dinsdag 28 december 2021

Een knap staaltje samenzweren


Voor een complot is het wel heel knap uitgewerkt wat er nu gebeurt. De coronamoeheid heeft over de hele wereld al grote hoogtes bereikt, en dan laten de listige samenzweerders plotseling een nieuwe variant opduiken in Zuid-Afrika, de omikron. 

Ze zetten één kenmerk daarvan al direct stevig aan: de grote besmettelijkheid, groter dan welke andere variant dan ook tot nu toe. Paniek gegarandeerd. Maar de complotberamers bouwen ook een onzekerheid in, namelijk over de ernst van de omikronbesmetting. Ze geven alle onderzoeksinstituten, die van Zuid-Afrika tot en met Amerika, van het RIVM tot en met  de overige Europese gezondheidsinstellingen, de instructie dat ze voorlopig nog niks kunnen zeggen over de ernst. Daardoor blijft de spanning er lekker lang in, de run op vaccins neemt toe, de ontregeling wordt maximaal.

En het werkt! De onderzoeksinstellingen kwijten zich voorbeeldig van hun taak: soms constateren ze ernstige impact, dan lijkt het weer mee te vallen; in ieder geval houden ze ons al weken op professionele wijze in onzekerheid. Dit alles is een weergaloos staaltje organisatiekunst. Van wie ook weer? Ja, Bill Gates, of Hillary Clinton of het pedofielennetwerk.

Het zal duidelijk zijn dat ik die complottheorie niet overtuigend vind. Wel til ik zwaar aan het schaamteloze reilen en zeilen van farmaceutische multinationals als Pfizer en Moderna. Die spinnen voor miljarden garen bij de covid-uitbraken, ook als dat puur natuurlijke uitbraken zijn. Ze laten het armlastige, grootste deel van de wereld aan hun lot over.

Die multinationals hebben daar geen complot voor nodig. De neoliberale spelregels die we met zijn allen hebben opgetuigd en de terughoudendheid van overheden zijn voldoende om dit te faciliteren.

Zie ook Joden zijn geen virussen en virussen zijn geen Joden en Levinas en scepsis

Wil je commentaar geven of zien: klik op Een knap staaltje samenzweren en scrol naar beneden door.

donderdag 16 december 2021

Abstract idealisme


Ik heb weinig met migratieoptimisten zoals Leo Lucassen of Lisa-Marie Komp, die in de media regelmatig pleiten voor ongelimiteerde opvang van migranten en niet geloven in zoiets als ‘een aanzuigende werking’ bij het openzetten van grenzen.

In de eerste plaats vind ik ze niet consistent. Ze zeggen dat het niet meer dan logisch is dat mensen weg willen uit plaatsen waar ze weinig kansen hebben, naar landen met meer welvaart en betere perspectieven. Dat is altijd zo geweest, zeggen Lucassen en Komp, daar is niets bijzonders aan. Ik denk dat ze daar gelijk in hebben, en ook dat het heel begrijpelijk is dat mensen hier naar toe willen. Zeker in tijden van mobieltjes die dagelijks aan iedereen tonen hoe goed wij het hier hebben. Maar dat is zo’n beetje de definitie van aanzuigende werking, dus te ontkennen dat die werking er is vind ik raar en inconsistent.

Verder zeggen de migratieoptimisten dat wij in het Westen makkelijk iedereen op kunnen vangen die hier naar toe wil. De Potential Net Migration Index van de Amerikaanse opiniepeiler Gallup heeft berekend dat, als elke wereldburger die dat wil ook daadwerkelijk zou migreren naar een land naar keuze, de Nederlandse bevolking zou groeien met 29 procent, de Britse met 37 procent en de Duitse met 45 procent. Het droge commentaar van Trouw bij deze cijfers is dat voor zo’n volksverhuizing in rijke landen weinig steun bestaat.

Dat kun je wel zeggen, ja. De werkelijke migratiecijfers zijn onvergelijkelijk veel lager, maar creëren nu al maatschappelijke wrijving. Ik vind zelf dat Nederland, gegeven de spanningen die het oproept, de integratie van nieuwkomers behoorlijk goed verzorgt. Maar als je beweert dat er zonder problemen nog veel meer mogelijk is, dan ben je blind voor de sociaal-emotionele effecten die zo’n maatschappelijk integratieopgave met zich meebrengt.

Het overkoepelende bezwaar dat ik heb tegen redeneringen als die van Lucassen en Komp betreft de abstractheid van hun denken. Mensenrechten – en die omvatten in hun visie het recht op migratie – zijn voor hen absoluut, en als de absoluutheid van die rechten eenmaal is vastgesteld, zijn overwegingen van haalbaarheid, sociaal-maatschappelijke wrijvingen, en historische verbanden niet relevant meer. Maar zo werkt het natuurlijk niet.

Voor een visie op mensenrechten die van meer werkelijkheidszin getuigt zoek ik liever aansluiting bij Hannah Arendt. Haar kanttekeningen bij de mensenrechtenverklaringen uit de jaren vijftig blijven onverminderd relevant.

Zie ook Iedereen helpen? Dat verlamt

Wil je commentaar geven of zien: klik op Abstract idealisme en scrol naar beneden door.

vrijdag 10 december 2021

Communicatie als gegarandeerd product


“We proberen mensen steeds opnieuw te overtuigen van het belang van de naleving van de basisregels, maar blijkbaar slagen we, ook ikzelf, er steeds minder goed in dat verhaal over het voetlicht te brengen. En dat reken ik mezelf aan. We zullen dit beter moeten doen.” Aldus Mark Rutte op de persconferentie van 27 november.

“Dat reken ik mezelf aan”, wat voor gedachte gaat achter die uitspraak schuil? Daar zit de opvatting achter van communicatie als het simpelweg overdragen van een pakketje informatie en kennis van de zender naar de toehoorder. Als daar iets misgaat, is het idee, dan heb je van de overdracht gewoon te weinig werk gemaakt. Want in principe is het goed te doen: het is niks anders dan het vinden van de goede brievenbus en het pakketje erin duwen. Zoals ook het ‘sensibiliseren’ van Pieter Omtzigt in principe werd opgevat als een technische kwestie. Niet heel veel anders, trouwens, dan wat de vele reclamedoorduwstemmen om ons heen voortdurend suggereren.

Deze enge opvatting van menselijke communicatie lijkt parallel te lopen met een tot nu toe gangbare opvatting over het gedrag van computers: als je die maar voedt met voldoende data komt er, mede door de zelflerende algoritmes, altijd een wenselijk resultaat uit. Door allerlei recente onthullingen, onder andere van de ontsporing van de Belastingdienst in haar jacht op mensen met lage inkomens, begint dit informaticadogma zijn geloofwaardigheid te verliezen. Ieder zenden vindt, daar komen informatici nu achter, kennelijk plaats in een van waarden en ethische vragen gevulde ruimte. Ook informatici ontkomen er niet meer aan daarover na te denken.

Als de simplistische, lineaire opvatting van communicatie in de informatica al slecht uitpakt, hoeveel ingewikkelder moet de communicatie tussen mensen dan wel niet zijn? Met pakketten van waarden en ethische vragen die niet, zoals in de informatica, alleen aan de kant van de zender te vinden zijn. De computer als ontvanger heeft daar immers geen last van. Maar de aangesproken mens als ontvanger des te meer. Dan zul je toch per definitie in je communicatie er rekening mee moeten houden dat de aangesproken ander misschien wel écht heel anders is dan jij kunt verzinnen. Gegarandeerd succesvolle communicatie is dan ondenkbaar.

Het blijft curieus dat veel van onze publieke en commerciële, en misschien ook wel interpersoonlijke, communicatie op die gedachte van gegarandeerd communicatiesucces gebaseerd is. Dat is ook filosofisch interessant: alsof er maar één uiteindelijke waarheid of set van waarden is, die dus ook voor iedereen geldt en vroeg of laat voor iedereen helder kan worden. Sinds de dagen van Socrates is dat in feite een westers uitgangspunt. De gedachte van fundamentele pluraliteit en verschillen tussen mensen krijgt daar ten enenmale geen kans. De vraag ‘Zou een ander ook iets ánders kunnen denken of menen , jouw opvatting niet delen?’ verdwijnt uit het zicht.

Een andere situatie doet zich voor als de regering van een land oordeelt dat de toestand in het land, bijvoorbeeld door oorlog of pandemie, zo ernstig is dat het algemeen belang vereist dat met bepaalde opvattingen of sets van waarden tijdelijk geen rekening wordt gehouden. Dan roep je de noodtoestand uit. Maar die moet vooral niet verward worden met goede communicatie, denk niet dat je het dan collectief eens bent of iedereen kunt overtuigen. 

Daarom moeten we zuinig zijn met het uitroepen van de noodtoestand. Het is niet voor niks dat dictators en controlegerichte managers daar dol op zijn. En ja, Rutte en De Jonge zullen ondertussen moeten voortmodderen en echt niet iedereen bereiken.

Zie ook Communicatie is een waagstuk

Wil je commentaar geven of zien: klik op Communicatie als gegarandeerd product en scrol naar beneden door.

donderdag 25 november 2021

Kitsch is al best oud


Bij ons om de hoek bevindt zich het nieuw opgezette stadscentrum van Zaandam. Ook wel aangeduid als ‘Disneyland Zaandam’ of ‘het grootste neokitsch project na Las Vegas’ vanwege de vele nieuw geconstrueerde Zaanse geveltjes in alle tinten groen en Monet-blauw. 

Is er iets mis met mijn goede smaak, dat ik toch iedere keer weer geniet van de bonte gevelvariëteiten en slingerende fietspaden?

Misschien wel, maar dat komt ook omdat we in het Westen al sinds de 19e eeuw gewend zijn om te genieten van neparchitectuur. Denk aan de zogenaamde vakwerkhuizen aan de Amsterdamse Ceintuurbaan met hun knusse erkers en aan de vele gipsen engelenhoofdjes uit die tijd. En wat is het Concertgebouw anders dan een verzameling van nepbarokke, nepklassieke en neprenaissance ornamenten? 

Ik heb dus geleerd ervan te genieten, want hoe dan ook schept die ambiance een leuke sfeer, ik vind het wel gezellig. Mijn Zaanse plezier verschilt daar niet wezenlijk van, waarschijnlijk omdat het zorgvuldig vermijden van bruut modernistische vormentaal aanvoelt als een sympathiek gebaar van warmte.

Zie ook Ontzettend fout

Wil je commentaar geven of zien: klik op Kitsch is al best oud en scrol naar beneden door.

vrijdag 19 november 2021

Mixed blessings


De lezing in de synagoge van deze week is onderdeel van de verhalen over Jacob, en die verhalen zitten vol  paradoxen. Een daarvan betreft de uitkomst van de nachtelijke worsteling van Jacob met een geheimzinnige ander bij Pniël. Die uitkomst is bijna letterlijk een mixed blessing. Jacob krijgt na de worsteling de zegen, maar hij loopt sindsdien wel mank.

Die paradox staat wat mij betreft model voor een andere paradox die – maar dan als een soort permanente achtergrond – volop aanwezig is in eigenlijk alle hoofdstukken vanaf Jacobs geboorte tot aan zijn terugkeer in Kenaän. Het is de paradox dat we lezen over een listige bedrieger, maar wel een die onze aartsvader wordt, en die via de naam Israël de belichaming is van het Joodse volk. 

Het is beslist onderhoudend om te lezen over de manier waarop Jacob zijn broer Esau en zijn vader Isaak voor de gek houdt met het eerstgeboorterecht en de aartsvaderlijke zegen, en hoe hij zijn neef Laban betaald zet door hem op een listige manier bokken en geiten te ontfutselen. Maar de niet te missen vertwijfelde subtekst die daar onderdoor loopt is de vraag: en deze man is voor ons een baken van oriëntatie en levensvisie? Zo’n aartsvader moet toch een voorbeeldfunctie hebben?

Althans, voor de lezers is dat een doorlopende vraag, de Tora zelf lijkt er nauwelijks mee te zitten, die vertelt onverbloemd de ene intrige na de andere. Maar al bij de oudste commentaren op de Tora lijkt de vraag een rol te spelen of het wel door de beugel kan wat Jacob uitspookt. Het mooie is dat ook die commentaren niets verhullen, ze noemen alles bij de naam. 

Maar ze kwalificeren de bedriegerij wel als probleem. De midrasjverzameling Beresjiet Raba vertelt bijvoorbeeld naar aanleiding van de eerste keer dat Jacob met Lea mocht slapen: “In de morgen, zie het was Lea. Hij zei tegen haar: ‘Bedrieger, dochter van een bedrieger, noemde ik jou vannacht niet Rachel en jij gaf mij antwoord?’ Zij antwoordde: ‘Is er een leraar zonder leerlingen? Noemde je vader jou niet Esau en jij gaf hem antwoord?’”

Latere rabbijnse commentaren praten de bedriegerij liever weg. Sommige, zegt Nechama Leibowitz, hebben geprobeerd een rechtvaardiging te zoeken of op zijn minst verzachtende omstandigheden te vinden voor schandelijk gedrag. Andere hebben geprobeerd zich in te leven en er zo nog íets van te begrijpen. 

Die commentaren doen bijvoorbeeld, op nogal geforceerde wijze, moeite om Esau zwart te maken, zodat Jacob in contrast daarmee in een gunstiger daglicht komt te staan. Zo legt de Middeleeuwse commentator Rasji de omschrijving van Esau als ‘uitstekende jager’ uit als zou hij een vlotte prater zijn die anderen bedriegt, vooral zijn vader Isaak. Daarmee rechtvaardigt Rasji Jacobs diefstal van Esau’s geboorterecht en zegen. Nog eeuwen lang bleven de rabbijnen Esau verder in diskrediet brengen door hem te associëren met Rome, de spreekwoordelijke vijand van het Joodse volk.

Weer latere, maar nu humanistisch geschoolde, Joodse commentatoren wijzen uiteraard de verbloemende goedpraterij van de middeleeuwse rabbijnen af, maar benadrukken het groeipad dat Jacob als mens doorloopt. Zo bijvoorbeeld Harvey Fields in zijn Toracommentaar voor onze tijd: “Ons onderzoek naar de manier waarop Jacob verkoos op Laban te reageren, heeft geresulteerd in inzicht in de groei en ontwikkeling van zijn karakter. Hij komt Charan binnen als iemand die misleidt en bedriegt, en hij gaat er weg als een man die volwassen is geworden en zich heeft ontwikkeld tot een krachtig, redelijk en integer man”.

Tenslotte wil ik nog de Nederlands schrijver Andreas Burnier noemen. Zij trekt een vergelijking tussen Jacob en moderne westerse creatieve kunstenaars die, hoe begaafd ook, meestal niet de meest sympathieke, harmonische individuen zijn. “Hun vaak onverzadigbare narcisme en hun overige neurotische trekken kennen wij uit biografieën en brieven, en tegenwoordig ook uit de massamedia die ons een ontluisterende kijk geven op hun gedrag. Toch hebben wij hen nodig en vereren wij hen zelfs”. Je kunt hierbij denken aan Rembrandt of Picasso. Wie zijn creatieve genie niet wil ontkennen “zal vooralsnog als een Jacob, worstelend en hinkend door het leven moeten gaan”.

Zelf vind ik de trouw wel aandoenlijk en aansprekend, waarmee de traditie vasthoudt aan voorouders als gewone feilbare mensen, en probeert daar nog iets goeds uit te peuren.

Wil je commentaar geven of zien: klik op Mixed blessings en scrol naar beneden door.

vrijdag 12 november 2021

Tussen twee abstracties: menselijke maat niet altijd wenselijk


Ik ben fan van Rijnlands organiseren bij de overheid. Dat betekent: spaarzaam zijn met beleidsplannen, protocollen en command and control vanuit lijn- en stafafdelingen; en juist veel ruimte bieden voor improvisatie bij de eerste linie in het veld, dat wil zeggen de leraren, verpleegkundigen, politieagenten en andere functionarissen die direct met de burger te maken hebben. Want door de inzet van hún professionaliteit en inschattingen is handhaving van de menselijke maat in de uitvoering het beste gediend.

Toch ben ik ingenomen met een voorstel voor het oplossen van de toeslagenellende dat nu juist de aandacht voor de individuele gevallen verruilt voor die van beleidsmatige grote greep. Albert Verheij, hoogleraar privaatrecht in Groningen, pleit ervoor om de nieuwe Wet Afwikkeling massaschade in collectieve actie (Wamca) op die manier in te zetten. Daardoor zou de schadeafwikkeling van het politieke naar het juridische domein overgeheveld worden. 

De rechter bepaalt dan de hoogte van de schadevergoeding en kan daarbij omwille van de snelheid beslissen om geen maatwerk toe te passen. In plaats daarvan kan hij werken met categorieën, daaraan gekoppelde vaste bedragen en simpele formules. Als de rechter voor deze abstracte benadering kiest zou het toekennen van schadevergoeding in een stroomversnelling kunnen komen.

Het verraste me dat ik zomaar enthousiast werd voor dit idee. Hoe kan dat nou? Dit voorstel biedt minder menselijke maat, maar die abstractie zou tóch wenselijk zijn? Terwijl het gebruik door beleidsmakers en juristen om te abstraheren en mensen in gemiddelde categorieën onder te brengen nu juist de kern van het probleem is, volgens mij en het Rijnlandse denken. Want die categoriegerichte maatregelen voor individuele personen kunnen schrijnend uitpakken, en het begrip menselijke maat biedt daarvoor tegenwicht.

Maar ‘de menselijke maat’ is geen remedie voor alles. ‘Menselijke maat’ kan, zeker in Den Haag, ook verworden tot de zoveelste slogan of loze kreet en daarmee tot een nieuwe abstractie, die tegengesteld is aan de werkelijke belangen van betrokkenen. Want behartiging van de menselijke maat is arbeidsintensief en kost veel energie en vooral veel tijd. Voordat jouw zaak afgehandeld is ben je misschien jaren in armoede en depressie verder.

Aandacht voor menselijke maat versus beleidsmatig categoriedenken kan dus uitpakken als abstractie versus abstractie. Dan kan het handig zijn om te kiezen voor de snelste abstractie.  

Zie ook Met universele waarden kom je niet ver en Bureaucratie is een inktvis.

Wil je commentaar geven of zien: klik op Tussen twee abstracties: menselijk niet altijd wenselijk en scrol naar beneden door.

woensdag 10 november 2021

Geen geld, wel troepen naar Polen


De afbraak van de rechtsstaat in Polen baart me zorgen. Terecht zint de Europese Unie op drukmiddelen om dat tegen te gaan. Bijvoorbeeld in de vorm van het niet uitkeren van financiële middelen.

Tegelijkertijd staat Polen in de frontlinie tegen EU-bedreigende barbaren als Loekasjenko die op misdadige wijze vluchtelingen inzet voor het destabiliseren van Europa. Wat mij betreft moet daar ook een EU-moraal in werking treden in de vorm van steun voor de grensbewaking die Polen uitvoert. Als Polen de EU verzoekt om Frontex-troepen of om hulp bij het bouwen van een muur vind ik dat de EU die ruimhartig moet geven. 

Zo bezien biedt de huidige situatie ook een kans. Namelijk om de Polen te laten zien dat de EU een solidaire gemeenschap is en niet alleen een bestraffende bovenmeester.

Wil je commentaar geven of zien: klik op Geen geld, wel troepen naar Polen en scrol naar beneden door.

vrijdag 5 november 2021

Joden zijn geen virussen en virussen zijn geen Joden


In haar Rede van Fryslân nam rabbijn Tamarah Benima stelling tegen minister Hugo de Jonge omdat die ongevaccineerden aanwijst als gevaar voor de volksgezondheid. Ook waarschuwde ze voor ‘dwingelandij’ en ‘een totalitaire samenleving’.

Als fan van de filosoof Emmanuel Levinas – auteur van het boek De totaliteit en het Oneindige – ben ik geneigd tot grote alertheid als het gaat om totalitaire tendensen in de samenleving. Die doen zich vaker voor dan je zou denken, en meer dan eens in onschuldig ogende omgevingen. Zo kaart ik regelmatig aan hoe verstikkend en dwingend een gemiddelde werkomgeving kan uitpakken. En als Hannah Arendt totalitaire tendensen waarneemt in de banaliteit van ons dagelijkse werkende leven vind ik dat een adequate waarneming die we ons ter harte moeten nemen.

Maar je kunt ook te ver gaan. Dat doet Tamara Benima wat mij betreft als ze Hugo de Jonge op een lijn zet met “wat er in nazi-Duitsland plaatsvond” omdat hij ongevaccineerden benoemt als gevaar voor de volksgezondheid. Het argument voor die parallel ontleent zij aan het feit dat de nazi’s Joden destijds wegzetten als ‘bacillen’ en ‘virussen’ en daaraan de conclusie verbonden dat Joden moesten worden opgeruimd.

Je moet wel zindelijk blijven denken. De virussen waar het nu over gaat zijn gewoon echte virussen, die inderdaad de volksgezondheid bedreigen. En de opruiming betreft de virussen, niemand spreekt over het opruimen van mensen. Vaccinaties, quarantaines en isolatie van ziektekiemen zijn bewezen deugdelijke medische praktijken die niet aan geldigheid verliezen omdat de nazi’s die termen hebben misbruikt. Het misplaatst trekken van zo’n parallel verzwakt de alertheid op daadwerkelijke parallellen.

Iets anders is of voor sommige mensen bepaalde waarden misschien zwaarder wegen dan de angst om ziek te worden of dan de sociale verantwoordelijkheid tot vaccineren. De mogelijkheid dat dat zo is wil ik nadrukkelijk openhouden, en die mensen wil ik dus niet verketteren of in de hoek zetten. Ik hoop alleen dat het er niet te veel worden. Om banale medische redenen.

Zie ook De banaliteit van het kwaad revisited

Wil je commentaar geven of zien: klik op Joden zijn geen virussen en virussen zijn geen Joden en scrol naar beneden door.

vrijdag 29 oktober 2021

Vals spelen


De onmacht druipt ervan af, van de pogingen om het ongekend onrecht snel en doeltreffend te herstellen. Ook bij mezelf trouwens. Soms denk ik, gooi er een ruimhartig geldbedrag tegen aan voor iedereen die zich gemeld heeft als slachtoffer, zonder het precies uit te zoeken. Maar ik weet zeker dat er zich onder die 47.000 aanmeldingen profiteurs zitten die je niet zomaar 50.000 euro in de schoot wilt werpen.

Voor wat betreft het ontstaan van dit drama is het al even moeilijk om helder zich te krijgen op wat zich heeft afgespeeld. Van een paar factoren in de wirwar ben ik wel overtuigd. 

Bijvoorbeeld:

  • dat de politiek, regering én parlement, te lichtzinnig nieuw beleid uitvaardigt zonder zich over de uitvoerbaarheid te bekommeren; denk aan het laten uitkeren van toeslagen door de Belastingdienst die eigenlijk alleen deskundig was in het invorderen van geld; 
  • dat bij de geringste tekenen van fraude op de knop zero tolerance gedrukt wordt; Rutte gaat hier beslist niet vrijuit: toen staatssecretaries Weekers in 2013 twijfels uitte over de strenge fraudejacht omdat de goeden onder de kwaden zou kunnen lijden, had Rutte daar geen boodschap aan; die poseert liever als stoere bewaker van grenzen; 
  • dat die houding zijn weerslag heeft op het ambtelijke apparaat dat daar een vrijbrief en zelfs opdracht in zag tot rücksichtlos opjagen van mogelijk onschuldige mensen; 
  • dat er vervolgens zoveel bureaucratische lagen zitten tussen de ambtelijke beslissers en de uitvoerders die spreken met de toeslaggerechtigden annex -slachtoffers dat allerlei signalen van schrijnend leed vervagen.

Toch denk ik dat er in de algehele mist sprake moet zijn geweest van rode lijntjes die níet vervaagden maar wel overschreden zijn. Zulke lijntjes zijn de simpele, elementaire fatsoensregels met betrekking tot de ontvangst van aangetekende stukken, of van door slachtoffers zelf – soms vanuit Drenthe en Groningen – persoonlijk in Heerlen aangeleverde bewijzen van betaling of onschuld. Als de aanleveraar een week later te horen krijgt dat er niks ontvangen is, dan is dat niet alleen gekmakend voor die persoon. Dat is een indicatie dat er heel bewust en heel systematisch door een of meerdere mensen is gezegd: doe maar alsof we niets ontvangen hebben. Een kind weet: dat is niet eerlijk. Daar is niks vaags aan, dat is een overduidelijke overtreding van recht en fatsoen. Men speelt vals. Het kan niet anders of er lopen mensen rond die weten dat ze hier over de grens gegaan zijn.

Zou het helpen om collectief die simpele maar elementaire regels van fatsoen en recht uit te roepen als onopgeefbaar en bewaking ervan expliciet te honoreren? Omdat overtreding dáárvan, naast het evidente leed van de slachtoffers, een niet te missen signaal is voor de ambtelijke top en de politiek dat er iets gruwelijk fout gaat. 


Wil je commentaar geven of zien: klik op Vals spelen en scrol naar beneden door.

vrijdag 22 oktober 2021

Biologisch en sociaal darwinisme


In mijn blogbericht Even slikken schreef ik over de keuze voor het neoliberalisme die verschillende prominente Christendemocraten maakten na de oorlog en weer vanaf de jaren tachtig. Ik vond dat ontluisterend omdat het mensbeeld achter het neoliberalisme nogal plat is. Dat had ik niet verwacht van de Christendemocraten.

Bij nader inzien had het niet zo onverwacht hoeven zijn voor me. Want had ik niet voorbereid kunnen zijn op dat démasqué van het CDA? Had ik me niet veel eerder kunnen realiseren dat ‘consultant des vaderlands’ Wopke Hoekstra het ware gezicht is van de Christendemocraten, en dat de woorden ‘rentmeesterschap’, ‘solidariteit’ enzovoorts vooral zoethoudertjes zijn voor CDA-partijcongressen?

Al in de jaren zestig van de vorige eeuw wist ik uit de eerste hand hoe diep het 19e-eeuwse darwinistische strijdmodel verankerd was op de Jezuïetenscholen. Daar waar de Katholieke maatschappelijke elite werd klaargestoomd voor haar rol in de samenleving was competitie het organiserende principe. Niet alleen moesten de kostschooljongens regelmatig vechten om de laatste boterham, leerlingen werden in groepen ondergebracht die onderling met elkaar concurreerden op gebieden van school- en sportprestaties.

Het basale wereldbeeld van het Katholieke establishment verschilde niet zo veel van dat van de seculiere hoogopgeleide mainstream: dat beeld was diepgaand gevormd door neodarwinistische biologische theorieën. Die theorieën beschouwen de evolutie van leven als bepaald door natuurlijke selectie via competitie en het optreden van genetische mutaties. Vanuit de biologie monden op sociaalwetenschappelijk terrein die onwankelbare uitgangspunten uit in de stroming van het sociaal darwinisme waarin de maatschappelijke ordening verklaard wordt als het gevolg van competitie en genetische aanleg, met als meest smerige uitloper de ‘wetenschappelijke’ rassentheorieën die bijvoorbeeld zwarten of Joden als inferieure producten van de menselijke evolutie beschouwen. 

Je kunt dit een diep cynische kijk op het menselijk leven noemen, en daarmee verplaatst en verbreedt zich mijn verbazing. Want – ook al ging niet iedereen zover als het sociaal darwinisme – niet alleen de Katholieke elite maar het establishment over de breedte van de hele samenleving was doordrenkt van het kille competitiedenken, gevoed vanuit de biologische wetenschap. Terwijl de toplaag van diezelfde samenleving, als ze zich niet religieus noemde, zich toch op zijn minst op humanistische waarden wilde beroepen. Hoe rijmt zo’n samenleving dat met elkaar, vraag ik me verbaasd af.

De vanzelfsprekende en kritiekloze acceptatie van neodarwinistische uitgangspunten is af te lezen aan de affaire Lynn Margulis. In 1966 schreef Margulis als jonge microbioloog aan de Boston University een theoretisch artikel over endosymbiose, het verschijnsel waarbij een organisme symbiotisch leeft in de cellen of in het lichaam van een gastheerorganisme. Een implicatie van haar artikel was dat evolutie niet alleen kan verlopen via strijd, maar ook via onderlinge afhankelijkheid en coöperatie van meerdere organismen. Een organisme kan bijvoorbeeld een ander organisme verzwelgen, maar zodanig dat beide overleven en uiteindelijk gedurende miljoenen jaren evolueren tot volwaardige cellen. Samenwerking in plaats van strijd!

Margulis had de grootste moeite om het artikel geplaatst te krijgen. Het werd door meer dan twaalf wetenschappelijke tijdschriften afgewezen, en uiteindelijk geaccepteerd door The Journal of Theoretical Biology. De reden voor de afwijzing en vijandigheid die Margulis ondervond was, zoals de New World Encyclopedy het formuleert, dat “terwijl de klassieke interpretatie van evolutie, het neodarwinisme, de nadruk legt op concurrentie als de belangrijkste kracht achter evolutie, Margulis samenwerking benadrukt als de belangrijkste factor in de ontwikkeling van het leven”. 

Margulis werd als een radicale nieuwlichter beschouwd door haar collega’s die wilden vasthouden aan de traditionele survival of the fittest-benaderingen van de biologie. Tegenwoordig wordt het artikel beschouwd als een mijlpaal in de moderne endosymbiotische theorie.

Waar het mij om gaat is vast te stellen hoe diep, als een ware ideologie, het competitiedenken in de samenleving van de 19e en 20e eeuw geworteld was. En hoe groot de strijdigheid met de religieuze of humanistische waarden – zoals samenwerking – die men beleed, zonder dat men die strijdigheid doorhad. 

Dan hebben we, sinds de jaren zestig, toch wel enige vooruitgang geboekt.

Zie ook Even slikken

Wil je commentaar geven of zien: klik op Biologisch en sociaal darwinisme en scrol naar beneden door.

vrijdag 8 oktober 2021

Levinas en gender


Door corona teruggedrongen in de binnenkamer kwam ik de afgelopen anderhalf jaar tot een onderzoekje naar parallellen tussen de dynamiek van de genderbeweging en het denken van Emmanuel Levinas. De aanleiding was een gelijksoortige irritatie die ik voelde bij die twee ideeënstromen en die te maken heeft met wat ik op sommige momenten beleef als vervaging van concepten en willekeurige taalvernieuwing. ‘Hoe vaag kun je zijn?’ roep ik op die momenten inwendig uit.

De eerste stroom, die van de genderdiscussie, is natuurlijk al veel langer aan de gang maar voor mij kennelijk pas recent onontkoombaar actueel geworden. De andere stroom is die van het boek Un-common Sociality. Thinking sociality with Levinas van de Zweedse filosoof Ramona Rat, waar ik door de relatieve rust van de corona lockdown grondig kennis van kon nemen.

De eerste stroom zit dicht op de huid van concrete personen en groepen en daarvan pik ik de ideeën op uit een bijna dagelijkse vloed van artikelen in kranten en tijdschriften, en soms uit boeken. De tweede stroom, bijna volledig ontleend aan het boek van Rat, is theoretischer en beweegt zich door een intellectuele ruimte van noties en concepten.

Opmerkelijk genoeg bleken in mijn hoofd de twee stromen elkaar te kruisen en een verbinding aan te gaan. Ik kreeg de indruk dat veel van wat Levinas volgens Ramona Rat teweegbrengt in zijn denken over socialiteit lijkt op de dynamiek die de genderbeweging genereert.

Tot die dynamiek behoren verschijnselen zoals vervaging van concepten en creatie van nieuwe taal. Vervaging van concepten treedt in de genderbeweging onder andere op door een minder scherpe afbakening van het onderscheid tussen man en vrouw dan traditioneel gangbaar is. Aansluitend leeft het verlangen naar nieuwe taal zich daar uit in nieuwe woorden voor man en vrouw, bijvoorbeeld ‘mevreer’ en ‘menouw’.

Bij Levinas toont zich de conceptvervaging doordat hij, als het gaat om de mens, de termen ‘binnen’ en ‘buiten’ (bedoeld als: de binnenwereld en de buitenwereld van de mens) meer in elkaar laat overvloeien dan gebruikelijk is, evenals de aanduidingen ‘passief’ en ‘actief’. 

Nogmaals: hoe vaag kun je zijn? Hier gaan echt dingen schuiven. Als er – voor het gevoel van de meeste mensen – iets is wat sinds het oerbegin van de mensheid vastlag was dat het verschil tussen man en vrouw, onder toekenning van specifieke en niet alleen biologische kenmerken voor elk van de twee categorieën. En anders wel het verschil tussen binnen en buiten, van elkaar gescheiden door de grenslijn daartussen.

Wat daar zo irritant aan is: je hele wereldbeeld gaat schuiven. Aan de vaste ordening in taal en woorden ontlenen we veel van onze oriëntatie in de wereld. Noem het ontologische zekerheid, omdat de ontologie de leer is van de ordening van al wat is in categorieën en patronen. Als die zekerheid je ontglipt kunnen verwarring en boosheid toeslaan. 

Als het gaat om de genderbeweging kun je van die ergernis in de media op dagelijkse basis uitingen tegenkomen. Een greep daaruit: “Zo wordt ‘vrouw’ ineens uit het woordenboek geschrapt!”, “De Franse taal gaat ten onder als het bestaan van genderneutrale voornaamwoorden wordt erkend”, “Kunnen we dan niet beter het verschijnsel taal opheffen?” 

Bij mij zal de irritatie ongetwijfeld uit eenzelfde soort verwarring voortkomen. Waarom hecht ik desondanks toch veel waarde aan de genderbeweging en het denken van Levinas? Dat heeft ermee te maken dat zowel de genderbeweging als Levinas een motief hebben voor hun knagen aan de ontologische zekerheid. 

In beide gevallen is het motief dat de keurige ontologische ordening van onze wereld in categorieën – je kunt het ook hokjes noemen, en ontologie hokjesdenken – beklemming en onvrijheid kunnen opleveren. Dan zijn de kosten te hoog.

De genderbeweging wijst op de beklemming die uitgaat van traditionele enge omschrijvingen van identiteiten als man en vrouw. Het loslaten daarvan kan een ware bevrijding vormen zoals bij de transvrouw Jan Morris waarover in Trouw gerapporteerd werd: “De opluchting die Jan voelde was immens. Ook in haar oude vertrouwde wereldje kon ze haar oude-nieuwe zelf zijn: in één en dezelfde wereld was alles veranderd en tegelijkertijd ook precies hetzelfde gebleven.”

Voor Levinas bestaan de kosten van hokjesdenken uit de totaliserende werking die ervan uitgaat wanneer de hele wereld in één groot systeem wordt ondergebracht. Oprechte communicatie tussen mensen is dan de verliezer want, zegt Levinas, voor werkelijke communicatie is ontsnapping noodzakelijk uit een alomvattend systeem.

Zó vaag mag je zijn, dus.

Zie ook Moeilijker dan postmodern en het uitgebreide artikel Levinas en gender

Wil je commentaar geven of zien: klik op Levinas en gender en scrol naar beneden door.

woensdag 15 september 2021

Smartphonewappie


Eigenlijk kun je mij wel een wappie noemen, maar dan een smartphonewappie. Want ik wil geen smartphone, en daar maak ik best een punt van. Een smartphone biedt veel moois, maar ik heb het meeste niet nodig. Wat ik nodig heb vind ik op mijn gewone mobiele telefoon en het meerdere leidt alleen maar af en vreet energie die ik daar niet aan wil besteden. 

Een coronawappie ben ik beslist niet, de officieel voorgeschreven maatregelen heb ik tot nu toe braaf en vrij onbewogen gevolgd. Soms waren ze inconsistent of halfslachtig, maar dat kon ik wel begrijpen gezien de onbekendheid van de overheid met dit virus dat plotseling kwam opduiken. Soms vond ik de maatregelen ronduit vervelend, zoals de verplichting een mondkapje te dragen in de winkel en, nog steeds, in het ov. Ik krijg het gauw benauwd achter die lap, en mijn bril beslaat. Maar ik deed en doe het gewoon.

Tegen vaccinatie heb ik nooit bezwaar gehad, dus ik heb op tijd mijn prikken gehaald en stel tevreden vast dat ze tot nu toe hun werk doen.

Als ik toch iets gemeen heb met de vaccinwappies zal het een soort van trots zijn over verzet tegen maatschappelijke trends waar je je zo maar aan te onderwerpen hebt. Bij de vaccinweigeraars betreft dat de gedwongen inbreuk op je lichamelijke integriteit, bij mijn smartphoneweigering de opdringerigheid waarmee ik in de rol van steeds meer eisende consument gedwongen word. Noem het culturele ongehoorzaamheid: als de dominante cultuur zegt: je kunt het krijgen dus zul je het nemen ook, dan weiger ik dat lekker. 

Het kan zijn dat ik het, net als de vaccinwappies, nog moeilijk krijg. In plaats van een druk op de knop die de QR-code genereert, zit ik te hannesen met papieren kopieën die ook nog verslijten en snel onleesbaar worden voor de scanners, zodat ik steeds een nieuwe moet printen. En misschien is dit nog maar het begin, en volgen er veel meer toegangscodes op de telefoon, die mij gaan dwingen tot een complete QR-code papierwinkel.

Ik weet niet hoelang ik dat volhoud. Ik sta niet in voor de heldhaftigheid van mijn culturele verzet als blijkt dat het veel gedoe gaat opleveren. Maar vooralsnog houd ik stand!

Zie ook Levinas en scepsis

vrijdag 10 september 2021

Hoge Feestdagen 5782/2021


De Hoge Feestdagen zoals gebruikelijk in sjoel: een gedruis van vriendelijk rumoer, mensen die in- en uitlopen, elkaar begroeten, sjmoezen. Gecombineerd met een continue stroom van gebeden en gezangen, af en toe onderbroken door momenten van intense stilte en concentratie.

Maar dit jaar is het anders. In verband met corona functioneert de ‘Jodenkerk’ als iedere andere kerk. De bedoeling is dat we op tijd binnen zijn, en dat er niet rondgelopen wordt. We mogen geen handen schudden, niet meezingen en niet napraten in sjoel. En hoe dan ook, er zijn minder mensen, al ziet de sjoel er best goed gevuld uit.

Wat overblijft zijn vooral de plechtige momenten, gezangen en gebeden. Je kunt zeggen: dat is toch waar je voor komt. Nou, dat is dus maar gedeeltelijk waar. Ik hoop daarom van harte dat het niet té onbeweeglijk en plechtstatig wordt.

Een goed en zoet Joods nieuwjaar gewenst!

Zie ook Kol Nidrei en andere illusies

vrijdag 27 augustus 2021

Paulus en het vlees


Laatst las ik over een merkwaardige oplossing voor een merkwaardig probleem. Het speelt bij de levensbeschouwelijke buren, de Christenen, dus het gaat me niet direct aan, maar ik vind de gevolgde redeneringen zo curieus dat ik het er even over wil hebben en mijn positie wil bepalen.

De kwestie start met een probleem voor de vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling. Nu zij aangekomen zijn bij de brieven van de apostel Paulus blijven zij haken aan de traditionele vertaling van het Griekse woordje sarx als ‘vlees’ of ‘lichaam’. In Trouw omschrijft Nico de Fijter het probleem als volgt: “In de brieven van Paulus heeft het woord meestal een negatieve betekenis: sarx is fout, zondig. Paulus zet daar dan de Geest tegenover, die van God komt”. Daar zou je uit kunnen afleiden dat Paulus het menselijk lichaam afkeurt, en ook niet veel van seks moet hebben, aldus De Fijter.

Nog niet zolang geleden was die opvatting over lichamelijkheid en seks in allerlei maatschappelijke kringen gemeengoed. Maar al geruime tijd wint de waardering voor lichamelijke geneugten het van de afwijzing daarvan, en dus ook voor de vrije beleving van seksualiteit. Die laten we ons na de seksuele revolutie niet meer afpakken.

Curieus genoeg is nu de veronderstelling van de vertalers dat, omdat wij tegenwoordig waarderend spreken over lichaam en seks, Paulus daar niet negatief over geweest kan zijn. Als sarx dan toch een negatieve klank heeft voor Paulus, dan moet het wel iets anders betekenen. De vertalers komen voor dat andere uit op ‘aards’: het aardse is tegengesteld aan het hemelse. Het aardse mag je kennelijk blijven zien als negatief. 

Het blijft een beetje vaag wat je dan onder aards moet verstaan. Seks en andere lichamelijke geneugten dus niet want die zijn tegenwoordig hemels, maar verder moet daar toch nog veel van het overige onder vallen dat traditioneel als aards betiteld werd: lichamelijke behoeftigheid, misschien ook wel hedonisme, in ieder geval ziekte en imperfectie.

Ik denk dat dat laatste woord ‘imperfectie’ het beste aanduidt wat de Bijbelvertalers op het oog hebben met ‘aards’. Daar zou Paulus op gedoeld hebben: hij houdt niet van aardsheid want dat is imperfect. Seksualiteit en ander plezier hoeft daar niet meer toe gerekend te worden, dus dat probleem is opgelost. Tegelijkertijd is het dualisme van Paulus – dat wil zeggen een scherpe tweedeling tussen het negatieve aardse en het positieve hemelse – met de voorgestelde oplossing gered. 

De onttrekking van lichamelijke geneugten aan het begrip aards die daarvoor nodig is impliceert wel een verschuiving van de traditionele invulling van dat woord; het is een kunstgreep. Dat ik het hele proces merkwaardig noem heeft daarmee te maken. Ik snap niet waarom je de paulinische tegenstelling perfect versus imperfect in stand zou willen houden. Waarom zou je dat platoonse dualisme per se willen redden, met behulp van een toch tamelijk geforceerde kunstgreep? 

De Joodse traditie waar ik me toe beken spreekt zich regelmatig uit tegen een dergelijk dualisme en kiest voluit voor het aardse bestaan, met zijn geneugten én zijn imperfecties. Zie bijvoorbeeld Deuteronomium 30: “Niet in de hemel is het, dat je zeggen zou: Wie stijgt voor ons ten hemel om het voor ons te halen, en het ons te doen horen, zodat we het doen?”. Dat voelt een stuk relaxter. 

Zie ook Verdwijntruc

Wil je commentaar geven of zien: klik op Paulus en het vlees en scrol naar beneden door.

vrijdag 20 augustus 2021

Even slikken


Een grote groep Nederlanders vraagt zich steeds vaker af: hoe zijn we in godsnaam in deze politieke situatie terecht gekomen van afbrokkelende werkzekerheid, haperende jeugdzorg, onbetaalbare huren en afkalvend onderwijs? En waar gaat dit eindigen?

Voor het antwoord tasten we dan wat in het duister: het was de neoliberale op de markt gerichte tijdgeest van de jaren tachtig, de Angelsaksische invloed van Margareth Thatcher en Milton Friedman die eigenlijk on-Nederlands was, maar waar we mede door de kwakkelende economie van de jaren zeventig maar aan toegaven. 

Nu denk ik inderdaad dat er tijdens de jaren tachtig grote en deels terechte politieke zorgen bestonden over een onhoudbaar doorschietende verzorgingsstaat. “Nederland is ziek”, zei premier Lubbers naar aanleiding van het uitdijend aantal mensen in de WAO, en PvdA-leider Kok bleek het daarmee eens te zijn. Al eerder waren de sociale partners het eens geworden over loonmatiging en de noodzaak van bezuinigen, en daarover werden afspraken gemaakt in het Akkoord van Wassenaar.

Zo bezien lijkt de politieke koers van de Nederlandse regeringen in de jaren tachtig en negentig vooral pragmatisch van aard geweest te zijn. De verzorgingsstaat stond niet ter discussie, maar was hier en daar uit zijn voegen gegroeid en de politieke ingrepen waren niet meer dan correcties op die scheefgroei. Daar kwam geen ideologie aan te pas en daarom verliep de heroriëntatie in goede harmonie, volgens de beste tradities van het Nederlandse poldermodel. 

Maar klopt dat beeld wel? Ging het echt om alleen maar technische, ideologisch neutrale ingrepen? Hoe kan het dan dat we op dit moment in een regelrechte neoliberale dystopie terecht lijken te komen?

In een interessant NRC interview maakt de politiek socioloog Merijn Oudenampsen duidelijk dat er begin jaren tachtig meer aan de hand was: er werden wel degelijk scherpe ideologische keuzes gemaakt, precies in neoliberale richting. 

Toen Lubbers de verkiezingen won in 1982, vertelt Oudenampsen, lagen er twee rapporten klaar die elk een eigen antwoord formuleerde op de actuele sociaal-economische problematiek. Het eerste rapport, opgesteld onder leiding van de econoom Schouten, bepleitte een keynesiaanse koers. Waar nodig moest de verzorgingsstaat aangepakt worden, maar over het algemeen moest er meer in geïnvesteerd worden. Het tweede rapport was afkomstig van een commissie onder leiding van oud-Shell-topman Gerrit Wagner. Dat rapport stelde loonmatiging, deregulering en hervorming van de sociale zekerheid voor.

Als aantredend premier maakte Lubbers de keuze voor het tweede rapport, hij nam de neoliberale voorstellen van de commissie Wagner integraal over.

Om de desillusie compleet te maken laat Oudenampsen zien dat dat niet eens zo verrassend is: het paste in een Christendemocratische stroming die eigenlijk al vanaf de Tweede Wereld Oorlog neoliberaal geöriënteerd was – met een kort keynesiaans intermezzo van 1965 tot 1975 – en niet veel had met de verzorgingsstaat en een sterke overheid. Bij de eerste tekenen van economische crisis zag je dan ook, aldus Oudenampsen, Christendemocratische ambtenaren en politici als Frans Rutten, Jelle Zijlstra en Nout Wellink zich daarvan afwenden en opschuiven naar de ideologie van de vrije markt.

Ik spreek over desillusie, omdat het mensbeeld achter het neoliberalisme nogal plat is: mensen handelen in die visie vooral vanuit welbegrepen eigenbelang. Dat verwacht je niet direct van Christendemocraten. Waarschijnlijk werd om die reden, toen Lubbers Wagners plan ook daadwerkelijk ging uitvoeren, “het typisch liberale vrijemarktverhaal overgoten met een christelijk sausje van zorgzaamheid en verantwoordelijkheidszin”, aldus Oudenampsen.

De overgang naar neoliberaal beleid verliep dus helemaal niet zo terloops en ideologisch neutraal als we vaak denken. Er is een moment van expliciete keuze geweest. Oudenampsen stelt het scherp wanneer hij zegt dat, als we op dat moment hadden gekozen voor het rapport Schouten, we nu een meer Scandinavisch model zouden hebben in plaats van de huidige liberale verzorgingsstaat. 

Dat is even slikken.

Zie ook Crisis van het geld of van het denken? en Gevaarlijk optimistisch

Wil je commentaar geven of zien: klik op Even slikken en scrol naar beneden door.

dinsdag 10 augustus 2021

Klimaat en leiderschap

Een paar citaten van de voorpagina van mijn krant vanmorgen:

“Rutte voelt weinig voor maatregelen die GroenLinks en PvdA aandragen, zoals een strenge CO2-heffing of inkrimping van de veestapel.”

Het tegengaan van klimaatverandering “kost veel geld, en het vraagt veel van burgers en bedrijven, onherroepelijk met protest en verzet tot gevolg. Dat aspect laat Rutte liever onbenoemd.”

Rutte wees op de kansen die de energietransitie biedt voor de economie. “Nederland kan vooroplopen, want we zijn ook zevende geworden wat het aantal medailles betreft bij de Olympische Spelen. Ik ben ervan overtuigd dat Nederland bij de Olympische Spelen van het Klimaat ook nummer één kan zijn.”

De citaten brengen mij op het thema  ‘leiderschap’. Met tegenzin, want dat vind ik een problematisch concept. Ik heb nooit zoveel met de gebruikelijke verhandelingen over ‘Leiderschap en organisatie’ of ‘Eigenschappen van een echte leider’. Ik weet niet of er zoiets bestaat als ‘de essentie van leiderschap’. Voor mijn gevoel is leiderschap altijd gebonden aan een situatie en toont de één het meer in de ene en de andere meer in de andere situatie. 

Wat ik wel weet is dat Rutte geen leiderschap toont op het cruciale vlak van klimaatverandering. Op dat vlak vraagt leiderschap om het uitdragen van de ernst van de situatie en dat doet hij niet of mondjesmaat, uit angst voor weerstand. Dan wordt het moeilijk om de mensen te vragen om hun bijdrage te leveren, hij denkt dat hij ze moet motiveren als kleine kinderen door er een Olympisch spelletje van te maken. Rutte neemt zo in feite behalve de situatie ook de mensen niet serieus. Dat is een ernstige onderschatting van hun zorgen en hun vermogen tot verandering, en dat betitel ik als falend leiderschap.

De urgentie die ik zoek tref ik eerder aan bij D66 en GroenLinks. En bij de Christen Unie die spreekt van een levensbedreigende situatie, en waarvan partijleider Segers zegt: “Als mensen veroorzaken we opwarming, maar we kunnen ook onze troep weer opruimen”. Hier wordt weinig gelikt naar de kiezers-consumenten en ik denk dat, op dit moment in onze situatie, leiderschap zo’n houding vereist.

Ik weet ook wel dat Segers geen partij is voor Rutte qua kamerzetels. Maar als Rutte niet met GroenLinks en/of de PvdA wil praten (“heel veel klimaat”) kan hij Segers nog nodig hebben. Niet alleen voor een kabinet, maar ook voor leiderschap.

Zie ook Gevaarlijk optimistisch en Leiderschap en energie.

Wil je commentaar geven of zien: klik op Klimaat en leiderschap en scrol naar beneden door.

vrijdag 6 augustus 2021

Eindstrijd


Het is een aardige man, rabbijn Raphael Evers, dus over zijn persoon wil ik het niet hebben. Maar wel over zijn wereldbeeld, want dat vind ik op onderdelen nogal bizar. Het komt aan de orde in een recent interview met Evers in het Nieuw Israëlitisch Weekblad naar aanleiding van zijn aanstaande verhuizing naar Israël. 

De rabbijn vertelt daarin dat hij zich zorgen maakt over het toenemende antisemitisme in Europa, dat zich onder andere via social media voortdurend opdringt. “Er wordt veel gedaan aan antisemitismebestrijding, maar het haalt niets uit.” Bij die uitspraak kan ik me iets voorstellen, net als bij de dreiging vanuit Iran voor Israël waar Evers over spreekt. Maar de conclusie die hij daaraan verbindt is wel erg totaal: “Het lijkt wel alsof de hele samenleving aan het instorten is.”

En dat kan hij verklaren op basis van de Joodse geschriften, wanneer die spreken over Abrahams zoon Jismaël, de stamvader van de Moslims. Evers ziet het al beschreven in Genesis 16. God zegt daar dat Jismaël een wildeman onder de volkeren zal zijn. Evers: “Tot nu was de wereld ingedeeld in twee verschillende rijken: het westen was christelijk, het oosten islamitisch. Die twee waren gescheiden, maar in onze generatie zien we dat Jismaël overal is. Lees je de heilige teksten erop na, dan volgt er een eindstrijd waarin westerse en oosterse volken tegen elkaar strijden. In de Joodse staat zal het zwaartepunt liggen. Ik wil daar dan toch bij zijn. Er staat geschreven dat die eindstrijd maar heel kort zal duren, een paar minuten.”

Hoe wereldvreemd wil je het hebben? ‘De wereld’ opgebouwd te zien uit de componenten Christendom en Islam met het Jodendom daartussen laat zonder blikken of blozen hele continenten van beschaving buiten beschouwing, waaronder miljarden Chinezen, Indiërs en Afrikanen. 

Hoe narcistisch wil je het hebben? Jouw eigen volk met Jeruzalem als centrum tot middelpunt te maken van zowel de mondiale geografie (het zwaartepunt tussen Oost en West) als van de wereldgeschiedenis. 

De wereldvreemdheid en het narcisme van deze opvattingen stuiten me tegen de borst. Vanwege het megalomane en potentieel gewelddadige karakter van zulke fantasieën, maar ook vanwege het totale gebrek aan wetenschappelijkheid ervan. 

Ik weet niet in hoeverre deze opvattingen de pretentie hebben wetenschappelijk te zijn. Evers wijst graag op zijn academische titels ‘meester’ (in de rechten) en ‘doctorandus’ (in de psychologie) maar ik ben bang dat de wetenschappelijkheid in zijn benadering van de geschiedenis ver te zoeken is. Terwijl de ultieme test voor wetenschappelijkheid van veel uitspraken misschien wel ligt in de manier waarop historische feiten en ontwikkelingen erin worden weergegeven. Zorgvuldige benadering van het verleden, en dat het liefst wereldbreed, biedt de mogelijkheid om narcistische en wereldvreemde bias te vermijden.

Ik denk trouwens wel dat de Sjoa van wereldhistorische betekenis is, in de zin dat het een absoluut moreel dieptepunt van menselijk handelen vertegenwoordigt. Maar om vervolgens de hele wereldgeschiedenis om Israël heen te draperen? Dat grenst aan grootheidswaanzin, en vooral: het doet geen recht aan de rest van de wereld. 

Los daarvan: de kans op een klimaatapocalyps lijkt op dit moment groter te zijn dan die op de klassiek-bijbelse apocalyps.

Zie ook God en Psyche

Wil je commentaar geven of zien: klik op Eindstrijd en scrol naar beneden door.

dinsdag 27 juli 2021

Reppen


Ongerepte natuur is mooi. In Nederland hebben we dat niet meer, dus ik denk daarbij al gauw aan beelden van steppes in Tanzania of bossen in Finland.

Maar mooier nog dan ongerept natuurlandschap vind ik ongerept cultuurlandschap. Daarmee bedoel ik een landschap dat door de mens, meestal voor de landbouw, in cultuur gebracht is, maar op een manier die nog nauw aansluit bij het oorspronkelijke natuurlandschap. Denk aan de rijstvelden in Indonesië of aan de wijngaarden van Toscane. 

Onlangs was ik op Texel en zag ik glimpen van de Nederlandse variant daarvan langs de Texelse oostkust: afwisselende lapjes grond van diverse kleuren, omzoomd door heggen en bosschages, met traditionele boerderijen en schuren daartussen verspreid. Prachtig!

Ongerept cultuurlandschap is natuurlijk gewoon gerepte natuur, maar ik noem het toch ongerept omdat het nog een eigen oorspronkelijkheid heeft. Het is nog niet beschadigd door ruilverkaveling en grote stalen schuren. Die reppen pas echt omdat ze het landschap saai en lelijk maken.

Of zou men dat duizend jaar geleden, toen men daar begon met landbouw bedrijven en schuren bouwen, ook beleefd hebben als verlelijking – repping – van het landschap? En is men zich pas in de loop van de tijd gaan hechten aan het cultuurlandschap? Dat zou betekenen dat wij op onze beurt ons nog kunnen gaan hechten aan de stalen dozen en onmetelijke percelen raaigras in ons land.

Maar ik denk niet dat dat kan.

Zie ook Bakstenen en Windmolens

Wil je commentaar geven of zien: klik op Reppen en scrol naar beneden door.

maandag 19 juli 2021

Branson, Bezos, Musk en innerlijke motivatie




Je hoort het de laatste tijd wel vaker: organisatiemedewerkers, waaronder leidinggevenden, verlangen van hun werk dat het voor hen persoonlijk van betekenis is. Daar moet de motivatie vandaan komen. Dit in contrast tot andere motiverende aspecten van werk die tot nu toe minstens zo krachtig waren maar aan betekenis zouden verliezen, zoals sociaal  aanzien, maatschappelijke status en gehoorzaamheid aan de autoriteit van anderen. Vandaar de vele verhalen over mensen die met succes een prestigieuze positie hebben verworven maar nu besluiten om hun hart te volgen en iets anders te gaan doen.

Overigens gaat zo’n werkswitch in veel gevallen niet gepaard met een verlies aan inkomsten. Kennelijk is de arbeidsmarkt voor werknemers zo gunstig dat je je innerlijke drijfveren kunt volgen zonder daar materieel veel voor in te leveren.

Over het belang van persoonlijke motivatie kwam in Trouw laatst een interessant interview voorbij met Wiebe Draijer, de bestuursvoorzitter van de Rabobank. “Blijf dichtbij wat je echt drijft, dan ben je tot veel meer in staat dan je denkt én kom je pas echt tot je recht”, zegt Draijer. Hij noemt dat “je diepere motivatie”, die kan zorgen voor inspiratie en houvast. Daar krijgt je overtuiging vorm, begint authenticiteit en transparantie in de communicatie. 

Voor Draijer zelf bestaat de innerlijke drijfveer eruit dat hij maatschappelijk wat wil betekenen. Hij ziet met lede ogen “de grotere afstand tussen arm en rijk, een bepaalde richtingloosheid, gebrek aan moreel leiderschap en de instabiliteit die daar het gevolg van is” en dat motiveert hem tot het volhouden van zijn intensieve leefstijl als CEO, iedere dag opnieuw. 

Draijer meent dat bij een groeiende groep CEOs aandacht is voor diepere motivatie en authenticiteit. Hij denkt te zien “dat er een leiderschapstransitie gaande is waarbij we de persoonlijke motivatie veel meer een eerlijke plek geven. Organisaties en uiteindelijk de wereld gaan er denk ik beter van worden als mensen sneller uitsorteren naar de plek waar ze met hun diepere motivatie het beste tot hun recht kunnen komen. Daar wordt iedereen gelukkiger van”.

Draijer heeft zonder meer een punt als hij zegt dat innerlijke motivatie voor je werk het meest gezonde uitgangspunt is. Dan kom je inderdaad het beste tot je recht, ben je verzekerd van energie en het beste beschermd tegen burn-out. Ik snap alleen niet waarom Draijer denkt dat de wereld er beter van wordt als iedereen zijn eigen drijfveren meer volgt. Want de termen ‘innerlijke motivatie’ of ‘diepste motivatie’ zeggen nog helemaal niets over de aard van die motivatie. 

In het geval van Draijer zit dat wel goed, hij wil graag zijn bijdrage leveren aan grotere gelijkheid en rechtvaardigheid in de samenleving. Dat kun je gerust nobele motieven noemen. Maar zijn verhaal suggereert dat diepere innerlijke motivatie per definitie, als tegengesteld aan uitwendige motivatie, altijd nobel van aard is. Dieper is nobeler.

Ik betwijfel of dat zo is. Bij sommige mensen, bijvoorbeeld Drayer, beslist wel. Maar waarom zouden er deep down van binnen bij andere mensen niet heel andere motieven klaarliggen? Veel geld verdienen bijvoorbeeld, dat is voor een handelsman best een intrinsieke drijfveer te noemen, en het kan zijn dat hoe meer hij naar binnen kijkt, des te meer blijkt dat dat zijn motivatie vormt. Daar gaat hij voor!  

En als Richard Branson, Jeff Bezos en Elon Musk in hun nadagen ‘dieper in hun innerlijk’ duiken willen ze ineens op de meest klimaatdestructieve en geldverspillende manier de ruimte in. Marc Zuckerberg wil naarmate hij ouder wordt alleen maar nog groter groeien. Waarschijnlijk hebben die mannen diep van binnen een grote leegte aangetroffen en drijft bestrijding van de verveling hen tot grote daden.

Motivatie kan dus heel goed van binnenuit komen, maar niet per se die maatschappijbetrokken trekken vertonen als van Draijers motivatie. De termen van persoonlijke diepte en innerlijkheid volstaan daarom niet om uit te komen bij een betere wereld. Daarvoor is eerder het permanente gesprek met anderen nodig over de vraag ‘Wat willen wij voor samenleving zijn?’. Niet zozeer in persoonlijke diepte, alswel in maatschappelijke breedte.

Wat blijft staan van Draijers verhaal: zo’n eigen innerlijke drijfveer waarbij je gedreven wordt door je eigen betekenisgeving en motivatie maakt je krachtig. Je zult niet zo gauw omvallen.

Zie ook Leiderschap en energie en Adrenaline

Wil je commentaar geven of zien: klik op Branson, Bezos, Musk en innerlijke motivatie en scrol naar beneden door.

vrijdag 9 juli 2021

Zijn Joden wit?


Horen Nederlandse Joden historisch gezien nu bij de onderdrukkers of bij de onderdrukten? De vraag komt voort uit een te simplistisch denkkader, maar naar aanleiding van de groeiende belangstelling voor het slavernijverleden van Nederland wordt hij toch regelmatig gesteld.

Het antwoord kan nooit eenduidig zijn. Het is overduidelijk dat Joden in de Nederlandse geschiedenis te maken hebben gehad met juridische achterstelling (tot 1800), met maatschappelijke discriminatie (negentiende en twintigste eeuw) en uitroeiingsmaatregelen. Dus dat ze hun portie onderdrukking wel gehad hebben.

Maar historisch onderzoek naar de slavernij maakt ook duidelijk dat van de zeventiende tot de negentiende eeuw Joden een flink aandeel hadden in de Surinaamse en Antilliaanse plantages en daar slaven hielden. Ze hebben daar opgetreden als onderdrukkers.

Om die laatste reden worden Joden in de huidige racismediscussie, die zich versmalt tot de vraag of je wit/onderdrukker bent of zwart/onderdrukt, regelmatig in het witte kamp ondergebracht. De tentoonstelling ‘Zijn Joden wit?’ in het Joods Cultureel Kwartier probeert in die zwart/wit-discussie wat tussenschakeringen aan te brengen. Niet door feiten over het slavernijverleden te verdoezelen of te ontkennen dat Joden soms inderdaad geprivilegieerde posities van macht konden bekleden. Maar door te laten zien dat het voor Joden als de eeuwige ander ook zo maar, ineens, onvoorspelbaar afgelopen kon zijn met iedere macht of positie. En dat vanuit die ervaring, gevoegd bij de eeuwenlang liturgisch herdachte bevrijding van de Joden uit de Egyptische slavernij, Joodse groeperingen een bijna vanzelfsprekende solidariteit hebben gevoeld met emancipatiebewegingen van anderen, zoals de Amerikaanse Burgerrechtenbeweging in de jaren zestig van de vorige eeuw en de Black Lives Matter beweging nu.

Wat mij opvalt, naar aanleiding van een artikel van historicus Karwan Fatah-Black, is dat op een gevoelig punt de Nederlandse Joden en de Nederlandse nazaten van tot slaaf gemaakten een onmiskenbare gelijkenis vertonen. Waar mainstream Nederland, zoals vertegenwoordigd door opiniemakers, politici en kunstenaars, het wel een beetje heeft gehad met de ‘enge focus’ in het herdenken van historische rampen van het slavernijverleden en de Jodenvervolging en de aandacht wil uitbreiden naar ‘moderne slavernij’ of ‘universeel onrecht’, maakt zowel de Joodse als de zwarte gemeenschap daar ernstig bezwaar tegen. En zij gebruiken dezelfde woorden om hun bezwaren te formuleren: de verbreding betekent ‘verwatering’ en leidt af van waar het de herdenkers om gaat: de ramp die hun voorouders trof. Die is te groot om te vermengen met andere rampen, hoe gerechtvaardigd de aandacht daarvoor ook is.

‘Haal er niet van alles bij’ als je gaat herdenken. Dat is kennelijk wat onderdrukking – van welke aard ook – als impact achterlaat bij de onderdrukten. Je kunt het er gewoon niet bij hebben.

Zie ook 4 Mei 2012, Humane slavenhouders en Utopisch universalisme is ook voor Joden te hoog gegrepen

Wil je commentaar geven of zien: klik op Zijn Joden wit? en scrol naar beneden door.

donderdag 1 juli 2021

De mensenrechten revisited


In allerlei blogberichten heb ik me weleens sceptisch getoond over de manier waarop universele mensenrechten functioneren in onze samenleving.

Ik vond bijvoorbeeld de kritische analyse van Hannah Arendt over het recht op asiel wel realistisch. Dat mensenrecht is sinds de jaren vijftig uitgewerkt in diverse vluchtelingenverdragen, maar Arendt dacht dat formulering en toekenning ervan weinig bescherming zouden kunnen bieden aan de mensen die het nodig hebben. In de praktijk, zag ze en wist ze uit eigen ervaring, zijn mensenrechten in feite burgerrechten. Burgers van nationale staten kunnen succesvol rechten claimen. Maar als je om wat voor reden dan ook stateloos bent is er geen claimadres. Dan blijkt zo’n mensenrecht een hol en abstract begrip.

Daarnaast had ik het een keer over de weerzin van veel ontwikkelingslanden tegenover  propaganda voor de mensenrechten door westerse landen. Het opgeheven vingertje wordt beleefd als neokoloniale betutteling door de voormalige kolonisatoren. Veel Afrikaanse landen hebben daarom liever te maken met China omdat Chinese hulp niet gepaard gaat met opdringerige ideologie. De evidente machtspolitieke motieven nemen ze daarbij maar voor lief.

Verder kan het iconische plaatje van de waardigheid van het individu in de Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948 de indruk wekken dat totale vrijwaring van iedere inbreuk daarop gegarandeerd kan worden. Die combinatie van geloof in maakbaarheid en absolute rechten van het individu kwam bijvoorbeeld tot uitdrukking in de definitie van het recht op gezondheid door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) uit de jaren vijftig. Gezondheid werd daarin omschreven als ‘a state of total physical and mental well-being’ waar ieder mens recht op zou hebben. Het leidde tot uitbundig claimgedrag van zelfbewuste individuen en tot een lawyers paradise, en liet wat mij betreft zien hoe pervers formulering van ‘totale’ mensenrechten kan uitpakken in een ik-gerichte samenleving. Ik vond daarom het absolute karakter gedateerd aandoen, als product van een idealistische humanistische traditie die aan herijking toe is.

Al die bedenkingen bij de mensenrechten snijden ongetwijfeld enig hout, maar mijn achting voor het fenomeen mensenrechten is de laatste tijd met sprongen gegroeid. Dat heeft te maken met de rechtszaken voor milieubescherming tegen Shell, tegen nalatige overheden en binnenkort misschien ook tegen financiers als het ABP. Daarbij wordt een beroep gedaan op de fundamentele rechten op leven, gezondheid, voedsel van huidige en toekomstige generaties. Dat is beslist mensenrechtenjargon, maar het werkt! “Mensenrechten en bescherming van de leefomgeving blijken een bruikbare juridische basis voor klimaatzaken”, zo meldt de krant deze week. 

Laten mensenrechten dan absoluut geformuleerd, abstract of neokoloniaal zijn, een kniesoor die daar nog op let met zulke resultaten. Misschien gloort er opnieuw een paradijs voor advocaten, maar dan van de goede soort.

Zie ook Met universele waarden kom je niet ver

vrijdag 25 juni 2021

Paradoxaal


Het klinkt paradoxaal, maar soms denk ik wel eens dat het meedogenloze politieke en militaire beheersingsbeleid van de staat Israël per saldo een gunstig effect heeft op het imago van Joden in de wereld. Zij doen ook gewoon aan machtspolitiek!

Het is niet verheffend wat we zien: het landjepik op de Westbank, het afknijpen van een overbevolkt reservaat in Gaza, en een buitenlandse politiek die coalities met Saoedi-Arabië en andere duistere regimes niet schuwt.

Maar met dit soort Realpolitik voegt Israël zich in het bekende machiavellistische machtsspel van raison d’état dat al eeuwen gespeeld wordt door westerse grootmachten, en waar we allemaal vertrouwd mee zijn.

Heel anders dan de bevreemdende rol die de Joden ongeveer tweeduizend jaar, tussen de eerste en de twintigste eeuw, gespeeld hebben. Namelijk die van een volk dat op militair onbeschermde wijze, verspreid over de continenten, afhankelijk van de voortdurend wisselende luimen van anderen, overleefde door zich vast te houden aan zijn spirituele erfenis zoals vastgelegd in Tenach en Talmoed.

Misschien een hele prestatie, maar niet goed voor het Joodse imago. Want wat waren dat voor mensen die dit hachelijke bestaan verkozen? Luftmenschen! Dat is toch niet normaal? Daar moest een steekje aan los zijn! Of beschikten ze over geheime duistere krachten? De bevreemding riep complottheorieën op, en agressie. En dat bleek meermalen in de geschiedenis levensgevaarlijk te zijn. 

Dan kun je beter, net als de anderen, een eigen land hebben. Dat heeft ook beslist nadelen voor je imago, want je gaat vuile handen maken en het roept nieuwe conflicten op. Maar per saldo zal dat toch beter begrepen worden dan een schimmig ontworteld bestaan, zo is de redenering. Paradoxaal genoeg.

Zie ook Acceptabel cynisme en Houdt het dan nooit op?

Wil je commentaar geven of zien: klik op Paradoxaal en scrol naar beneden door.

donderdag 17 juni 2021

Het meest misbruikte woordje


Er is bijna geen woord zo vaag als het woordje ‘echt’. Of de equivalenten ervan zoals ‘authentiek’, of ‘werkelijk’. En misschien ook wel: ‘transparant’. 

Dichter des vaderlands Lieke Marsman ziet politici die woorden veel gebruiken (“dit gaan we nu eens écht aanpakken”), en zij leidt daaruit af dat echtheid, authenticiteit en transparantie in die kringen juist ver te zoeken zijn. “Politici zijn de grip op de werkelijkheid kwijtgeraakt. Dat dit inderdaad zo is, valt af te lezen aan hoe vaak ze het woord ‘echt’ gebruiken.” Columnist Stevo Akkerman vat de omgang daar met authenticiteit samen via de vuistregel ‘Zodra je dat (authenticiteit) kunt nadoen, ben je binnen’. 

Maar niet alleen politici ge- of misbruiken die woorden. In de volle breedte van het maatschappelijke en culturele leven kom je het woordje ‘echt’ opvallend veel tegen. 

Neem de discussie over het ‘ontlezen’, dat wil zeggen het probleem dat de huidige scholieren en jongeren veel minder lezen dan voorgaande generaties, onder andere als gevolg van het overvloedige social media gebruik. Akkerman zegt daarover: “Het echte lezen – dat draait om wat de tekst met je doet, hoe die je raakt, ergert, ontroert, verveelt, bedrukt, aanvuurt, overtuigt of tegenstaat – heeft natuurlijk een onpraktisch trekje: het laat zich lastig toetsen”.

Opmerkelijk vaak gaat het ook over het ontbreken van dialoog of menselijke ontmoetingen in onze samenleving. TedX presentator Sira Abenoza maakt dat tot expliciet onderwerp van haar Ted Talks, ze wil haar publiek laten ervaren wat werkelijke dialoog is. Die belangstelling komt voort uit de twee studies die ze ooit naast elkaar deed. ’s Ochtends volgde ze college aan een Business School tussen studenten die alleen maar geïnteresseerd waren in zo snel mogelijk rijk worden. ’s Middags zat ze tussen de filosofiestudenten die eindeloze gesprekken voerden over het verbeteren van de wereld. Die moesten dus met elkaar in gesprek komen. “Maar weten we eigenlijk wel wat een echte dialoog is?”

Schrijver Abdelkader Benali kan ook niet om echtheid heen als hij het over communicatie heeft: “Ik ben ongemak in het contact gaan zien als voorwaarde voor een echt gesprek, het startpunt voor toenadering en wederzijds respect”. En: “Wanneer je denkt dat je iets van elkaar weet en bij de ontmoeting ontstaat door die verkeerde aannames het ene na het andere kleine conflict, dan is er echt sprake van een gesprek. Dan komen we ergens”.

Communicatiedeskundige Betteke van Ruler zegt: “Het moet in onze tijd meer gaan over het echte verhaal: meer verbindende communicatie, die meer de menselijke ervaringen meeneemt. Hoe we kunnen doorgaan. Niet als doelgroep of draagvlak maar als mensen”.

Deze voorbeelden (met mijn markeringen) laten wat mij betreft zien dat het wijdverspreide gebruik van het woordje ‘echt’, anders dan Marsman suggereert, meer is dan windowdressing of de maskering van een tekort. Ze getuigen beslist wel van een tekort, maar dan in combinatie met een diepgevoeld verlangen om het tekort aan echtheid op te heffen, of liever: om te zetten in een weldadige overvloed van echtheid.

Maar het is nog niet zo makkelijk om de vinger te leggen op die echtheid. Misschien weten we eigenlijk vooral wat het niet is: echtheid dreigt ons te ontglippen bij een teveel aan beheersingsdrang. Als we per se grip willen houden (bij leesonderwijs: via toetsen; bij dialoog: het uit de weg gaan van pijnpunten en ongemak; in de politiek: via afvinkbare protocollen) dan slaat de onechtheid toe.

Dat is een veelgehoorde, bijna unanieme conclusie, maar toch ben ik er niet helemaal van overtuigd dat het zo eenduidig ligt. Stel, om even aan te sluiten bij de situatie van Abenoza, dat iemand is opgegroeid in diepe armoede, en zij krijgt de kans om te gaan studeren aan een Business School. Zij zal misschien alle informatie over zakendoen en businesscontrol fanatiek in zich opzuigen als weldadige moedermelk, en de uitwisseling over het opbouwen van een verzekerd materieel bestaan beleven als een zaak van primair existentieel belang. Contact daarover zal aanvoelen als beantwoording van een diepe behoefte.

Dat contact, ook al gaat het over grip of beheersing, zou ik dan ook echt of authentiek noemen, in de zin van betekenisvol. Net zoals het politieke programma dat Lodewijk Asscher voor de PvdA in zijn hoofd had (en helaas niet kan uitvoeren) om de behoefte aan zekerheid tot speerpunt van de politiek te maken. Zekerheid en grip dus als kern van zijn aspiraties, maar toch ben ik geneigd dat streven en het contact daarover echt te noemen.

Het punt van die vaststelling is: bij de business-student en Asscher gaat vervulling van de aspiraties kennelijk wél samen met beheersingsdrang, die is er zelfs voor vereist. Hier lopen echtheid en de behoefte aan grip dus heel natuurlijk parallel, anders dan in de veelgehoorde conclusie die suggereert dat ‘echtheid pas mogelijk is door het loslaten van beheersingsdrang’.

Blijft staan dat, voor andere levensterreinen, de critici van de beheersingsdrang voor een groot deel gelijk hebben: het streven naar grip en maakbaarheid staat voor aspiraties zoals leesplezier, erotische relaties, artistieke prestaties en betekenisvolle contacten de echtheid in de weg. 

Wellicht kan op dit punt de piramide van Maslow verhelderend werken. De piramide beschrijft een ordening van fundamentele menselijke behoeften en aspiraties in opklimmende volgorde. Die volgorde loopt van fysiek-economische bevrediging via sociale en psychologische veiligheid tot aan erkenning, zelfrespect en zelfexpressie.

Het gaat mij hier niet om de inhoud van de piramide, ik haal die er alleen maar bij vanwege de verschillende niveaus die hij onderscheidt. Want de mate waarin aspiraties wel of niet kunnen samengaan met beheersingsdrang zou wel eens kunnen verschillen per behoefteniveau; in sommige lagen van de piramide worden aspiraties eerder onecht dan in andere.

Grofweg kun je onderscheiden tussen de onderste lagen van de piramide en de rest. Het lijkt erop, voor de aspiraties op het lichamelijke en economische terrein, dus aan de voet van de piramide, dat echtheid goed samengaat met beheersingsdrang. Voor wie niet zeker is van zijn dagelijks brood, zijn arbeidscontract, geen pensioen opbouwt of niet uitkomt met zijn uitkering is het niet zo moeilijk om betekenis te geven aan echte verbetering. Die ziet eruit als een gedekte tafel, een vaste baan, een pensioen of een ruimere toelage. En hoe meer goed georkestreerde en beheerste organisatiekracht daarvoor wordt ingezet, hoe beter. Echt is maakbaar, voor de vakbond.

Maar voor de hogere lagen in de piramide geldt dat niet op dezelfde manier. Op het vlak van persoonlijke ontmoetingen, artistieke expressie en cultuur kunnen de aspiraties te lijden hebben van dat maakbaarheidssyndroom. Daar wordt het beheersingsstreven makkelijk contraproductief. Dat kan verklaren waarom diegenen van ons voor wie de meeste basisbehoeften al lang en breed bevredigd zijn, zo’n punt maken van echtheid. Die is bovenin niet zo makkelijk te vinden als in de onderste regionen, in ieder geval niet door inzet van de maakbaarheid en beheersing die onderin zo goed werken.

Helaas is deze voorstelling van zaken iets te schematisch. Want ook op dat basale niveau van economisch-politieke organisatie, aan de voet van de piramide, kan de beheersingsdrang contraproductief worden. De complexiteit ervan kan namelijk gigantische vormen aannemen met als gevolg een overmaat aan regulering. Een totaal gebrek aan speling kan zet zaken onbeweeglijk vast. Dat lijkt in onze samenleving een serieus probleem te zijn voor allerlei, vooral uitvoerende, overheidsorganisaties zoals UWV, Belastingdienst en de Jeugdzorg. Er wordt hard gewerkt daar en ze presteren veel, maar soms niet helemaal volgens de bedoeling. Je kunt dat ook een gebrek aan echtheid noemen: niet meer voldoen aan de oorspronkelijke bedoelingen waarvoor je bent opgericht.

Kennelijk stuit ieder menselijk streven, ook het basale economisch-politieke, op een grens aan maakbaarheid en afdwingbaarheid. Als je toch doorgaat, voorbij die grens, gaat dat ten koste van de oorspronkelijke authenticiteit, of echtheid. 

Als er dan toch nog een verschil is tussen de verschillende niveaus van de piramide, dan zal het zijn dat de grenzen van de maakbaarheid in de hogere regionen beter bekend zijn dan aan de basis. Zo bezien kunnen politici en bedrijfskundigen nog altijd iets opsteken van schrijvers, dichters en gewone mensen.

Zie ook Liefde en passie op het werk en Herkantelen

Wil je commentaar geven of zien: klik op Het meest misbruikte woordje en scrol naar beneden door.

donderdag 10 juni 2021

De meeste mensen deugen, maar dat kun je aan de buitenkant niet zien


Eventjes was het motto voor de overheid: ga uit van vertrouwen in de burger, stop met het geïnstitutionaliseerde wantrouwen. Dit uiteraard vanwege de excessen van de Toeslagenaffaire en de vele onschuldige burgers die daardoor getroffen werden.

Maar de slogan is nu een beetje bijgesteld: vertrouw iedereen, behalve medewerkers van ING en Rabobank want die probeerden eind 2020 voor enkele tientallen miljoenen euros’s extra hypotheekrenteaftrek aan te vragen, zonder dat zij daar recht op hadden. En Sywert van Lienden, die natuurlijk ook niet. Ongetwijfeld allemaal van het type hardwerkende Nederlander, maar ze flikken het toch maar.

De pendule van vertrouwen/wantrouwen is alweer op weg naar de andere kant, en dat is logisch want blind uitgaan van vertrouwen in de medemens is best extreem. In ons dagelijks leven doen we dat toch ook niet? Bijna als vanzelf peilen we bij een wat meer gewichtige transactie wat voor vlees we in de kuip hebben. Welke indruk maakt die mobiele telefoonverkoper op me, hoe klinkt die vrouw als ze haar financiële product aanprijst? Heeft dit huis geen verborgen gebreken?

Wat me verbaast is dat we in ons persoonlijk leven grosso modo een aardige balans weten te vinden tussen vertrouwen en gezond wantrouwen, maar dat dat in de politiek gepaard gaat met heftige schommelingen. De hype gaat nu eens naar ultiem wantrouwen (Bulgarenfraude, frauderende gastouders) en dan weer naar onverantwoord blanco vertrouwen (de huidige stemming). Althans voor wat de volksvertegenwoordiging en spraakmakende politici, inclusief premier Rutte, betreft. Het zal wel te maken hebben met de uitvergrotende werking van de media die er bovenop zitten in combinatie met de profileringsdrang van politici. Gemakzuchtig onnadenkend, zou Hannah Arendt zeggen.

Des te knapper dat sommige politici zich niet van de wijs laten brengen en een aardig midden weten te houden. Zoals bijvoorbeeld minister Koolmees, die in het NRC interview van afgelopen weekend benadrukte dat zowel onbestrafte fraude als onzinnige fraudejacht de democratie ondermijnen. 

De meeste mensen deugen, maar wat heb je aan die wijsheid als je aan de buitenkant niet kunt zien wie wel en wie niet?


Wil je commentaar geven of zien: klik op De meeste mensen deugen, maar dat kun je aan de buitenkant niet zien en scrol naar beneden door.

donderdag 3 juni 2021

Zo moet dat gevoeld hebben


“Natuurlijk gaat het niet lukken om vaccins internationaal eerlijk te verdelen. Volstrekt logisch toch? We zijn het zat, die pandemie, en terecht want de economie lijdt eronder en onze geestelijke gezondheid staat op het spel.”

“Je doet wat je kunt, en gelukkig kunnen wij in het Westen heel veel. In de voorraadschuren van de VS liggen inmiddels tientallen miljoenen doses overtollige vaccins opgehoopt, binnenkort zelfs honderden miljoenen. Het land houdt een strategische reserve aan, omdat nog niet duidelijk is wanneer er eventueel boosters nodig zijn. Logisch toch?” 

“Je neemt je verantwoordelijkheid, en daarom heeft Canada nu ongeveer tien keer zoveel vaccins als nodig zijn om zijn bevolking in te enten. In de EU bestaat druk op politici om de eigen bevolking voorrang te geven, en dat werd tijd want die Europese overheden sukkelden overal maar een beetje achteraan.”

Dit type van redenering moet de welgestelde zeventiende-eeuwse Hollandse burger ook gevolgd hebben als hij bezig was met de opstapeling van zijn voorraden en verzameling van rijkdommen. Hij wist heel goed dat hij en zijn familiekring tot de paar procent van de maatschappelijke bovenlaag behoorden, en dat meer dan 95 procent van zijn medeburgers moest sappelen of bedelen om überhaupt in leven te blijven. Hij kon in weelde leven en zag op straat de mensen creperen. 

Maar wat wil je anders? Dat gemak is nu eenmaal gekoppeld aan je stand. Zo is het verdeeld, dat is vanzelfsprekend, daar hoef je niet eens veel voor te doen. Je hoeft geen mensen in bedwang te houden of zo, je zit als vanzelf aan de goede kant van de lijn. Logisch toch?

Zie ook Burgerpaleizen

Wil je commentaar geven of zien: klik op Zo moet dat gevoeld hebben en scrol naar beneden door.

donderdag 27 mei 2021

Buber, Levinas en het schandaal van de filosofie


Ze hebben wortels in het Jodendom van Oost-Europa, laafden zich in de eerste helft van de twintigste eeuw intensief aan de West-Europese intellectuele traditie en combineerden die invloeden vervolgens tot eigen levensbeschouwelijke inzichten. Die biografische overeenkomsten  maken de verhouding tussen de Joodse filosofen Martin Buber en Emmanuel Levinas tot een onuitputtelijk onderwerp van onderzoek. De vraag naar vergelijking dringt zich op.

Behalve biografische zijn er ook inhoudelijke parallellen in hun ontwikkeling en dat verklaart het flinke aantal studies die Buber en Levinas onder een en dezelfde noemer onderbrengen, namelijk die van de ‘dialogische filosofie’. Voor zover daarmee bedoeld wordt dat in hun werk relaties centraal staan en dat ze die nadruk als een vernieuwing presenteren kunnen zowel Buber als Levinas zo gelabeld worden, ook al sprak Levinas nooit over zichzelf als hij het had over de dialogische filosofie.

Over die vernieuwing: het is beslist waar dat beide denkers in hun geschriften veel werk maken van het bepalen van hun positie ten opzichte van de westerse filosofische traditie. Wat daarin volgens hen ontbreekt is adequate aandacht voor de relatie van de ene mens tot de andere. Buber benoemt die relatie als die van ‘Ik-Jij’, ook wel het ‘dialogische principe’ genoemd; Levinas spreekt veel over de ‘ontmoeting met het gelaat van de ander’. 

Het gebrek waar Buber en Levinas op doelen betreft iets dat ontsnapt aan de vooronderstellingen van de gevestigde filosofische traditie. Die traditie kent immers grote waarde toe aan een manier van doorgronden van de wereld, mensen incluis, naar het model van het doorgronden van de dingen. Dat wil zeggen, met behulp van kijken en meten, empirie en theorievorming. Maar, zeggen Buber en Levinas, de geloofwaardigheid van de ‘Ik-Jij’ relatie hangt niet af van abstracte theoretische principes en observatiemethodes, zoals in het gebruikelijke kennen van de dingen. Mensen zijn geen dingen en mensen laten zich op een andere manier kennen. Of misschien wel helemaal niet. 

Zo’n laatste uitspraak klinkt voor de gevestigde filosofie wellicht als een brevet van onvermogen, of zelfs als een schandaal. In de woorden van Levinas-kenner Robert Bernasconi: “If thinking fails to reabsorb the Other in the course of thought’s return to itself, then this is regarded as a deficiency”. Dat is logisch, zegt Levinas, want kennis en bewustzijn maken binnen de traditionele filosofie de essentie van mens-zijn uit. Kennis is immers het instrument dat leidt tot het meest gewenste resultaat binnen het heersende humanistische wereldbeeld: beheersing van de omgeving ten bate van de mens. Dus moet de andere mens ook in jouw kennis geabsorbeerd worden. De alomaanwezigheid in onze wereld van Human resource management is zo bezien niets anders dan een illustratie en logisch uitvloeisel van elementaire westerse filosofische uitgangspunten.

Buber en de andere dialogische filosofen zijn fel gekant tegen die wereld- en mensopvatting, en daar vinden zij Levinas aan hun zijde. Bernasconi zegt daarover in zijn artikel ‘Failure of Communication’ as a Surplus: Dialogue and Lack of Dialogue between Buber and Levinas: “De betekenis van de filosofie van de dialoog, volgens Levinas, is dat zij het standaard model uitdaagt”. En wel omdat zij laat zien “dat het onmogelijk is de ontmoeting met de Ander in een theorie te vatten, alsof die ontmoeting een ervaring is waarvan je door reflectie de betekenis kunt achterhalen”. De dialogische filosofie toont dus aan, volgens Levinas, dat niet het denkende bewustzijn, maar de directe relatie met de Ander de toegang is tot de waarheid, in ieder geval als het niet om dingen maar om mensen gaat.

Tot zover lopen Buber en Levinas aardig gelijk op in hun oordeel over de blinde vlek van de westerse filosofische traditie. Maar Levinas vindt op een aantal plekken dat Buber de bedoelde tekortkomingen niet scherp genoeg doordenkt en er daarom in zekere zin mee besmet blijft. Dat heeft tot gevolg dat Buber, volgens Levinas op die plekken, niet loskomt van het formele westerse kenmodel waarin mensen in laatste instantie als objecten worden gezien.

Voor onderbouwing van dat verwijt grijpt Levinas naar een nog pregnantere beschrijving van de westerse manier van kennen van objecten. Hij benoemt die manier van kennen in agressieve termen als een grijpen van objecten, een erin doordringen, het vormen van een eenheid (totaliteit) daarmee. En hij meent in Bubers beschrijvingen over de relatie met de ander datzelfde schema terug te zien, of zoals Bernasconi het formuleert, “dat Bubers weergave van de Ander de ambities van de kennistheorie in zijn oude klassieke vorm vervulde”. Dus helemaal volgens het verkeerde boekje.

Dan zou namelijk, wat Buber betreft in deze aangescherpte interpretatie van Levinas, de verdienste van de Ik-Jij relatie daarin liggen dat die bij uitstek tot de complete doordringing in staat is die vereist is voor kennis. Alleen de Ik-Jij relatie zou erin slagen om de onafhankelijke ander in te palmen; alleen daar wordt iemand één met de totaliteit van het zijn. Daarmee biedt Buber ons dus, zegt Levinas, louter een vereniging aan in plaats van een ontmoeting. En daar heeft Levinas groot bezwaar tegen. De fusie of eenwording met het object van kennis – juist als dat de ander is – wijst hij af. Afkeurend spreekt Levinas ook wel over de ‘wederkerigheid’ tussen de een en de ander bij Buber. Zijn grootste bezwaar is dat dergelijke gelijkschakelende termen de eigenheid van de ander niet respecteren, en er geweld aan doen. De asymmetrie en gescheidenheid die er zijn tussen mensen gaan verloren, en dat is een ethisch verlies. 

Laat er dan liever, zegt Levinas, maar wat onoverbrugbaar verschil (‘onwederkerigheid’, ‘asymmetrie’, of ‘scheiding’) tussen mensen bestaan. Maar de bescherming van dat verschil is bij Buber volgens Levinas niet in goede handen want, zegt Liesbeth Levy in haar boek Dialoog, in tegenstelling tot Bubers opvatting is naar Levinas’ idee “de openbaring van de Ander in de dialoog geen zaak van wederzijdse bevestiging, maar van confrontatie”.  De ander treedt mij tegemoet vanuit een positie van hoogte. Dit alles maakt, zegt Bernasconi, dat Levinas zich wil profileren ten opzichte van Buber. Hij keert zich daarom in tal van geschriften tegen de wederkerigheid waarvan bij Buber sprake zou zijn en benadrukt de gescheidenheid van individuen als een oergegeven. 

Wat te denken van dit verwijt aan Buber, zo sterk aangezet door Levinas? Bernasconi oordeelt dat Bubers denken te subtiel is om het zo in de hoek te zetten als Levinas doet. Buber benadrukt bijvoorbeeld, op vergelijkbare wijze als Levinas, ook de ongrijpbaarheid en onwederkerigheid van de ontmoeting met een ander mens als hij zegt: “De Jij ontmoet mij door genade; ik heb er geen controle over”.

Daar kwam Levinas overigens, na zijn verwijten, zelf ook al snel achter. Of eigenlijk, zegt Bernasconi, wist Levinas toen hij ze opschreef al dat Buber het met zijn interpretatie niet eens zou zijn: “Levinas wist heel goed dat Buber de toepasselijkheid van de termen ‘object’ en ‘totaliteit’ zou ontkennen, zoals hij inderdaad deed in zijn antwoord op Levinas”. Bernasconi denkt dat Levinas het tijdelijk nodig heeft gehad om zich af te zetten tegen Buber. “Levinas was aanvankelijk vooral bezig met het onderscheiden van zijn eigen positie van die van Buber. Maar nadat hij de verschillen had vastgesteld, merkte hij dat hij Buber op een nieuwe manier kon lezen” en een nieuwe fase kon introduceren in zijn relatie met Buber.

Als we nu met de gerijpte Levinas de vroegere verwijten aan Buber nalopen dan constateren we, zegt Bernasconi, dat ze niet terecht zijn. Voor wat betreft de scheiding en de absolute waarde van het subject: die kent Buber wel degelijk. Daarmee samenhangend: bij Buber krijgt juist de onmiddellijkheid van het verschijnen van de ander in de relatie – dus zonder het soort bemiddeling of manipulatie dat kenmerkend is voor onze relatie met objecten – veel nadruk. Levinas erkent dit in Le dialogue als een verdienste van Buber en prijst hem ervoor.

Als het gaat om Bubers omhelzing van gelijkwaardige wederkerigheid, dan stellen we vast dat Buber niet zo eenkennig is. Hij kent wel degelijk ook de onwederkerigheid, de asymmetrie. En via de absoluutheid van het goddelijke, komt Buber, niet veel anders dan Levinas, ook uit bij de absolute verhevenheid van de andere mens. Levinas erkent, in het artikel Martin Buber, Gabriel Marcel et la Philosophie, dat, “op grond van de relatie tot de eeuwige Jij, verhevenheid kon worden gevonden te midden van wederkerigheid”.

Tweeslachtig bleef het wel, de waardering van Levinas voor Buber. Buber komt volgens Levinas niet helemaal los van de gebruikelijke manieren van kennen. Dus Levinas herzag zijn mening over Buber niet volledig, meent Bernasconi, maar wel zag hij nieuwe ethische potentie in Bubers dialoogbegrip. Alles bij elkaar vindt Bernasconi dat Levinas nogal zwabbert in zijn verhouding met Buber: “Het blijft fundamenteel onduidelijk waarom Levinas zo schijnbaar inconsistent was in zijn beoordeling, waarbij hij soms bevestigde en soms ontkende dat Buber de transcendente ethische relatie erkende, maar nooit ondubbelzinnig was in die bevestiging of ontkenning”.

Als ik zelf een verschil moet benoemen tussen Levinas en Buber, dan zoek ik dat binnen de relatie tussen twee mensen waar ze het beiden over hebben. Ik denk dat hun visies op de rol van het Ik daarin sterk verschillen. Hoewel Buber, zoals we zagen, de ontmoeting van Ik en Jij als een kwestie van genade beschouwt waarover je geen controle hebt, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat het initiatief voor ontmoeting en dialoog voor Buber bij het Ik ligt. Dat is beslist anders bij Levinas, die niet ophoudt te benadrukken dat de Ander je overkomt, dat je het vaak niet zelf kunt verzinnen, en dat een zekere passiviteit aan de kant van het Ik te vinden is. 

Zo bezien zou ik zeggen dat Levinas radicaler is dan Buber doordat hij, inderdaad heel ongebruikelijk voor de westerse filosofie, werkelijk van de ander uitgaat als bron van dialoog en ontmoeting.

Zie ook de meer uitgebreide versie van dit artikel (met verwijzingen) op de site.

Wil je commentaar geven of zien: klik op Buber, Levinas en het schandaal van de filosofie en scrol naar beneden door.