vrijdag 24 februari 2017

Weten en meten


Hoe kwalijk is het dat ADHD-diagnoses bij kinderen meer worden gesteld op basis van een hersenmeting dan van oplettende omgang met die kinderen? Of dat klanttevredenheidscijfers façades optrekken waarachter klanten toch gewoon weglopen? Of dat bij het installatiebedrijf Imtech een paar snelle alarmerende cijfers een paniekreactie veroorzaakten en uiteindelijk het faillissement van het bedrijf, terwijl er zakelijk gezien nog allerlei kansen waren.

Dat is kwalijk, denk ik, maar dat zit hem niet per se in de cijfers. Dat zeiden de organisatoren van de boekpresentatie van Weten vraagt meer dan meten vorige week ook al. Bijvoorbeeld consultant Eric Koenen onderstreepte in Trouw: “Wij zijn geen anti-getallenbeweging”, het gaat er meer om dat cijfers adequaat gebruikt worden in het maatschappelijke verkeer.

Koenen had als consultant het faillissement van Imtech meegemaakt en gezien hoe op basis van een paar getallen in allerijl beheersingsmaatregelen werden ingesteld die de zaak alleen maar verergerden. Zo’n constatering maakt cijfers ineens niet onbelangrijk – integendeel, ook in Koenens verhaal bleven die cruciaal: “Vergis je niet”, zegt hij, “door de handen van de projectleiders gingen miljoenen”. Alleen was daar door de paniekmaatregelen geen zicht meer op.

Het zit hem dus niet zozeer in de cijfers, maar in ongepast gebruik ervan. Je zou kunnen zeggen, met Koenen en de anderen van de beweging, dat “het verhaal achter de cijfers niet meer wordt gehoord”. Men loopt te snel weg met de cijfers, men zou moeten durven vertragen en enige afstand moeten nemen om te begrijpen waarom de dingen zijn zoals ze zijn.

Maar, kun je stellen, komt het gebruik van cijfers ook al niet precies voort uit de wens om te objectiveren, afstand te nemen, te objectiveren? In plaats van ongeïnformeerd en slechts op basis van intuïtie te handelen? Als dat zo is, dan is het verschil tussen de inzet van cijfers en het advies “Neem eens afstand, kom eens los van de directe reflexen en patronen” op het eerste gezicht helemaal niet zo evident.

We moeten misschien preciezer zijn in het benoemen van het soort afstand dat we willen nemen. Ik zou zeggen: waar de afstand – met of zonder cijfers – ingezet wordt ter beheersing van situaties hoeft er op zich nog niet iets mis te zijn. Waar dat gebeurt ter afscherming van de problemen, ze ver van je weg te houden, daar moet je gaan opletten. Waar dat (afstand en beheersing) gebeurt voor een meer adequate omgang met de problemen, ben je waarschijnlijk goed bezig. Een criterium voor het onderscheiden van de kwalijke en de constructieve manier van afstand nemen (en gebruik van cijfers) is waarschijnlijk gelegen in de mate waarin beslissers contact hebben en houden met de werkvloer en de primaire processen. Dat was, naar zeggen van Koenen, bij Imtech duidelijk niet meer het geval.

Veel van dat soort contact is constructief, zelfs broodnodig; een gebrek daaraan is kwalijk, zelfs gevaarlijk. Wat dat betreft is psychiater Jim van Os, die ook een bijdrage levert aan het boek, op de goede weg. Hij experimenteert in Limburg met het daadwerkelijk kleinschaliger organiseren van de geestelijke gezondheidszorg en met inzet van minder medisch jargon. Hierdoor krijgen behandelaars en staf meer kans op betrokkenheid bij het primaire proces – in dit geval: het geestelijk weerbaarder maken van cliënten – dan in grote instellingen.

Zie ook Meetbaarheid

vrijdag 17 februari 2017

Het model Israël


Israël heeft zich altijd goed geleend voor de rol van exemplarisch model. Dat kon ten goede zijn of ten kwade: mensen konden zich ermee identificeren of zich er juist tegen afzetten.

Aanvankelijk, vanaf de stichting van de staat in 1948, was dat in hoofdzaak een positief model. Israël kon figureren als een volwaardige rechtsstaat, en als zodanig ook nog als uniek in het Midden-Oosten. Daarbij volgde het land een sympathieke sociaal-democratische koers en kon het pronken met kibboetsiem als mini-modellen voor gelijkwaardig en broederlijk/zusterlijk samenleven.

Vanaf de jaren zeventig boog dat positieve voorbeeldkarakter in de publieke opinie om naar een beeld van Israël als model in negatieve zin. Het land werd gezien als een verlengstuk van Westers kolonialisme dat zichzelf overleefd had en de onderdrukking van de Palestijnen werd steeds breder uitgemeten. Op economisch terrein begonnen vooral Likud-regeringen een neo-liberaal beleid te voeren, met vergroting van de kloof tussen arm en rijk in de samenleving als gevolg. Het land liep, zij aan zij met Thatcher en Reagan, voorop in de neo-liberale revolutie.

Afgaande op meer beschouwende analyses van de laatste tijd, zou Israël wel eens opnieuw een modelfunctie kunnen gaan krijgen. Maar nu niet gekoppeld aan ideologische wensbeelden zoals het socialisme en het neo-liberalisme die voorheen aan het land een voorloperskarakter gaven. Nu, in deze tijd van rechtsstatelijke en internationale onzekerheid, zou Israël ons wel eens kunnen tonen wat mogelijk ons eigen voorland in Europa gaat worden, niet omdat we dat zo graag willen, maar omdat het gewoon zo loopt.

Israël toont een bevolking, mede door de komst van grote groepen Russische Joden, die de principes van de Verlichting en de rechtsstaat minder hoog in het vaandel draagt dan de stichters van de staat voor ogen hadden. Er zit een regering waarvan steeds meer de vraag is of die de oordelen van het Hooggerechtshof (bijvoorbeeld als het gaat om ontruiming van nederzettingen) nog respecteert. En die affiniteit lijkt te hebben met het soort leiders waar Poetin en Trump exponenten van zijn. Tenslotte is er de eigen-volk-eerst-attitude zover voortgeschreden dat bepaalde andere bevolkingsgroepen zoals Arabieren en Bedoeïenen er openlijk benadeeld worden.

Israël als voorloper? Maak je borst maar nat, Europa!

Zie ook Schuiven


vrijdag 10 februari 2017

Met en zonder hoofddoek


Ik zie ze vaak lopen: groepjes middelbare scholieren, allochtoon (nee, daar doe ik niet moeilijk over), vriendinnen (ja, dat meen ik ook te kunnen zien), waarvan een aantal een hoofddoek draagt en een aantal niet.

Dat te zien doet me altijd goed, vanwege de vrijheid die deze meiden kennelijk voelen ten opzichte van elkaar (en andere autoriteiten) om de hoofddoek wel of niet te dragen.

Dan heb je het begrepen, denk ik dan. Namelijk dat zulke gedragingen en bijbehorende opvattingen in onze samenleving in alle gevallen respectabele keuzes zijn.

Uiteraard is mijn observatie er een vanuit de buitenkant. Ik ben niet bij de gesprekken die in zulke groepjes gevoerd worden over de toelaatbaarheid van wel of geen hoofddoek. Ik constateer alleen maar dat vrouwen met en zonder zich op een vrolijke manier mengen.

Verontrustend vind ik wel dat sommige vrouwen zonder hoofddoek menen zich te moeten excuseren voor hun keuze, en wel door te zeggen dat ze ‘er nog niet aan toe zijn’. Dat zou namelijk betekenen dat er geen echte keuzevrijheid bestaat, dat er maar één weg van de waarheid is waar vroeg of laat iedere Moslim op hoort uit te komen.

Dan zijn we weer terug bij af natuurlijk.

Zie ook Achterlopen en Een klas met twee derde moslims

vrijdag 3 februari 2017

Levinas en Charles Taylor


Een interessant punt van vergelijking tussen de filosofen Charles Taylor en Emmanuel Levinas is te vinden in het belang dat zij toekennen aan etnische gemeenschappen. De vraag daarbij is: welke rol zien zij weggelegd voor concrete gemeenschappen met een gedeelde geschiedenis, taal, religie en cultuur, binnen de kaders van een moderne wereldordening? Botst de aandacht voor etniciteit niet met het principe van de ‘civiele natiestaat’ waarin gelijkheid van alle burgers, ongeacht hun etniciteit, als absoluut uitgangspunt voor de staatsinrichting geldt? Is het niet, in het kielzog van het Verlichtingsdenken, voor moderne landen geboden om etniciteit terug te dringen ten gunste van absolute gelijkwaardigheid?

Het antwoord van zowel Taylor als Levinas op die vraag is, anders dan van vele andere denkers: nee, etniciteit moet niet teruggedrongen worden, etniciteit mag er zijn. Zij kennen beiden een groot belang toe aan etniciteit. Zij vereenzelvigen zich beiden ook met zulke gemeenschappen: Taylor met het Franstalige Quebec, Levinas (behalve met de Franse natie) met de Joodse bevolking van Israël.

Toch is er ook veel verschil voor wat betreft de rol die zulke gemeenschappen spelen in hun gedachtegoed. Voor Taylor zijn die gemeenschappen cruciaal, ook in filosofisch opzicht. Zij zijn immers, volgens hem, de hoeders van betekenis en onmisbare waarden waartoe je, buiten zo’n gemeenschap, geen toegang hebt.

Voor Levinas daarentegen spelen gemeenschappen existentieel wel een grote rol, maar filosofisch helemaal niet. Levinas omhelst de instituten van de democratische staat en de Verlichtingswaarden waar die op gebaseerd zijn, maar veel verder gaat hij niet in politiek-maatschappelijk opzicht. Filosofisch gezien vertrekt hij niet vanuit sociale formaties, zoals Taylor, maar vanuit de individuele mens met een in zekere zin op zichzelf staand ego dat doet denken aan het ego van Descartes, uit ‘Cogito ergo sum’. Precies het uitgangspunt waar Taylor niets van moet hebben.

Het heeft iets paradoxaals: de filosoof (Taylor) die komt uit een civiele staat waarin de Verlichtingswaarden primair zijn (Canada), maakt zich filosofisch sterk voor de etnische component. De filosoof (Levinas) die zich in zijn bestaan, dus existentieel, afhankelijk voelt van het bestaan van een etnische staat (Israël), werkt dat filosofisch niet uit en identificeert zich – filosofisch – volledig met de civiele Franse staat, vanwege de Verlichtingswaarden die daarin belichaamd zijn.

Het doet denken aan de positie van veel hedendaagse Turkse Nederlanders. Volgens de publicist Fatih Kiliç bevinden zij zich in een positie die beide polen van de paradox combineert: aan de ene kant behoren zij tot de civiele staat die Nederland is; aan de andere kant identificeren zij zich sterk met de etnische Turkse component. Dat levert veel spanning op als de gedachte is dat je eigenlijk moet kiezen. Turkse Nederlanders voelen de druk van die gedachte.

“Door uit te gaan van een strijd om de identiteit van een individu, kan er een interne druk ontstaan om niet ‘te Nederlands’ te worden”, aldus Kiliç. Om die reden zou 43 procent van de Nederlandse Turken het liefst ‘terug’ naar Turkije willen. Kiliç’ tegenvoorstel is om de scherpte van de keuzedwang bij Turkse Nederlanders weg te nemen. En dat kan wanneer Turkse Nederlanders het beste van zowel Turkije als Nederland in zich proberen te verenigen.

Zie ook Werk en Reflectie over Charles Taylor en Taylor, Levinas en de leegte