donderdag 30 december 2010

Verdwijntruc


Korter kun je het niet zeggen. Het seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke kerk kon bestaan dankzij een verdwijntruc.

Dat zijn de woorden van Jacques Huitema, Rooms-Katholiek priester en psychoanalyticus. Volgens hem heeft de generatie van bisschop Ter Schure vaak last van een dubbele moraal, door een gespletenheid in het geweten. In hun tijd was seks taboe. “Priesters gingen krampachtig om met hun eigen seksualiteit. Schuldgevoelens vloeien dan weg via een ‘verdwijntruc’”.

Hoe kun je nu in godsnaam seks taboe verklaren? Maar het gebeurde wel. Er werd binnen het Christendom een tijdlang echt niet goed nagedacht over dit soort zaken, misschien al vanaf heel vroege tijden. Dat had alles met het ideaal te maken dat waarschijnlijk een beetje te hoog gegrepen was: leven ‘als Jezus’ of ‘als een engel’, in ieder geval bij voorkeur zo ver mogelijk verwijderd van het aardse en het materiële, van seks en geld.

Dat kan natuurlijk niet, dus een gemiddeld mens ‘bezondigt’ zich al gauw aan de verboden dingen. Dan krijg je schuldgevoelens en vervolgens treedt de verdwijntruc in werking. Het is jammer dat Huitema niet méér zegt over hoe die truc werkt, maar waarschijnlijk is dat ook moeilijk omdat vaagheid er een kenmerk van is: onwelgevallige dingen maak je gewoon weg.

Toch valt er wel iets meer te zeggen over de werking van die truc: er vinden afwenteling en projectie plaats van de schuld op anderen. In het geval van seksueel misbruik blijkt dat te kunnen door het overdragen van schuld op het slachtoffer. Concreet gebeurde dat, zo lezen we in de krant, doordat slachtoffers ‘s ochtends in de biechtstoel vergiffenis moesten vragen voor wat er de avond tevoren was gebeurd, in sommige gevallen zelfs bij de priester-dader zelf. Of doordat een misbruikte jongen zonder diploma van school werd gestuurd. Wranger kun je het niet bedenken.

In het geval van de omgang met geld en goederen gebeurde dat eeuwenlang in Christelijke gebieden door het projecteren van de eigen preoccupatie met materiële zaken op de Joden in de buurt. Concreet door voor de Joden een uitzondering te maken op het verbod om rente op leningen te vragen. Hierdoor kon de voor de economie zo belangrijke geldhandel plaats vinden zonder dat de Christenen hun handen ‘vuil’ maakten. Maar nog veel meer door een beeld van de materialistische Jood te scheppen dat de eigen materialistische preoccupaties als het ware deed verdwijnen. Zo maak je dus dingen weg.

Je hoeft geen psychoanalyticus te zijn om te begrijpen dat dat niet eindeloos door kan gaan. Je kunt je erover verbazen dat de afwentelmechanismen toch zo lang stand gehouden hebben en, bijvoorbeeld als het gaat om het beeld van de materialistische Jood, nog steeds werkzaam zijn. Terwijl je geen krant open kunt slaan of het gaat om materiële belangen waarover gewone mensen elkaar in de haren vliegen. Of het nu gaat om pensioenen, lease-auto’s, CAO-lonen, bonussen of grondstoffen. En het zijn echt niet alleen maar Joden die zich daarmee bezig houden.

Zie ook Plato, Bambi en Danneels

donderdag 23 december 2010

Waarom is (witte) sneeuw zo mooi?


Waarom is helwitte sneeuw op een brug of tegen een boom in Amsterdam zo mooi? Omdat dan de natuur doet wat je anders zelf in je hoofd doet: er een plaatje van maken dat langer mee kan. Namelijk door dingen te accentueren die ‘in het echt’ misschien veel minder geprononceerd zijn. Normaal gesproken zijn bruggen en bomen niet helwit.

Sneeuw zet onwaarschijnlijke lijnen aan, benadrukt vlakken die je anders nauwelijks ziet en maakt wit wat helemaal niet wit is, zoals straten en daken. Sneeuw maakt er een voorstelling van, zoals trouwens ook heel fel zonlicht in de zomer dat kan doen.

Schilders doen dat ook, zij maken wat eigenlijk niet bestaat. Blauwe bomen of groene stenen huizen of paars water. Kennelijk leven voorstellingen in ons een eigen onafhankelijk leven. Ook de sneeuwplaatjes dragen we voortaan bij ons, mits de sneeuw echt helwit is geweest.

Zie ook Gelijke behandeling

donderdag 16 december 2010

Dezelfde mensen?


Zijn dat dezelfde mensen? Degenen die Israël niet zien zitten en degenen die het hier ook niet zo op Joden hebben, zeker als ze ‘zichtbaar’ zijn?

Je hebt mensen die allergisch reageren op alles wat Israël doet. En dan bedoel ik alles. Dus niet alleen het inpikken van land of olijfboomgaarden van Palestijnen. Afwijzing daarvan snap ik heel goed, want daar ben ik zelf ook allergisch voor. Daarom sluit ik me graag aan bij initiatieven van JCall in Nederland, een groep van Joden die én kritisch én solidair willen zijn met Israël en onrecht gewoon onrecht noemen. Het is namelijk erg dom om dat niet te doen.

Nee, met allergisch voor alles bedoel ik dat ze categorisch alle zelfverdedigingsacties van Israël veroordelen. Of het afscheidingshek of de muur een “misdaad tegen de menselijkheid” noemen, terwijl dankzij die afscheiding honderden mensenlevens gespaard zijn. En niet alleen aan Israëlische kant, denk ook aan de zelfmoordenaars. Voor de Israël-allergische mensen telt dat allemaal niet, bij hen kan Israël per definitie geen goed doen.

Je hebt ook mensen die, gevoed door een lange Europese traditie, het niet zo hebben op Joden in Nederland of Europa. Zij voelen zich niet comfortabel in hun gezelschap. Die mensen vind je in alle kringen, van studentencorpora tot Marokkaanse straatjochies, van voetbalfans tot kooplui van de Albert Cuyp.

Het is wel belangrijk, als Jood, om te weten of de mensen van de eerste groep en die van de tweede groep dezelfde mensen zijn. Want als dat niet zo is, dan heb je altijd nog een escape. Als het dan hier niet meer veilig aanvoelt kun je in ieder geval – zoals Bolkestein suggereert – naar Israël. Of andersom, als het daar echt levensgevaarlijk wordt – denk aan Iran of complete verbanning van Israël uit de wereldgemeenschap – dan is er nog de diaspora.

Maar als dat wel zo is dan zit je mooi klem. Dan kun je maar beter hier weg zijn, maar Israël is dan ook geen oplossing meer. Want wereldwijd willen dezelfde mensen je hier weg hebben en tegelijkertijd het bestaansrecht van de Joodse staat ter discussie stellen. En in sommige gevallen nog wel verder gaan.

Dan is de klemsituatie compleet en duikt de term “Jodenvraagstuk” weer op. Voor de oplossingen die daarvoor verzonnen worden moet je oppassen, en niet alleen als Jood.

Zie ook Schuiven

donderdag 9 december 2010

Calvinist


Thuis noemen ze me soms een calvinist. Vooral rond Sinterklaas en Chanoeka, bijvoorbeeld als ik weer eens te weinig enthousiast reageer op voorstellen van de kinderen voor “investeringen” in een nieuwe computer of een iPad. Of terughoudend ben als het gaat om nog een paar nieuwe schoenen of een modieuze dure tas.

Ha! Ze snappen niet dat hier een bezorgde ouder zijn verantwoordelijkheid neemt voor de opvoeding van zijn kinderen en ze wil behoeden voor spilzucht en verwennerij. En bovendien, als sociale daler ben ik op mijn hoede als het gaat om de centjes, zo las ik vanmorgen in de krant.

Het is waar, ik kan maar matig enthousiast worden, of helemaal niet, voor mobieltjes of de nieuwste mode. En ik heb inderdaad niks met veel electronische speeltjes en pretparken waarvan ze vinden dat ik dat leuk moet vinden. Maar calvinist, nee, zo wil ik niet genoemd worden. Als ik zelf het woord gebruik is het meestal in negatieve zin.

Het woord valt mij opvallend vaak in als ik me in het Nederlandse openbaar vervoer bevind en dat vergelijk met het buitenlandse openbaar vervoer. Zo rijden wij in Amsterdam al bijna dertig jaar in van die hard-plastic metrocoupés, terwijl de metrobanken in andere landen meestal veel zachter en vriendelijker aanvoelen. En ook de NS lijkt een voorkeur te hebben voor kil en glad afwasbaar kunststof, hoewel de nieuwe sprinters revolutionair veel aangenamer uitpakken.

De sterkste associatie met Calvinisme heb ik als ik een station binnenrijd en me probeer te oriënteren, Dan moet ik het vaak doen met één plaatsnaambord op het perron en als het meezit twee, maar voordat ik het weet heb ik die gemist. De gedachte is kennelijk ‘Je mag er wel wat moeite voor doen om te weten waar je bent, je moet het vooral niet cadeau krijgen’ Het gebeurt me niet zelden dat ik een stuk trein moet doorlopen voordat ik dat ene bordje heb gezien en weet waar ik ben.

Vergelijk dat eens met Engelse perrons waar om de drie meter een bordje staat zodat je in één oogopslag weet waar je bent. Weldadig direct en duidelijk, maar in de ogen van Nederlandse stationsinrichters waarschijnlijk overdreven en verspillend. Dat noem ik miezerig of calvinistisch en dat is niet positief bedoeld.

Trouwens, als het om lekker en overvloedig eten en drinken gaat dan weten ze me wel te vinden. Daaraan herkent men toch de ware anti-calvinist?

Zie ook Bos, Balkenende en Calvijn

donderdag 2 december 2010

Lekker werken


Er zijn filosofen die ter verklaring van de Sjoa en de gestroomlijnde industriële uitvoering daarvan wijzen op de hoge vlucht van het rationele denken in onze Westerse cultuur. Zygmunt Bauman bijvoorbeeld stelt dat het Westerse rationalisme de Sjoa misschien niet heeft veroorzaakt, maar wel mogelijk gemaakt en die in ieder geval niet heeft helpen voorkomen. De historicus Philipp Blom volgt hem daarin wanneer hij zegt dat de rationalisering in onze samenleving potentieel problematisch is. 

Andere filosofen, bijvoorbeeld Hannah Arendt, komen uit op een geheel andere, bijna tegenovergestelde verklaring voor het functioneren van Hitlers vernietigingsmachine. Zij wijzen op de gedachteloosheid, het juist níet gebruiken van eigen denkkracht aan de kant van de uitvoerders en planners zoals Eichmann en andere bureaucraten van de vernietiging. Die achteloze stompzinnigheid is in de ogen van Arendt de uitkomst van de banaliteit van het kwaad of misschien wel die banaliteit zelf. 

Zelf kom ik uit op iets tussen die twee genoemde verklaringen in. Dat laat zich het beste als volgt verwoorden: een mens wil gewoon lekker werken. En daarmee bedoel ik dat een mens, zeker als hij ook nog ijverig is en zijn best wil doen, plezier beleeft aan het hebben van een taak, het bedenken van een strategie, het opstellen van plannetjes en het ordentelijk uitvoeren ervan. Banaal aan de ene kant, maar met de bevrediging van een zeker ordenend denkwerk aan de andere kant. 

Daar is niets mis mee, zou je zeggen. Lekker bezig zijn houdt voor ons al gauw in dat we graag zo ongestoord mogelijk kunnen uitwerken wat we in ons hoofd hebben. Geen kinderen erbij, liefst in een overzichtelijke werkomgeving, met heldere doelstellingen, voldoende middelen en regelruimte en met niet te veel onoplosbare dilemma’s. Dat heeft zijn eigen bevrediging. 

Hoe onschuldig dit werkplezier ook lijkt, bij nadere beschouwing zitten er haken en ogen aan. Want goed bekeken is dit precies wat bijvoorbeeld allerlei colleges van bestuur van gefuseerde onderwijs- en zorginstellingen doen, maar dan met gevolgen die we in een aantal gevallen zeer betreuren. En dan doel ik nog niet eens op de manipulatieve, graaiende bestuurders in die colleges, hoewel die er zeker zijn. 

Nee, ik doel primair op de bestuurders onder hen die te goeder trouw zijn. Die topbestuurders amuseren zich prima. Ze verzinnen het ene plan na het andere, droppen die naar het onderliggende niveau met de opdracht om ze verder uit te rollen naar de daaronder liggende niveaus om ze daar te laten implementeren. De plannenmakers aan de top leven zich lekker uit, maar onder hen en zeker op de werkvloeren raakt de zaak verstopt. Of er ontstaat een schimmig doolhof waarin mensen elkaar gevangen houden in een web van vaak tegenstrijdige richtlijnen en opdrachten. De top neemt van die gevolgen liever niet te veel kennis want dat zou de flow van hun werklust maar verstoren. Zo bezien wordt ‘lekker werken’ al een stuk problematischer. 

Iets dergelijks, maar dan veel afgrijselijker en rampzaliger, zou bij Eichmann en consorten wel eens een rol hebben kunnen spelen. Behalve blindmakende gehoorzaamheid als motief voor de Schreibtischmörder, waarover bijvoorbeeld Stanley Milgram veel geschreven heeft, zou dan de simpele bevrediging van een ordentelijke taakuitoefening een extra soort verblinding hebben opgeleverd. Lekker werken is misschien nog banaler als blindmakend motief dan gehoorzaamheid om – ongeacht de gevolgen - maar door te gaan met de correcte uitvoering van een opgedragen taak. 

Wat bij zowel lekker werken als bij gehoorzaamheid een rol speelt is de invloed van de afstand tussen de handelende persoon en degene(n) op wie hij inwerkt: hoe groter die afstand, des te minder word je van je taak afgeleid door de gevolgen van je handelen. Dat hebben die colleges van bestuur op hun bovenste verdiepingen goed begrepen. De twee situaties – die van blind modern management en die van een blinde Nazi-vernietigingsbureaucratie - zijn in ernst niet met elkaar te vergelijken. 

Maar qua onderliggend patroon misschien wel. Het zou best kunnen dat ze teruggaan op hetzelfde: ons verlangen naar het bedenken van plannetjes en ons plezier in het straight en ongehinderd uitwerken daarvan. Gewoon lekker bezig zijn en niet teveel kijken naar de gevolgen.

De vraag is of de hooggestemde plannenmakers onder ons zich niet iets meer kunnen inhouden en zich beter realiseren wat nu de feitelijke gevolgen in de werkelijkheid zijn van hun opgewekte ijver. En of straatvegers, jeugdwerkers of daklozenhelpers ons geen ander model van lekker werken kunnen bieden. In ieder geval lijkt mij dat werk te zijn waarbij de roes van je eigen ordenende arbeid al snel tot de orde geroepen wordt en de werkelijkheid ontnuchterend nabij blijft.