vrijdag 29 november 2024

De Golem en andere vormen van magie in het Jodendom


Op 27 november vond een studiedag plaats van Stichting PaRDeS met als thema ‘Magie in het Jodendom’. Dit ter nagedachtenis aan de vorig jaar onverwachts overleden rabbijn en geleerde Leo Mock. PaRDeS, waar Mock bestuurslid van was, stelt zich ten doel om – in het voetspoor van rabbijn Yehuda Ashkenasy (1924 – 2011) – met een zo breed mogelijk publiek de bronnen van Joodse wijsheid te bestuderen. Daar komen Christenen, humanisten en Joden op af, en die laatste groep was deze keer wat nadrukkelijker aanwezig. Dat had te maken met de verschijning van het boek Een onttoverde wereld? Over magie in het Jodendom, waarin een aantal uit het Engels vertaalde artikelen van Leo Mock zijn gebundeld. Het boek werd door Marcel Poorthuis aangeboden aan Leo’s weduwe Yael Mock.

Marcel Poorthuis, emeritus hoogleraar interreligieuze dialoog, opende de dag met de constatering dat religies in het Westen graag afstand houden van magie. En wel omdat magie wordt geassocieerd met primitief bijgeloof. Die klassieke scheiding van religie en magie was niet aan Leo besteed. Met een zekere argeloosheid en plezier liet hij zien hoe ook in het Jodendom die twee regelmatig door elkaar heen lopen. Zo stelt Leo vast dat, met alle (rationele) nadruk in de Joodse traditie op het belang van tekst, er in Joodse contexten amuletten zonder tekst zijn gevonden waaraan geneeskracht werd toegekend. Maar, aldus Mock, Noach wordt opgedragen zijn boek van geneeskunde op te schrijven, dat weer wel. Om dit soort paradoxale overgangen te kunnen maken is, aldus Poorthuis, zowel openheid als kritische zin nodig. “Leo beschikte over beide op bewonderenswaardige wijze”.

Bart Koet, emeritus hoogleraar Theologie, vertelde over zijn samenwerking met Leo Mock aan de Theologische Hogeschool Tilburg. Leo had daar een leeropdracht voor Judaïca, Bart voor het Nieuwe Testament en ze gaven samen regelmatig college, waarbij ze soms de rollen omdraaiden. Dat kon omdat Leo goed wist welke teksten uit Tenach en Rabbijnse literatuur doorwerken in het Nieuwe Testament. Toen zij stuitten op een passage in het Nieuwtestamentische boek Handelingen over ‘toverij’ deed zich de vraag voor: wat wordt daarmee bedoeld? Magie, droomuitleg, verrichting van wonderen? Leo opperde dat die laatste suggesties hier misschien niet van toepassing zijn. In ‘toverij’ klinkt, aldus Leo, eerder een echo door van een kwestie die Tenach op een aantal plaatsen aan de orde stelt. Namelijk: hoe herken je een valse profeet? In Handelingen wordt het in Tenach gegeven antwoord overgenomen. Dat stelt dat een valse profeet uit is op zijn eigen grandeur, terwijl een goede profeet het algemeen belang op het oog heeft. 

Als derde spreker ging Joram Rookmaaker, rabbijn van de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam, in op de vermeende afwijzing door Maimonides van magie. Het is waar, magische praktijken mogen niet, zegt Maimonides, omdat ze ijdel zijn, ze hebben slechts schijnbaar kracht. Maar Leo wees, aldus Rookmaaker, graag op de pragmatische kant van Maimonides: hij zag regelmatig bijgelovige praktijken door de vingers. Bijvoorbeeld het schrijven van de letter Sjin, als verwijzing naar de Godsnaam ‘Sjaddai’ op de achterkant van het perkamenten tekstrolletje in de mezoeza. Dat geeft de mezoeza iets amulet-achtigs, maar ach, zegt Maimonides, het zit maar aan de achterkant. In Leo’s woorden: Maimonides was niet zo superrationeel als hij vaak wordt voorgesteld, en zo houd je een traditie leefbaar.

Voor de middag kon je kiezen uit drie workshops: “Spelen met Nazi’s op glad ijs”, “Over magie en het verbod daarop in Tenach” en “Wie is de mens? Van magie tot AI”. Deze laatste workshop werd gegeven door Esther van Eenennaam. Zij was op het spoor van haar onderzoek over dit onderwerp gezet door Leo, hij was ook haar promotor. Een vervanger heeft ze nog niet. Leo wordt node gemist, en niet alleen door haar.

Zie ook Leo Mock z''l.

Wil je commentaar geven of zien: klik op De Golem en andere vormen van magie in het Jodendom en scrol naar beneden door.

zondag 24 november 2024

Hoe krijgt hij het voor elkaar?


Hoe krijg je het voor elkaar? Het zelfbeeld van de Nederlandse bevolking zodanig bewerken dat Nederlanders verschijnen als een van oudsher Jodenminnend volk. Geert Wilders brengt dat beeld naar voren, in het kielzog van zijn stelling dat de westerse cultuur ten diepste Joods-Christelijk van aard is. Daaraan paart hij zijn afwijzing van de Islam, omdat die ‘endemisch Jodenhatend’ zou zijn. En daar moeten Nederlanders natuurlijk niks van hebben.

Maar dat beeld slaat nergens op. Om een paar indicaties van het tegendeel te geven: in mei 1940 werden met een zekere gretigheid Joden ontslagen, nog voordat dat van de Duitsers moest. Denk aan het ontslag van Marga Minco bij de krant waar ze werkte, of aan de uitkomsten van historisch onderzoek naar de gang van zaken bij omroepen als KRO, NCRV en AVRO. Uit eigen ervaring van de laatste decennia weet ik dat je altijd een beetje voorzichtig moet zijn met verhalen over vakantie in Israël of bezoeken aan sjoel. Áls er sprake is in Nederland van ‘endemisch antisemitisme’ dan zit dat beslist niet slechts aan één kant, namelijk bij de Moslims. Dan doet de doorsnee authentieke Nederlander van oudsher aardig mee. Al overheerst in de dagelijkse praktijk gelukkig de onverschilligheid. 

Dat Joden een beetje vreemd zijn (voor sommigen: heel erg vreemd), dat was en is volgens mij het oordeel over Joden van de gemiddelde Nederlander. Dat is wel de doelgroep van Wilders. Toch knap hoe hij dan zo’n beeldverschuiving naar Jodenminnende natie voor elkaar krijgt.

Wil je commentaar geven of zien: klik op Hoe krijgt hij het voor elkaar? en scrol naar beneden door.

zondag 10 november 2024

Een fatsoenlijke samenleving


Er wordt niet genoeg nagedacht. Niet door mensen die zich wentelen in hun SUVs, bubbelbaden, of Javavakanties. Die hebben maling aan zorgen over stikstof, de zorg, het klimaat of asielzoekers en stoppen daar geen energie in. Maar, zegt Floor Rusman in NRC – en daar wordt het interessant – ook niet door mensen die dat allemaal wél belangrijk vinden. Rusman vraagt zich af waarom belangrijke discussies, zoals die over vluchtelingen, niet goed van de grond komen, al wordt er veel over gepraat. 

In haar visie kan een debat pas wat worden als het is opgebouwd uit drie in elkaar grijpende debatlagen. De onderste laag is de vaststelling van de feiten. In het asieldebat gaat dat bijvoorbeeld over de waarheid van ‘nareis op nareis’ of over het eventuele verband tussen het aantal statushouders en het tekort aan woningen. De tweede laag is die van de interpretatie van de feiten waarover overeenstemming is bereikt. De asielkwestie speelt zich voor een groot deel op deze laag af: mogen we het asielprobleem een asielcrisis noemen of niet? 

De derde laag is de morele discussie. Daarvan zegt Rusman: “Idealiter heb je een gedeelde opvatting over de feiten en de interpretatie daarvan vóór je toekomt aan de vraag: wat is het goede? In een morele discussie gaat het over vragen als: moeten wij mensen die geweld ontvluchten opnemen, ook als ze een last kunnen worden?” Vervolgens stelt ze vast dat het bijna onmogelijk is om in die derde laag terecht te komen. “Het debat over asiel blijft in de tweede steken: het gaat over hoeveel vluchtelingen er komen, hoe lang ze blijven, hoeveel ze kosten, wat ze bijdragen, maar niet over waarop ze recht zouden moeten hebben.” Wat voor het asieldebat geldt, geldt volgens Rusman ook voor andere debatten, zoals over stikstof of het klimaat. 

Ik denk dat het voor veel debatten wel klopt wat Rusman zegt over de drie lagen en dat we niet toekomen aan de derde laag van de morele reflectie. Maar juist voor het asieldebat is die analyse niet toereikend, want daar is meer aan de hand. We denken niet na over de morele aspecten van asiel, niet alleen omdat we er niet aan toekomen. Een minstens zo belangrijke reden is dat daar niet over nagedacht hoéfde te worden. Sterker nog, daar mócht je niet over nadenken, want de absolute onvoorwaardelijkheid van de mensenrechten was onaantastbaar. Niet voor niets zeiden – tot voor enkele jaren – politici over de volle breedte van het politieke spectrum altijd: “Natuurlijk, voor wie écht in nood is, is er bij ons altijd ruimte”. De enige gedachte die daar achter zit is: wil je mensenrechten ook maar een beetje recht doen, dan moet je de absolute geldigheid daarvan hoog houden. Maar tegelijkertijd begint daar de gedachteloosheid. Want elke avond zien we op tv genoeg mensen die écht in nood zijn maar we denken er niet aan om ze naar hier te halen.

Misschien moet het echte denkwerk erin bestaan om manieren te vinden om ‘een beetje menselijk’ te kunnen blijven, of gewoon fatsoenlijk. Dat klinkt minimalistisch en burgerlijk, maar het zou tegenover het alom oprukkend trumpisme een hele verdienste zijn. Maar ook een stuk moeilijker dan je maar volledig over te geven aan een utopisch idealisme, of bij het falen daarvan, juist aan het cynische recht van de sterkste. Ik denk wel dat het hoog houden van een beetje menselijkheid een solide machtsbasis vereist, en die zal voor ons moeten komen van de vereniging van Europese landen tot een sterk Europa. Maar dat zal tegelijkertijd een bescheidener Europa zijn dat het morele vingertje primair naar binnen richt, in plaats van anderen te wijzen op absolute rechten. Dan kunnen we ook de hypocriete reputatie kwijtraken die zich gevormd heeft in de bloeitijd van de mensenrechtenverklaringen. Niet voor niets kondigde de nieuwe president van Indonesië, Prabowo Subianto, aan dat voortaan de samenwerking van zijn land met het Westen niet meer zal berusten op dubbele standaarden maar op wederzijds respect. Hoe dan ook, de overgang van absolute naar fatsoenlijke standaarden zal veel denkwerk vragen, en vooral in de derde laag van Rusmans schema.

Zie ook La trahison des clercs.

Wil je commentaar geven of zien: klik op Een fatsoenlijke samenleving en scrol naar beneden door.

vrijdag 1 november 2024

Vernietigingsvisioenen

De neiging om de griezelige Israëlische ministers Ben-Gvir en Smotrich met nazi’s te vergelijken onderdruk ik – want dat gebeurt al te vaak. Maar het is wél waar: alle nationalistische fanatici met macht lijken op elkaar, of ze nou Duits, Italiaans, Frans, Engels of Israëlisch zijn. Daarom vind ik het wel goed gevonden van columnist Sjoerd de Jong in NRC om de vernietigingsvisioenen van Ben-Gvir en Smotrich nu eens níét te vergelijken met die van nazi-Duitsland, maar met die van een Duitse generaal van veertig jaar daarvóór, toen er in Duitslang nog een rechtsbestel functioneerde. 

De Jong vertelt over generaal Lothar von Trotha (1848-1920) die bevelhebber was van de Duitse troepen in koloniaal Zuid-West-Afrika, het huidige Namibië. Daar was hij in 1904 voornemens om de inheemse Nama en Herero uit te roeien, omdat die zich verzetten tegen de Duitse overheersing. Voor dat doel stelde hij zijn Vernichtungsbefehl op waarin hij verordonneerde dat de Herero niet langer hoefden te worden beschouwd als Duitse onderdanen en het land moesten verlaten. Iedere Herero die nog in Duits koloniaal gebied werd aangetroffen, gewapend of niet, zou worden doodgeschoten. Na politieke protesten in Berlijn werd het bevel ingetrokken, maar voor de Herero was het toen al te laat; tienduizenden werden gedood of verhongerden in de Kalahari-woestijn.

De extremistische taal van Von Trothka is van het genre dat de Israëlische extremisten ook gebruiken: ‘uithongeren’, ‘Arabieren verdrijven via een tweede Nakba’, ‘kolonisatie van Gaza’. In het Duitsland van 1904 waren de rechtsstaat en de oppositie krachtig genoeg om de extremist een halt toe te roepen en de vernietiging niet totaal te maken. Hoe is dat in het Israël van 2024?

Zie ook De goede kant van de geschiedenis.

Wil je commentaar zien of geven: klik op Vernietigingsvisioenen en scrol naar beneden door.