donderdag 29 oktober 2020

Gevaarlijk optimistisch


Mark Rutte is teleurgesteld in het Nederlandse volk. Hij had hogere verwachtingen van onze standvastigheid in de strijd tegen corona. Hij schatte het volk in als “trots”, verstandig en tot de goede keuzes in staat. Een beetje zoals de Denen zich wél schijnen te betonen. Nederlanders zijn zo niet, die houden meer van hun vrijheid en pleziertjes.

Deze ontnuchterende constatering komt hard aan. In de eerste plaats is die pijnlijk en confronterend voor de premier zelf. Hij geloofde er namelijk écht in. Tot in zijn vezels was hij ervan overtuigd dat ‘als het erop aankomt’ Nederlanders massaal de goede keuzes maken. Het is die optimistische overtuiging die hem de afgelopen tien jaar hielp om in de moeilijkste situaties de juiste toon te vinden, mensen vertrouwen te geven en bruggen te slaan. Het grootschalige onverantwoordelijke gedrag moet voor Rutte een hard gelag zijn.

Maar mij als burger zit het ook niet lekker. Was het verstandig om jarenlang zoveel vertrouwen en regeringsmacht toe te kennen aan iemand met een onrealistisch roze kijk op wereld en mens, of in ieder geval de Nederlander?

Het is waar, daardoor was hij goed in staat om het bestaande systeem te laten doordraaien. Maar was hij niet ook te goed van vertrouwen op onze “waanzinnig gave samenleving” en blind voor mogelijk dysfunctionele of regelrecht destructieve tendenzen van dat systeem? Van alertheid op die mogelijkheid leek geen sprake te zijn.

Dat zou kunnen verklaren waarom, bijna ongezien, onze samenleving een stuk minder solidair en herbergzaam is geworden, zeker voor de geestelijk en materieel minder bedeelden. Je mocht immers best, aldus Rutte, in samenhang met het geloof in de verstandige en zelfredzame burger, op marktwerking vertrouwen in de ziekenhuizen, de woningbouw, de jeugdzorg. En dus de overheid zo klein mogelijk maken. Dat zou als vanzelf goed uitpakken.

Niet dus, en daarom maak ik me zorgen over een premier met een te optimistisch mensbeeld.

Dat geldt nog meer met het oog op de toekomst en op wat veilig beheer van natuur en milieu van ons gaan vragen. Rutte denkt misschien nog steeds dat dat wel goed komt voordat de nood aan de man is. Industrieën zullen via gentleman agreements hun best doen, en boeren door vrijwillige inspanningen. Burgers zullen uit eigen beweging hun SUVs inruilen voor verantwoorde mobiliteit, zulke dingen moet je trotse Nederlanders niet via regelingen opleggen, aldus Rutte. 

Maar aan zo’n premier vertrouw ik de toekomst liever niet toe.

Zie ook Vijftig jaar achterop en Mark Rutte, historicus

vrijdag 23 oktober 2020

Pluralisme


Je zou verwachten dat de kampen die laatst tegenover elkaar stonden rondom de Staphorster kerk de geijkte scheidingslijnen volgden. In de kwestie (waar drie keer zeshonderd mensen op zondag de kerk bezochten, formeel binnen de toegestane uitzonderingsregels van het coronaregime) lijkt het in eerste instantie te gaan om religieuzen versus seculieren, in onze tijd ook wel geduid als obscure achterlijkheid versus ruimdenkend gezond verstand. Arjen Lubach kan eindeloos vooruit met dat frame.

Maar het zit nog net iets anders, denk ik. Er loopt ook een scheidslijn die te maken heeft met enthousiasme voor onze liberale Grondwet waarin vrijheid van godsdienstuitoefening een belangrijke bepaling is. Sommige partijen omarmen die Grondwet van harte, en anderen doen dat tegen heug en meug.

Deze tweede scheidslijn loopt dwars door de andere heen, die valt niet samen met religieus versus seculier. Want er zijn aan de ene kant orthodoxe religieuzen die de Grondwet met overtuiging beamen, niet alleen omdat zij dan zeshonderd mensen in kerk mogen toelaten, maar ook omdat ze het mooi vinden dat anderen op religieus gebied hún ding mogen doen. 

Dominee Piet de Jong zegt bijvoorbeeld:  “De vrijheid van godsdienst en het belijden ervan in kerken is geen uitzondering op democratisch samenleven, iets van vroeger, maar juist een belangrijke garantie daarvan”. Daarmee omarmt hij het pluralisme van waarden en waarheden dat door de Grondwet gegarandeerd wordt. 

Dat was ook de positie, meer dan honderd jaar geleden, van de orthodox Protestantse voorman en politicus Abraham Kuyper, zo lees ik naar aanleiding van het verschijnen van zijn biografie door historicus Johan Snel. Kuyper “streed voor iets positiefs: pluralisme. Hij heette, in theorie, joden en moslims welkom aan de VU, waar ze vervolgens met hun eigen beginselen aan de slag zouden mogen”. Hij was, zegt Snel, geen gelegenheidsdemocraat.

Aan de andere kant van deze scheidslijn staan degenen die eigenlijk verlangen naar één voor ieder verplichtende, bij voorkeur religieuze, waarheid. Zij zien het pluralisme dat de Grondwet faciliteert eerder als gevaar dan als iets wenselijks. Als ze zich wel op de Grondwet beroepen is het omdat die ook hún godsdienstvrijheid faciliteert, maar het pluralisme van waarheden is hen een gruwel. Hen zou je inderdaad gelegenheidsdemocraten kunnen noemen.

Ik schaar een SGP-politicus als van der Staaij in dat kamp. Hij strijdt voor één waarheid die meer waard is dan alle andere. Hij roept de Staphorstkritikasters op om zich voor te stellen dat het „echt waar” is. „Dat God zegt: hier kom je tot je bestemming, dit is waar je moet zijn.” Nu, denkt hij, wordt een kerkdienst vaak gezien als een poppenkast en daar hoef je geen andere regels voor te hebben dan voor het theater. Zo’n stellingname hoeft niet te verbazen natuurlijk voor een partij die in feite theocratisch is en die diep in het hart God boven de Grondwet stelt.

Laatst leek zelfs een vrijgevochten opiniemaker als Rosanne Hertzberger zich aan die kant van de scheidslijn te bevinden. In een recente column gaf zij blijk van haar verlangen naar iets heiligs, iets “wat boven alles ging”. De aanblik van de kerkende Staphorsters was “jaloersmakend”, door de constatering dat er iets zo belangrijk in hun leven was. Terwijl voor de rest van Nederland alles makkelijk af te zeggen bleek te zijn: niets was heilig, geen feestdag, geen concert, geen diner.

Eerlijk gezegd denk ik dat deze gedachte voor Hertzberger een tijdelijke aanvechting is, zij is te zeer in het liberalisme gedrenkt om de Grondwet ondergeschikt te maken aan iets heiligs. Maar het overkomt haar toch maar.

Overigens neemt de Grondwet zelf een aardige middenpositie in tussen de twee kampen van de laatste scheidslijn. Het pluralisme van waarden en waarheden wordt gewaarborgd, van religieus tot seculier; maar religieuze waarden komen eerder voor uitzondering in aanmerking dan seculiere waarden, zoals blijkt in onze dagen. 

Zie ook Een goed gesprek

vrijdag 9 oktober 2020

Schok en opluchting


Er zijn van die momenten dat je je met een schok realiseert hoezeer de wereld in pak weg vijfentwintig jaar bijna onherkenbaar kan veranderen.

Die gewaarwording had ik toen ik onlangs deze uitspraak las van Nelson Mandela uit 1997: “Wij weten maar al te goed dat onze vrijheid niet compleet is, zonder de vrijheid van het Palestijnse volk”. Ik heb Mandela hoog zitten, en deze uitspraak heeft niks met antisemitisme te maken, maar alles met een wereld die, vergeleken met de huidige, van een onvoorstelbare overzichtelijkheid was. 

Het was mogelijk in die tijd om, ongeacht wat er verder op de wereld gebeurde, alle onheil dat de wereld en de wereldvrede bedreigde, te fixeren in het Midden-Oosten, en nog preciezer, op het meest problematische land van die regio: Israël.

Welnu, zoals dat toen kon, kan dat niet meer. Zoveel politieke explosies en gruwelijkheden  hebben plaatsgevonden in het Midden-Oosten (Irak, Egypte, Libië, Syrië) dat voor wat betreft die regio de aandacht nog nauwelijks bij Israël ligt. Maar ook die regio is al lang niet meer het brandpunt van de zorgen over mogelijk onheil. Gaat China het overnemen in het Westen? Kunnen we alle migratiestromen aan? Houdt de democratie in Amerika wel stand? Gaat de rechtsstaat in Europa overleven?

Wat er in Israël gebeurt is, in het licht van al het andere mogelijke onheil, inmiddels een minor problem. Nou heeft het altijd iets zwaks om problemen die zich ergens voordoen (en die dóen zich voor in Israël) te relativeren onder verwijzing naar veel ernstiger problemen en geweld op andere plaatsen. Verwijten over serieuze kwesties wegwuiven door te reageren met ‘and what about…’ is in ieder gesprek een dooddoener.

Maar de fixatie van voorheen op Israël, alsof alle kwaad van de wereld op één punt was samengebald, had ook iets wereldvreemds. Ik kan een gevoel van opluchting soms niet onderdrukken als Israël gezien wordt zoals het is. Als een land met etnisch geweld en een te grote kloof tussen arm en rijk, maar voor veel mensen aangenaam genoeg om er met plezier te wonen. En, om toch even te vergelijken, met Arabieren die liever daar wonen dan bij de buren.

Zie ook Het model Israël

donderdag 1 oktober 2020

Geen geesteswetenschappen meer nodig?


De toekomst is aan de bètawetenschappen, zo lijkt een wijdverbreid gevoel te zijn in de samenleving. En in ieder geval: zo lijkt het motto te zijn van het kabinet bij de verdeling van de onderwijsgelden over alfa- en bètastudies, want minister van Engelshoven hevelt geld van de geesteswetenschappen over naar technische studies.

Dat komt omdat de toekomst is aan technologie, dataflows en Artifical Intelligence, zo wordt gedacht. De ontwikkelingen op die terreinen zijn stormachtig en men verwacht dat machines niet alleen nog veel beter kunnen gaan calculeren dan mensen, maar al snel ook beter zullen kunnen opereren, rechtspreken, muziek componeren en lesgeven dan mensen. Ze zullen eindeloze hoeveelheden data weten te gebruiken, meer dan een mens ooit kan combineren. Maar vooral: ze zullen geen last hebben van de emotionele gesteldheden die het menselijk handelen soms onbetrouwbaar maken. Op zowat alle terreinen zullen machines het handelen van de mens overnemen, en veel beter presteren. Geen wonder dat er veel geïnvesteerd wordt in de bètawetenschappen.

De geesteswetenschappen hebben daar al langer last van, en protesteren daartegen. Maar het probleem is: dat kunnen ze niet doen in de termen van betrouwbaarheid en meetbare prestaties waar de bètawetenschappen zo sterk in scoren. Dus dat doen ze in de termen waarin zij sterk zijn. 

Zij zeggen: wij houden ons bezig met datgene wat bij uitstek grillig is, namelijk de mens en zijn onvoorspelbaarheid. Per definitie kun je dan geen stabiele, betrouwbare uitkomsten krijgen, omdat mensen en culturen zich zelden aan strikte wetmatigheden blijken te houden. De toegevoegde waarde van de geesteswetenschappen moet dus benoemd worden in termen zoals: ‘oriëntatie in ongewis gebied’; en: ‘het peilen van voortdurende bewegingen in een cultuur’. Het vakmanschap dat daarbij hoort is: ertegen kunnen dat op een onderzoeksterrein tegelijkertijd meerdere rationaliteiten naast elkaar kunnen bestaan en met elkaar strijdig kunnen zijn. 

Het feit dat Word het woord ‘rationaliteiten’ (meervoud) fout rekent, geeft aan hoezeer hier de geesteswetenschappen in het nadeel zijn. Net als Word geven mensen en ministers intuïtief de voorkeur aan het werken met één eenduidige rationaliteit, want die geeft garantie op voorspelbaarheid en betrouwbaarheid. En dat is wat bètawetenschappers doen.

Behalve over culturele oriëntatie spreken geesteswetenschappers in hun verdediging ook over zinbeleving. Wel zo interessant, zou ik zeggen, maar ook die term scoort niet hoog op betrouwbaarheid. Maar dan ben ik geneigd wetenschapshistorica Hieke Huistra te volgen als ze zegt:  geesteswetenschappen missen misschien de objectieve betrouwbaarheid van de bètawetenschappen. “Maar als subjectiviteit van kennis de prijs is om zinvolle vragen te kunnen stellen, dan lijkt dat me een goede deal.”

Zie ook Gevangen in evidence based en Mensen en wetmatigheden