht: ja zo kijken Christenen tegen Joden aan, in de 17e eeuw was dat waarschijnlijk net zo dubbelzinnig als in de 20e eeuw. En er is weinig reden om aan te nemen dat Rembrandt wezenlijk anders over Joden dacht dan zijn vriendenkring.

Het blijft een mooi idee, de gedachte dat Rembrandt veel belangstelling en genegenheid had voor de Amsterdamse Joden. En meer algemeen: dat Joods-Christelijk een geïntegreerde combinatie vormt. Maar het blijft oppassen.

Zie ook Rembrandts koppen en Zie ook Joods-Christelijk (2)

donderdag 12 januari 2012

Lui


Wat de Palestijnen tot nu toe niet gelukt is krijgen de Israëlische vrouwen op dit moment wellicht wel voor elkaar: het op gang brengen van enige collectieve zelfreflectie bij de grote Israëlische seculiere meerderheid. Immers, de motor achter de Israëlische demonstraties en acties van de laatste weken is de verontwaardiging over de status van vrouwen in het publieke Israëlische domein.

Uit die verontwaardiging kwamen de demonstraties voort in Beit Shemesh voor het achtjarige meisje dat op weg naar school bespuugd werd omdat ze onzedig gekleed zou zijn. En dezelfde verontwaardiging zit achter de acties van liberale en modern orthodoxe vrouwen tegen gescheiden zitplaatsen in de bus voor mannen (voorin) en vrouwen (achterin). Gelijkberechtiging van vrouwen is ook het motief voor de pogingen van vrouwen om met de Tora te bidden bij de Klaagmuur.

Dit type conflict is bepaald niet nieuw, het sluimert in Israël al decennia onder de oppervlakte. Het gaat terug op een altijd op de achtergrond aanwezige spanning tussen een seculiere meerderheid en een (ultra-)orthodoxe minderheid die het monopolie heeft op het bepalen van de spirituele Joodse identiteit.

Het curieuze van die spanning is dat de seculiere meerderheid enerzijds in geestelijk opzicht ver af staat van de rabbijnse denkwereld; maar zich toch door het religieuze establishment op allerlei terreinen (soms letterlijk) de wet laat voorschrijven. Bijvoorbeeld inzake huwelijken, de aanleg van begraafplaatsen voor de meer liberaal denkenden of de scheiding van mannen en vrouwen in de bus.

Aan de kant van de seculieren waren er voor deze houding altijd pragmatische en sentimentele redenen. Met sentimentele redenen doel ik op een zekere geestelijke luiheid die geneigd is het beheer van de spirituele erfenis te beleggen bij degenen die het meest gedateerd gekleed gaan en zich daarnaar gedragen. Dat is lekker makkelijk, het geeft een soort historische geborgenheid en het appelleert aan weliswaar vage maar ook aantrekkelijke wij-gevoelens.

De pragmatische redenen hebben te maken met de veiligheidssituatie van Israël. Lange tijd is gedacht dat het land zich geen fundamentele discussie kon veroorloven over de positie van het orthodoxe Jodendom. Dat zou de nationale eenheid kunnen verstoren die zo hard nodig is in de strijd tegen een vijandige omgeving, en zelfs tot een burgeroorlog kunnen leiden. De gedachte was: eerst verbetering van de veiligheidssituatie, pas daarna de interne strijd aangaan.

Maar om een of andere reden gebeurt het nu toch: op grotere schaal dan voorheen gaat men het gevecht aan met het religieuze establishment. Het land kan het zich kennelijk nu wel permitteren, men voelt zich veilig genoeg. Of de ultra-orthodoxe groep wordt nu gewoon te groot en te brutaal en overschrijdt te veel grenzen.

Tegenover die grensoverschrijdingen is de levensbeschouwelijke luiheid van de gemiddelde seculiere Israeliër niet meer vol te houden, of die nu pragmatisch of sentimenteel geïnspireerd is. De situatie dwingt velen van hen nu tot zelf nadenken, tot het bepalen van een eigen positie op spiritueel gebied.

Als dit de opmaat is tot meer reflectie op de eigen spirituele identiteit, lijkt dat mij zeer toe te juichen. En opwekking uit de lethargische geestelijke onverschilligheid zou daarna ook die andere breed levende Israëlische onverschilligheid tot de orde kunnen roepen: die voor het Palestijns-Israëlische conflict en het lot van een gemiddelde Palestijn. Dan wordt de volgorde van de prioriteiten gewoon omgedraaid.