
Iets professoraals heeft hij ook, waardoor je een zekere afstand voelt. Maar waarschijnlijk stelt die afstand hem weer in staat om bewonderswaardig onafhankelijke posities in te nemen. Bijvoorbeeld ten aanzien van Freuds ideaalbeeld van de volwassen mens die volledig onafhankelijk en autonoom zou moeten zijn. Dat ideaalbeeld was lange tijd onder psychiaters dominant en lijkt nu overheersend te zijn geworden in de hele samenleving. Van Praag gaat tegen de stroom in als hij dat ideaal ter discussie stelt. Volgens hem zijn mensen nu eenmaal fundamenteel van elkaar afhankelijk en is daar ook niets mis mee.
Van Praags kritische geest komt daarnaast tot uitdrukking in zijn behandeling van de zogenaamde achterlijkheid van religie. Onder psychotherapeuten is die negatieve kwalificatie van religie wijdverspreid. Maar Van Praag aarzelt in zijn boek niet om de transcendente werkelijkheid even serieus te nemen als de psychische.
Toch blijft hij voor mij, als historicus, een bèta. Dat blijkt als hij het terrein van het hersenonderzoek en de neurowetenschap verlaat en dat van de geschiedenis betreedt. Ik doel op de stelligheid waarmee hij het Zionisme omarmde, zonder een woord te wijden aan de problematische aspecten die er aan vast zitten. Op zo’n moment neemt Van Praag het streven naar volkomen exactheid, dat in die bètawetenschappen op zijn plaats is en stellig spreken mogelijk maakt, mee naar het terrein van de geschiedenis, waar het misstaat of op zijn minst van kleur zou moeten veranderen.
Zelfs het doel van een – eventueel complexe – psychosociale balans dat hij als psychiater voor zijn cliënten nastreeft, is niet helemaal geschikt als richtsnoer bij de beoordeling van de geschiedenis. Daarvoor gaat het in de werkelijkheid – ook die van Israël – te vaak om duistere materie. Het verlangen naar eenduidigheid of naar het aanbrengen van een prettig evenwicht kan een adequate verantwoording van een complex verleden weleens in de weg staan.
Een serieuze wetenschapper op het vlak van de geschiedenis zal – noodgedwongen – dan ook op andere posities uitkomen dan die van een stellige omarming van het Zionisme. Het is niet voor niets dat de generatie van de Nieuwe Historici in Israël zich gedwongen zag om een nieuw, ontmythogiserend en misschien wel ontluisterend verslag van het ontstaan van de Joodse staat te schrijven. En die historici zijn werkelijk niet allemaal anti-Zionistisch.
Herman van Praag is direct overgestoken van de bètawetenschappen naar de geschiedenis als onderdeel van een metafysisch plan. Hij heeft de geschiedenis als wetenschap, met de weerbarstige en vaak verwarrende menselijke werkelijkheid als onderwerp, overgeslagen. Hij heeft het over geschiedenis als heilsgeschiedenis, niet meer over geschiedenis beoefend als wetenschap.
Nu ís Herman van Praag natuurlijk helemaal geen historicus, dus is hij niet gehouden aan de ernst die daar geboden is. Maar het is wel goed om dat te constateren, zeker bij iemand met een dergelijk wetenschappelijk prestige als Van Praag. Zijn uitspraken over het Zionisme doet hij niet als wetenschapper maar als gelovige, en moeten dus niet als wetenschappelijk gelegitimeerd beschouwd worden.
Mooi meegenomen dat het bedrijven van geschiedenis hierdoor weer eens kan verschijnen als een volwaardig vak op zichzelf.
Zie ook Sociaal geweld en geschiedenis als exacte wetenschap.