maandag 26 juli 2010

Geloven


Je kunt ook te véél geloven, al ben je niet gelovig meer.

Dat overkomt naar mijn idee Jan Marijnissen als hij zegt nog steeds te geloven in zijn keuze voor Agnes Kant als zijn opvolger in de fractie. Daarover toont hij geen spoor van twijfel, zij was de goede vrouw op de goede plaats. De beslissing om op te stappen heeft ze dan ook geheel zelf en zonder druk vanuit de partij genomen.

Die overtuiging van Marijnissen vloeit samen met een ander geloof dat hij gisterenavond in Zomergasten breed etaleerde. Het gaat in het leven om samenwerken, om met z´n allen te geloven in waar je mee bezig bent, om een esprit de corps waarbij je als één man staat achter een gezamenlijk doel.

Binnen de SP is hem de realisatie van dat ideaal goed gelukt. Een beetje té goed, want de bijeffecten daarvan in de vorm van collectieve blindheid, of de angst om uit de toon te vallen hebben de partij wel parten gespeeld. Waar de rest van Nederland, ondanks alle sympathie voor haar gedrevenheid, Agnes Kant toch wel erg bozig en fanatiek begon te vinden, hield Marijnissen vol dat binnen de partij iedereen tevreden was met haar optreden. Niemand had daar ooit een kanttekening bij gemaakt.

Arme Agnes Kant! De samenbindende partijideologie en de groepswerking waren zo succesvol dat ze de moeilijke beslissing om op te stappen ook nog in opperste eenzaamheid heeft moeten nemen. Geen dissident binnen de partij met wie ze mogelijke twijfels al eerder had kunnen delen.

De parallellen tussen de SP à la Marijnissen en de Rooms-Katholieke kerk dringen zich nu aan mij op. Dat is niet origineel of opzienbarend, want Marijnissen zelf had al - tot zichtbare verlegenheid van presentator Jelle Brandt Corstius - via de keuze van zijn filmfragmenten zijn gehechtheid aan het Katholieke erfgoed een ruime plaats gegeven. Zwaar van de nostalgie die geen centrum meer heeft. Marijnissen gelooft niet meer in Jezus, maar des te meer in het samengaan van dwingende inspiratie en kameraadschap met esprit de corps en groepsdwang. Misschien is hij zelf wel de belichaming van die tegelijkertijd zo gemoedelijke en strenge bonhommie.

Terecht maakte hij gisterenavond Allan Greenspan het verwijt blind geloof te hebben gehecht aan de ideologie van het neoliberalisme. En daardoor verantwoordelijk te zijn voor de ineenstorting van het financiële systeem en de stuitende zelfverrijking van zoveel profiteurs. Maar je kunt ervan vinden wat je wilt, Greenspan gaf wel toe dat hij iets over het hoofd gezien had. Dat heb ik Jan Marijnissen nog niet horen zeggen.

vrijdag 23 juli 2010

Heftigheid


Voordringen bij de kassa's, schreeuwen tegen iedereen, inclusief baby's, de lompheid van veel Israëliërs is onbeschrijfelijk, aldus Guus Valk laatst in de NRC. En ze weten het van zichzelf wel, maar cultiveren het in zekere mate. De ‘nieuwe Jood’ is los van conventies. Alles beter dan die stijve Europeanen, zeggen ze zelf.

Ook al schaadt het de zaken want, zegt Valk, voor zover de politieke situatie in het Midden-Oosten al handelscontacten toelaat worden die bepaald niet bevorderd door de Israëlische lompheid. Maar ook daar kiezen ze kennelijk bewust voor. Alles beter dan geremd te worden in de heftigheid die niet wenst te worden ingesnoerd.

Toen ik dit las moest ik denken aan de beleefdheidscampagne die gevoerd werd toen ik in de jaren negentig in Israël was. In bussen, postkantoren en winkels werd het publiek aangespoord om met twee woorden te spreken en iets meer geduld te tonen. Het heeft kennelijk niet mogen baten.

Moet je er dan maar om lachen? De filosofen Salomon Malka en Jacques Derrida doen dat uiteindelijk in een dialoogje over de Joodse traditie. Malka haalt een achttiende-eeuwse Poolse rabbijn aan die zei: “Het hele Jodendom bestaat er misschien slechts in om de werkelijke betekenis van woorden te kennen”. Waarop Derrida helemaal verstijft, en geïrriteerd antwoordt dat men dat wel van iedere cultuur kan zeggen. Maar, zegt Malka, de rabbijn bedoelt dat het Jodendom dat in extreme mate doet. Derrida, opnieuw geprikkeld: “Dus beter dan in andere culturen?” Malka: “Nee, maar meer extreem”. Derrida: “Dus het extreme is Joods?” En daar moesten ze, zoals destijds Cor Galis en Ischa Meijer, allebei hartelijk om lachen.

Zo bezien, als we toch in sjablonen spreken, vormt de karikaturale Engelsman het honderd procent tegendeel van de Israëlier: beleefd, flegmatiek, voorkomend, geduldig. Maar dat contrast gaat ook op voor het gebruik van alcohol door de genoemde bevolkingen. In Engeland hebben ze daar over het algemeen veel van nodig, in Israël veel minder.

Zie ook Alcohol en Bekvechten

donderdag 15 juli 2010

Verwondering of verbijstering


Begint filosofie met verwondering of met verbijstering?

Gangbaar en gerespecteerd is de opvatting dat filosofie begint met verwondering. De verwondering bijvoorbeeld die verwoord is in de vraag van Leibniz en Heidegger “Waarom is er iets en niet niets?” Of die tot uitdrukking komt in Kants ontzag voor de sterrenhemel boven hem en de morele wet in hem.

In die verwondering zit al gauw iets bewonderends en beamends: wat is alles toch fantastisch ordentelijk geschapen; wat zit de wereld toch knap in elkaar. Een echo van deze traditionele waardering voor verwondering klonk onlangs bij de toekenning van de P.C. Hooftprijs aan Charlotte Mutsaers: het was de beloning voor de verwondering, de betovering, de onbevangenheid, het enthousiasme.

Met dat cliché heb ik nooit zoveel gehad, ik vind het te weinig kritisch en te weinig recht doen aan de chaos en onverschilligheid van de wereld om ons heen, ook van de pure schepping. En dat verklaart misschien waarom ik met een heleboel filosofie nooit uit de voeten kon, terwijl ik best beschouwend ben aangelegd.

Ik herken me meer in Theo de Boer, waar hij zegt dat denken voortkomt uit verbijstering, of onbehagen, een woord dat Freud al gebruikte. De wereld om ons heen geeft nauwelijks aanleiding tot de brave verwondering en de lof die veel traditionele filosofieën en, niet te vergeten, traditionele godsdiensten toezwaaien aan het Intelligent Design van de kosmos. Die verwondering en lof associeer ik vooral met mensen in een luxe positie. Met mensen die op veilige afstand van het straat- en wereldrumoer zich kunnen overgeven aan de beschouwing die zijn eigen fascinatie en schoonheid schept.

Nu hoeft het niet of/of te zijn. Er zijn tussenposities mogelijk tussen verbijstering en verwondering. Zo beaamt de filosoof Daan Roovers dat filosofie begint met verwondering. Maar bij haar is dat niet de romantisch aanbiddende verwondering over het uitspansel. Zij doelt op de verwondering over alle meningen die ze om zich heen tegenkomt. Die wekken verbazing en maken dat zij zich afvraagt: ik zal toch niet gek zijn? Hoe kom ik aan de ideeën die ik heb, hebben anderen ze ook, zijn ze daarom waar of leven we in een collectieve illusie? Dat klinkt toch heel wat kritischer dan ademloze bewondering.

En zo is er de tussenpositie van Wislawa Szymborska. Het lijkt alsof zij de romantisch lieflijke insteek kiest in haar gedicht “Onachtzaamheid”, namelijk die van de brave verwondering over al wat is: “ik heb een dag geleefd zonder me ergens over te verbazen”. Maar bij nader inzien blijkt er toch eerder sprake te zijn van verbijstering: “De wereld kon doorgaan voor een krankzinnige wereld, terwijl ik hem enkel aanwendde voor dagelijks gebruik”.

De laatste tijd betrap ik mezelf erop dat ik naast de verbijstering toch meer van die verwondering blijk te hebben over sommige dingen dan ik altijd gedacht heb. Bijvoorbeeld een soort fascinatie voor een klinkende toon, of een zonnestraal. Dat dat bestaat! Misschien een teken dat ik rustiger word, of meer in balans? Als het maar niet de vorm gaat aannemen van brave, onkritische, bijna Katholieke “beaming van al wat bestaat”.

Zie ook I think to myself

vrijdag 9 juli 2010

De kick van verbinding


De aantrekkingskracht van het woord 'verbinding' is gigantisch. En dat geldt eigenlijk voor alle woorden die daar een beetje bij in de buurt komen, zoals communicatie, samenspel, directheid.

Niet voor niets worden die woorden zoveel gebruikt om mensen te pakken. Niet alleen in contactadvertenties, maar ook bij de werving van personeel of bij reorganisaties. Kennelijk is de nood aan verbinding hoog.

En aan verbonden zijn. Dat bleek onlangs op een bijeenkomst voor medewerkers van de gemeente Amsterdam. Daar werden acht medewerkerstypen genoemd, elk met zijn eigen kwaliteiten, die de stad nodig heeft om goed te functioneren. Tot die typen behoorden onder andere de ‘netwerker’ en de ‘verbinder’. Toen vervolgens aan de aanwezigen gevraagd werd om zichzelf bij een van de typen in te delen, bleken de netwerker en de verbinder, samen met de ‘spelverdeler’ wel 75 procent van de scores te halen. De ‘afmaker’ kwam niet verder dan anderhalf procent.

In Amsterdam kennen we niettemin behoorlijk wat situaties waarin die verbindingen er per ongeluk niet blijken te zijn, en niet alleen bij de Noord-Zuidlijn. Dan stellen we coördinatoren aan of communicatie-experts of sociale innovatoren. Die voorzien dan, alleen al door de magie van hun functienamen, in de behoefte, ook al is dat maar voor korte duur. In werkelijkheid leidt dit soort oplossingen vaak alleen maar tot meer bellenblazerij in plaats van verbinding.

De behoefte aan verbinding lijkt een fysiologische basis te hebben. Regelmatig lees ik artikelen over de werking van de hersenen waarin de gezondheid van het brein in verband gebracht wordt met de mate waarin hersenonderdelen onderling contact leggen. Zo blijkt depressie bestreden te kunnen worden door haperingen in de verbindingen weg te nemen en blijven ouderen geestelijk langer fit als ze hun hersenen blijven trainen in het leggen van verbindingen.

Ik geloof er wel in. Het op een zinnige manier aan elkaar knopen van in eerste instantie aan elkaar vreemde elementen werkt stimulerend. Maar dat kun je beter niet doen door er vooral over te praten, zoals in Amsterdam een beetje te veel gebeurt.

Dat kun je beter gewoon doen. Heel letterlijk. Door een simpele muisklik kan ik de ene afdeling van mijn werk verbinden met de andere, via informatie die van de ene naar de andere gaat en terug. En altijd op basis van een gesprek tussen vertegenwoordigers van beide afdelingen. Iedere verbindingsklik geeft me iedere keer weer een kick.

Zie ook Van groot naar klein en terug

donderdag 1 juli 2010

Wie roept de noodtoestand uit?2


Ik heb wel eens geschreven dat ik liever niet in een noodtoestand meega die wordt uitgeroepen door generaal Musharraf, bisschop Eijk of door managers. Maar wie mag het van mij dan wel, de noodtoestand uitroepen? Wiens waarschuwingen zijn zo geloofwaardig dat ik denk, ja van die problemen mogen we wel eens werk maken?

Ik ben geneigd om veel gewicht toe te kennen aan de opvattingen van Rob de Wijk, medewerker van Clingendael en columnist van Trouw. Of het nu gaat over de opkomst van China en Brazilië, de verwaarlozing van onze defensie of de onwezenlijkheid van Nederlandse koopkrachtplaatjes, hij geeft me het gevoel dat zijn alarm meer op denkwerk en minder op al dan niet verborgen belangen gebaseerd is dan de alarmsignalen van Musharraf, Eijk en Welch.

Zo had hij het laatst over de recente verkiezingsuitslagen in Nederland en België. De opkomst van populistische partijen ten koste van de traditionele volkspartijen baart hem zorgen. Hij ziet die verschuiving als reactie op grote mondiale veranderingen. Daartegenover staat het geneuzel van politici over koopkrachtplaatjes en over Brussel-Halle-Vilvoorde, wat verhult dat een oplossing moet worden gevonden voor uitdagingen die onze bestaanszekerheid aantasten: de opkomst van China en andere nieuwe machten, schaarste en de noodzaak van verduurzaming, de gevolgen van klimaatverandering en de mogelijke ineenstorting van ons hele financiële systeem. Er heerst een mentaliteit van angst terwijl we tegelijkertijd in Europa het vechten - ook fysiek - zijn verleerd.

Niet bepaald om vrolijk van te worden, maar het snijdt wel hout. Kennelijk kan ik dat erg waarderen, ook al is het loodzwaar. Dat betekent dat ik houd van scherpe analyses, kritisch en onafhankelijk, die als het nodig is allerlei gehechtheden en heilige huisjes niet sparen. Van Wijk weigert de roze bril op te zetten die maakt dat je vooral de sociaal wenselijke dingen zegt. Dat soort werk zie ik, geheel in de traditie van de Verlichting, toch wel als de taak van intellectuelen.

Dat laat onverlet dat ik een relativering van de groei van de PVV ook wel prettig vind. James Kennedy heeft misschien wel gelijk als hij zegt dat we niet meteen gealarmeerd hoeven te zijn. PVV-ers zijn geen fascisten, het zijn nationalisten zoals ieder land daar groepen van heeft. Nederland kent ze ook eigenlijk al veel langer en in de VS vormen ze een vaste factor. Ze zijn volgens Kennedy geen belangrijke bedreiging van de democratie en kunnen zelfs een verrijking zijn, want de gevoelens die zij vertolken doen ertoe in een democratie. Zolang de rechtstaat maar niet aangetast wordt.

Voor dat laatste staan volgens hem in de VS het respect voor de grondwet en het grote aantal advocaten in de politiek garant. Maar ideologie en visie kunnen ook een garantie vormen en zijn hoe dan ook hard nodig. Ook als dat een burgerlijke ideologie betreft van mensen die een land willen waarin ze zich veilig kunnen voelen, waarin de sociale zekerheid overeind blijft en waarin hun oude moeder voldoende zorg krijgt. Dat zijn, zegt ook Elma Drayer, geen racistische, maar bij uitstek burgerlijke verlangens.

Daar is veel voor te zeggen. Perspectief is altijd goed en een beetje ideologie kun je niet missen. Misschien kan dat wel onderdeel zijn van de brede blik en nietsontziende analyses die ik zo geloofwaardig vind.

Zie ook Wie roept de noodtoestand uit?