donderdag 30 april 2020

Aan onszelf overgeleverd


Veel mensen zitten in deze coronacrisis noodgedwongen thuis. Als je dan ook nog eens – al dan niet tijdelijk – je werk kwijt bent, dan kun je het aardig benauwd krijgen. Je bent afgesneden van sociaal ingebedde en gelegitimeerde bezigheden en met al die nutteloosheid zit je binnen wel erg dicht op elkaars lip, of anders alleen. In die situatie kan het helpen om je eigen projectje te hebben waarmee je in zekere afzondering jezelf bezighoudt.

Maar dat klinkt simpeler dan het is. Want de toegang tot zulke soloprojecten kan door allerlei half-onbewuste opvattingen en blokkades behoorlijk versperd zijn. Het  socialisatietraject dat we op een of andere manier allemaal doorlopen hebben heeft ons ingeprent dat iets samen doen waardevol is. Iets alleen doen is al gauw egoïstisch of asociaal.

Het doet me denken aan een kwestie die laatst langskwam in de taalrubriek van Trouw. Het ging over spreken in de eerste persoon. Een briefschrijver verweet Peter-Arno Coppen zijn columns vaak te beginnen met “het naar egoïsme riekende woordje ‘ik’”. Terecht antwoordde Coppen dat “een persoonlijke stijl leesbaarder is dan een onpersoonlijke”. De briefschrijver lijkt hier slachtoffer te zijn van wat relatietherapeut Esther Perel noemt “een mensenleven vol waarschuwingen tegen egoïsme”. Daar wordt de liefde niet beter van en, zoals Coppen aangeeft, onze teksten ook niet.

Overigens ken ik dat anti-ik sentiment ook wel. Ik denk dat het – behalve door onze opvoeding – dagelijks gevoed wordt door alle dikke ikken die zich in de samenleving manifesteren. Persoonlijk heb ik dat nog het meest in het verkeer waar monsterlijke SUVs steeds meer het straatbeeld bepalen en motoren hun ongedempte decibellen diep het huis in slingeren. En als Trump op tv is natuurlijk. Op die momenten kan ik zomaar spontaan instemmen met de cultuurpessimisten en moralisten die de uitvergroting van het ik bestempelen als de kwaal van onze tijd.

Toch ligt het genuanceerder dan dat. Want als diezelfde moralisten het gebod uitdragen: gij zult uw stukjes niet met ‘ik’ beginnen, dan ben ik het daar beslist niet mee eens. Taal wordt namelijk meestal pas interessant als de spreker of schrijver een positie inneemt, of een persoonlijke ervaring inbrengt. Taal kan onpruimbaar worden als de gebruiker ervan de veiligheid opzoekt van de instemming van en inbedding in een collectief. Door veel ‘wij’ te gebruiken, of ‘mét elkaar’ (accent op ‘mét’), of juist een technisch, neutraal jargon.

Voor zover het onze opvoeding is die ons verhindert om daar een gezond egoïsme tegenover te zetten, kan de gedwongen sociale quarantaine ons helpen om dat wat bij te sturen. Cultiveer, om met Montaigne te spreken, je eigen individualiteit; besteed aandacht aan je persoonlijke belangstellingen en hobbies en films en boeken, los van enige sociale acceptatie.

Want hoe houd je het anders uit met jezelf – en anderen – dezer dagen?

Zie ook Eigenzinnig en Levinas en egoïsme

vrijdag 24 april 2020

Levinas en Butler


Onlangs gaf ik in het kader van Werk en Reflectie een workshop over Judith Butler en zoals bij iedere andere filosoof die ik behandel stel ik me bij haar de vraag: wat valt op in de vergelijking met mijn favoriete filosoof Levinas?

Een overeenkomst tussen Butler en Levinas is dat ze Joods zijn, en die overeenkomst is niet te missen omdat ze beiden in hun werk worstelen met vragen die uit de Joodse geschiedenis voortkomen.

Butler begon daar zelfs al op vroege leeftijd mee. Omdat ze als veertienjarige te veel kletste in de klas van haar Hebreeuwse school in Cleveland moest ze voor straf speciale lessen Joodse ethiek volgen, gegeven door de plaatselijke rabbijn. Ze mocht zelf onderwerpen aandragen ter behandeling in die lessen, en ze kwam met drie vragen: Waarom werd Spinoza uit de synagoge geëxcommuniceerd? Kan de vroeg 19e-eeuwse  Duitse filosofie (Kant en Hegel) verantwoordelijk worden gehouden voor het nazisme? En hoe moest men de existentiële theologie begrijpen, inclusief het werk van Martin Buber? Ze genoot van de straflessen.

Levinas heeft zich, mede naar aanleiding van de Sjoa, veel bezig gehouden met de vraag wat er mogelijk mis is met de westerse filosofie, zodanig dat de Sjoa heeft kunnen gebeuren. Hier toont zich een verschil tussen Levinas en Butler: de eerste maakte als behorend tot de eerste generatie alles zelf mee, en probeerde nadrukkelijk als betrokkene te duiden wat hij meemaakte. De tweede, geboren na de oorlog in Amerika, hoorde wel over de uitroeiing van haar moeders Hongaarse familie, maar kon daar met meer afstand naar kijken.

Uit het leeftijdsverschil vloeit een ander verschil voort. Levinas heeft waarschijnlijk nooit kennis gemaakt met het werk van Butler, maar omgekeerd wel. Dat blijkt uit de regelmatige verwijzingen van Butler naar het werk van Levinas. Maar misschien is het belangrijkste verschil – en dat zal behalve met de generatie waartoe ze behoren ook met hun persoonlijke aard te maken hebben – dat Butler vanuit de filosofie op soepele wijze andere gebieden betreedt, zoals de psychoanalyse en de politiek. Zij voert actie voor de bevordering van genderbewustzijn en neemt soms politiek stelling, bijvoorbeeld in het Palestijns-Israëlische conflict. Van dat soort activisme moest Levinas niks hebben.

Waar komen zij inhoudelijk wél een beetje bij elkaar in de buurt? Geestverwantschap tussen Butler en Levinas vind ik in hun beider aandacht voor ontvankelijkheid, dat wil zeggen voor de mogelijkheid om geraakt te worden door de ander. Butler kent belang toe aan het feit dat, voordat je zelf iets zegt, je in feite al aangesproken bent door de ander. De manier waarop ze dat verwoordt doet (ook in zijn ingewikkeldheid) regelmatig denken aan Levinas, zoals in de volgende passage: “Ik ben gewond en ik merk dat de wond zelf getuigt van het feit dat ik beïnvloedbaar ben, aan de Ander overgeleverd op manieren die ik niet volledig kan voorspellen of beheersen. Ik kan de kwestie van verantwoordelijkheid niet in mijn eentje overdenken, los van de ander. En als ik dat toch doe, negeer ik het feit dat ik aangesproken ben door iemand anders. Die aanspreking structureert het probleem van verantwoordelijkheid vanaf het begin”.

Er is nog een ander raakpunt dat laat zien hoe zij verder werkt in de lijn van Levinas. Het punt sluit aan bij de grote lijn die Levinas meent waar te nemen in de geschiedenis van de westerse filosofie. Die komt erop neer dat de twee soorten rationalisme die het Westen ontwikkeld heeft elk op zijn eigen manier tekort schiet. Er is aan de ene kant het almachtige rationalisme à la Plato en Descartes, dat aan de autoriteit van de rede bijna geen grenzen stelt en daardoor gemakkelijk totalitair en gewelddadig wordt. En er is daarnaast het zelf-kritische rationalisme à la Socrates, dat zich bewust is van de betrekkelijkheid van kennis en ratio. Die bescheidenheid voelt een stuk aangenamer aan, maar per saldo is het verschil met Plato en Descartes niet zo groot, want de zelf-kritische variant kan zelf ook weer akelig pedant worden.

Om die reden plaatst Levinas tegenover beide rationalismevarianten zijn derde variant: dat rationalisme gelooft in de rede die tot de orde geroepen wordt, juist niet door het zelf, maar door de ander. Langs die weg maakt Levinas duidelijk dat er iets schort, niet alleen aan het platoons/cartesiaanse, maar ook aan het socratische standpunt. De ver doorgevoerde zelfreflectie waar Socrates voor staat is misschien wel niet het ultieme hoogtepunt van reflectie waar het vaak voor gehouden wordt.

Butlers weergave van dit standpunt van Levinas is onder andere te vinden in de volgende passage waarin ze ingaat op de twee soorten passiviteit die Levinas onderscheidt. “Levinas spreekt van een passiviteit voorafgaand aan passiviteit. Daarmee bedoelt hij het verschil aan te geven tussen de passiviteit die een subject ondergaat middels een daad van reflexiviteit, en een passiviteit die voorafgaat aan het subject, de voorwaarde van zijn eigen subjectwording, zijn primaire ontvankelijkheid.”

Ik lees deze passage als volgt. De ‘daad van reflexiviteit’ die Butler koppelt aan de tweede genoemde passiviteit (dus de passiviteit die later komt) omvat de eerste twee varianten van rationaliteit, dus de reflexiviteit van Plato/Descartes én de zelf-reflexiviteit van Socrates. Daarbij kun je het woord ‘daad’ met recht gebruiken, de mens die reflecteert dóet iets, ook al zit er altijd iets passiefs en secundairs in reflectie.

De andere, namelijk aan alles voorafgaande, vorm van passiviteit betreft alles waar ik al van meet af aan aan ben overgeleverd, en waar van een ‘daad’ helemaal geen sprake kan zijn: het gegeven dat ik gevoelig ben voor anderen. Dat was ik, bij wijze van spreken, al voordat ik geboren werd.

Hier heeft Butler Levinas beslist goed begrepen.

Zie ook Levinas en Popper

dinsdag 7 april 2020

Herhaling van zetten


Het zal best dat Rutte en Hoekstra het niet zo bedoeld hebben, het kapittelen van Italië en Spanje in coronatijd. Maar het getuigt toch van een basaal soort onfatsoen als je begint over begrotingspolitiek terwijl er in die landen een strijd op leven en dood gevoerd wordt tegen het virus. Dat gebrek aan empathie steekt dieper en komt voort uit een mentaliteit van het wel goed getroffen hebben met jezelf, in combinatie met luchthartigheid over de zorgen van anderen en een beperkt vermogen om over de grens te kijken.

Ik ben dan ook bang voor een herhaling van zetten vanuit deze regering, met Rutte voorop.  Een nieuwe beschamende positiekeuze is in de maak, as we speak dreigt een waardevol initiatief vanuit 32 Nederlandse gemeentes voor de opvang van 500 ouderloze kinderen uit Griekse opvangkampen dood te lopen op een categorisch njet van de premier. Ongetwijfeld voortkomend uit een ‘diep gevoelde’ overtuiging.

Wat is er mooier dan een van onderop gedragen, en ook nog behapbaar gebaar van solidariteit met mensen die het mogelijk nog wat zwaarder hebben dan wij? Dáár zou een premier met recht ‘trots’ op mogen zijn, en dat zou hij van mij mogen uitdragen. Liever dan al die retoriek over een trots Nederlands volk van fiere burgers, alleen maar omdat we er zo goed in slagen om thuis te blijven. Alsof dat niet grotendeels een kwestie is van welbegrepen eigenbelang en zelfbescherming.

Wanneer wij ons onderscheiden binnen het beschaafde deel van Europa – Kroatië, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Finland, Portugal, Ierland – dan is het in negatieve zin: al die landen helpen mee om de in totaal 2500 kinderen op te vangen.

Overigens doet Rutte het binnenslands prima, ik vind hem een fantastische crisismanager van de coronabestrijding. Maar het woord ‘trots’ zou ik voor iets anders reserveren.

Zie ook #SOSMoria, #500kinderen en Mark Rutte, historicus

vrijdag 3 april 2020

Dingen om te doen zonder sjoel


Nee, de Torarol kunnen we niet meer aanraken of van dichtbij bekijken. Niet omdat die besmet is, maar omdat wijzelf mogelijk besmet zijn en elkaar niet meer ontmoeten rondom de rol in sjoel.

Maar dat is eigenlijk ook het enige, de sjoeldienst blijft gewoon overeind, virtueel via Zoom. Als er tien of meer mensen inloggen dan worden de gebeden gezegd en wordt de Tora gelezen uit een boek of via een schermtekst. De op het Oosten gerichte choreografie van staan en buigen verplaatst zich naar vele huiskamers, en voor de kiddoesj schenkt iedereen zijn eigen glaasje wijn in.

Er zijn beslist heilige zaken in de wereld waarbij dat niet zou kunnen. Denk aan de hostie die niet ‘echt’ kan bestaan zonder consecratie door een officieel gewijde Rooms-Katholieke priester. Die zou dan centraal verspreid en via de brievenbussen bezorgd moeten worden. Of neem de Ka’aba in Mekka, die zou niet zomaar gemist kunnen worden.

In de Joodse traditie blijkt geen godsdienstig attribuut zo intrinsiek heilig te zijn dat je er niet buiten kunt. Dat was al eerder gebleken, na de ramp van de verwoesting van de Tempel in Jeruzalem in het jaar zeventig. Als er íets de heiligheid zelf belichaamde was het wel die Tempel, met de vele voorschriften eromheen voor de offerrituelen en toegang die wel of niet toegestaan was. Het Heilige der heilige, was dat niet Gods woonplaats zelf? Daar kun je toch niet buiten?

Kennelijk wel, want na de verwoesting ging het Joodse leven door. Op een nieuwe manier weliswaar, nu zonder offers en reinigingsrituelen. In de plaats daarvan kwamen diensten met gebeden en lezingen uit de Tora, uitgevoerd in synagogen verspreid over het eigen land, en in toenemende mate over andere landen. De Torarollen, geplaatst in mooi bewerkte kasten, werden het nieuwe middelpunt in de sjoels.

En als in de loop van tweeduizend jaar Torarollen op hun beurt de neiging hadden om goddelijkheid te belichamen, dan blijken we op dit moment ook daar weer buiten te kunnen. Niets is intrinsiek heilig of onmisbaar.

Wat ik nog het meeste mis is waarschijnlijk de nazit met koffie en koekjes.

Zie ook Dik en dun herinneren