maandag 31 augustus 2009

Nu nog niet


“Geef mij kuisheid, Heer, maar nu nog niet”.
Dat bad de kerkvader Augustinus toen hij de overgang wilde maken van een genotzuchtig naar een ascetisch leven.

Ik moest eraan denken toen ik gisterenavond in Zomergasten Jaap van Zweden (overigens weer een geweldige gast) hoorde zeggen niet meer te willen willen. Want willen en verlangen zijn strevingen die vanuit het ego komen en eenwording met de rest van de wereld in de weg staan. Zij houden een gespletenheid in stand, een kloof tussen mens en wereld, een dualiteit. Het grootste geluk van de mens zou, volgens de violist/dirigent, gelegen zijn in de opheffing van die dualiteit.

Toen presentatrice Margriet van der Linden vervolgens vroeg hoe niet meer willen willen zich verhoudt tot Van Zwedens tot in 2012 volgeboekte agenda, was zijn antwoord dat je die twee verschillende niveau’s niet door elkaar moet halen. Op het vlak van de muzikale prestaties was er nog heel veel te doen en te willen, en hopelijk zou hij nog eens de Berliner of de Wiener Symphoniker mogen leiden. Het vlak van de spiritualiteit heeft daar niets mee te maken, dat heeft een geheel eigen plaats.

Maar hoe moet ik dat dan zien? In eerste instantie dacht ik: hij bedoelt dat het willen en streven nog even de ruimte moet krijgen, en dat daarna de spiritualiteit aan bod kan komen. Dat deed me aan Augustinus’ uitspraak denken. Maar misschien bedoelt hij te zeggen dat die twee niveau’s al hier en nu naast elkaar bestaan.

Hoe dan ook, ik ontkom niet aan de indruk van een sterke dualiteit in zijn spreken over het opheffen van de dualiteit. Want ofwel de twee niveau’s volgen elkaar op in de tijd en dan krijg je het soort dualiteit als die van managers die na hun pensioen wijsheden ten toon spreiden waarop ze tijdens hun carrière niet te betrappen waren. Ofwel ze bestaan zodanig gescheiden van elkaar dat een volle agenda en spirituele ervaringen elkaar nergens raken. Zoals in Plato’s denken de orde van de Ideeën en de orde van de tastbare wereld naast elkaar bestaan en de eerste op geen enkele manier door de tweede kan worden bezoedeld.

Met Levinas vraag ik me daarom af of je wat Van Zweden wil wel als ideaal kunt beschouwen: op te gaan in het Geheel en mystiek Eén te worden met al het omringende. Hoe lekker dat ook voelt. Levinas heeft voor zijn afwijzing hiervan een streng motief: mystieke eenwording heft de verantwoordelijkheid van het individu op, die juist gegeven is met zijn individu-zijn. Dat kan niet goed zijn.

Mijn eigen vraag is eerder: kán het wel, als je kijkt naar de tegenstrijdigheden die er in het spel zijn. Het willen opheffen van dualiteit roept nieuwe dualiteit op. Kan dat werken? Ik denk van niet.

Zie ook Kunnen wij het CDA wel missen?

maandag 24 augustus 2009

Ramadan


De gemeente Rotterdam en de Erasmus Universiteit besloten vorige week Tariq Ramadan te ontslaan uit zijn functie van bruggenbouwer tussen allochtone (met name Islamitische) en autochtone bevolkingsgroepen. Dit vanwege twijfel of Ramadan wel genoeg afstand neemt van repressieve Islamitische regimes en praktijken, met name in Iran. De ophef die vervolgens ontstond over het ontslag van Ramadan maakt de vraag los wat nu de beste benadering is als je wilt bruggen bouwen in Rotterdam.

Gisteravond in Zomergasten hoorde ik Alexander Pechtold zeggen dat ze in Rotterdam al van meet af aan fout zaten door iemand te benoemen uit gelovige hoek. Zo iemand kan, vanwege alle dogmatiek waarmee hij behept is, volgens Pechtold per definitie geen bruggenbouwer kan zijn.

Maar, met alle respect voor Pechtold (en ik waardeer hem zeer), ik vind dit standpunt wel erg D66 op z’n smalst. Er spreekt een zeer herkenbaar verlangen uit naar redelijkheid en niets dan redelijkheid, maar het gaat volkomen voorbij aan het feit dat religieuze hartstochten krachtig zijn en in allerlei spanningen een grote rol spelen. En dat religie als zodanig serieus genomen wil worden. Dus naar mijn idee ben je kansloos als je die erbuiten laat.

Yoessef Azghari neemt vandaag in Trouw de religie wel mee in zijn advies. Hij meent dat je voor de functie van bruggenbouwer een liberaal denkende moslim nodig hebt. In ieder geval iemand die het geloof serieus neemt, maar tegelijkertijd een open geest heeft en naar vernieuwing streeft. Hij moet geen missie bedrijven.

Maar dit advies is tricky. Uitvoering ervan zou inhouden dat de overheid positie kiest in religieuze zaken. Die zou bepalen wat de juiste inhoud van een godsdienst is. Dat kan naar mijn idee ook nooit werken.

Academici van de Erasmus Universiteit stellen in de NRC dat je de academische traditie van vrijheid van denken en spreken te grabbel gooit door een intellectueel van het kaliber Ramadan de deur te wijzen. Ik moet zeggen, dat argument spreekt me wel aan. Academische tolerantie en debat behoren tot de kroonjuwelen van onze cultuur, en daarbij: Ramadan is ontegenzeglijk thuis in de Westerse traditie. Hij is gepromoveerd op Nietzsche, spreekt zeer verzorgd Engels en Frans en kent de academische manieren. Als hij nu ook nog eens van binnenuit bekend is met de Islam en daarover helder kan spreken, wat wil je dan nog meer? Wie dat afwijst verraadt het beste van de Westerse academische traditie.

Maar je kunt je afvragen of deze academici niet teveel afgaan op uiterlijkheden. Want hoeveel discussie vindt er nu werkelijk plaats met Ramadan? Hoeveel discussie kán er überhaupt plaatsvinden als hij de enige echte van-binnen-uit deskundige is? Ik ben bang dat de verontwaardigde academici vergeten dat voor het debat dat zij op het oog hebben, er botsende meningen moeten zijn. Nu zijn zij het zelf lang niet altijd met Ramadan eens, maar van echt academisch weerwoord tegenover hem kan eigenlijk, ook in dit hooggeleerd gezelschap, helemaal geen sprake zijn. Want alleen Ramadan weet in die kringen waar hij het over heeft.

Daarop voortbordurend zou ik zeggen: zoek het niet buiten de godsdienst, laat Ramadan in zijn functie, en zet er een ander naast met even veel kennis van de Islam, maar met een totaal andere kijk erop. Of liever nog: meerdere van zulke personen. Moslims dus, bijvoorbeeld van de richting Azghari. Want dan kun je de échte discussie krijgen die nu zo node gemist wordt. Een discussie namelijk tussen Moslims onderling, desnoods gevoerd in Oxford-English.

En wij maar luisteren.

Zie ook Ongerijmd

zaterdag 22 augustus 2009

Naïef


Anderen verwijten dat ze naïef zijn heeft altijd als bij-effect dat je de indruk wekt net iets verder te kijken dan die anderen. Toch doe ik het maar even want het gaat mij hier om de naïviteit van de Verlichting, die zelf grossierde in verwijten van naïviteit. Die verwijten kwamen er over het algemeen op neer dat ieder achterlijk was die niet de universele idealen van de rede aanhing en die hechtte aan overgeleverde religies of andere groepsverbanden.

Een bloeiperiode van dit soort verlichtingsdenken heb ik zelf meegemaakt. Het waren de jaren '70 en '80, toen een golf van rationele vrijgevochtenheid het verzuilde nederland overspoelde. Met Vrij Nederland als het lijfblad van de ontmaskeringsbeweging en Piet Grijs als de onbetwiste paus van het cynisch arrogante denken.

Bas Heijne beschrijft in een terugblik in zijn boek Onredelijkheid hoe alle groepsvorming door het progressieve establishment van de jaren zeventig en tachtig met wantrouwen werd bezien. Zo algemeen mogelijk moest je zijn, dat wilde zeggen: geen groepsvorming toelaten en individualiseren.

Deels is deze beweging wel begrijpelijk, want zij vormde mede een reactie op de blinde groepsvorming in het fascisme en communisme. Maar anderzijds getuigen die opvattingen en taboes van een ontstellende naïviteit. Want het is maar de vraag of een individu wel kan bestaan als je hem losmaakt van sociale verbanden en hem verbiedt die banden te koesteren. Niemand kan leven in een leeg ideaal van volstrekte individualiteit en autonomie.

Behalve een onderschatting van het belang van sociale inbedding was hier sprake van een miskenning van het belang en vooral van de aard van de identiteit die mensen met zich meedragen.

In eerste instantie (jaren '70 en '80) bestond die miskenning erin dat onze identiteit – volgens de grondbeginselen van de Verlichting – beschouwd werd als een zuiver autonome kwestie. Je bepaalt toch zelf, in alle vrijheid, wie je bent? Een zekere romantiek is aan die opvatting niet te ontzeggen, die gaat kennelijk hand in hand met rationeel denken.

In tweede instantie (jaren '90), toen er wel erg veel mensen bijkwamen die hun identiteit duidelijk niet zelf bepaald hadden, bleek die opvatting niet houdbaar, althans niet voor iedereen. Er kwam ruimte om identiteit wat ruimer op te vatten, maar de romantisch versluierende neigingen bleven onverminderd sterk. Voor bepaalde, met name nieuwe, bevolkingsgroepen werd identiteit nu gekoppeld aan hun cultuur, en die werd vooral als kleurrijk opgevat. Zeker als er smakelijke culinaire attracties aan vastzaten.

Wat deze varianten van de identiteitsopvatting met elkaar gemeen hebben is dat identiteit in beide gevallen iets aardigs is: voor de autochtonen hun eigen vrijgevochtenheid en voor de allochtonen hun eigen pittoreske tradities.

Maar dit komt naar mijn mening niet in de buurt van wat identiteit echt inhoudt. Identiteit kan namelijk ook een last kan zijn. Een schurend bezit, waar je eigenlijk wel vanaf wilt maar niet vanaf kunt komen. Door je identiteit ben je vaak juist niet vrij, want de mensen kijken je op van alles aan, ook op een achtergrond waar je niets aan kunt doen. Simpelweg omdat je dingen hebt meegekregen, zelfs dingen waarvan je je niet eens bewust bent.

Alleen als je daar oog voor hebt is een aantal verschijnselen te verklaren van de laatste vijftien jaar die het naïeve verlichtingsdenken compleet moeten hebben verrast.
Bijvoorbeeld het uiteen vallen van de eenheidsstaat Joegoslavië in entiteiten die elkaar op basis van tradities en historie bestrijden. Of de ontmaskering van de romantische multi-culti gezelligheid doordat zich daaronder heetgebakerde en gewelddadige ideeën bleken te kunnen schuilhouden. Of de ‘eigen cultuur eerst’ gedachte waarmee Nederlanders van diverse snit zich in de armen van Geert Wilders laten drijven. Of de diepe behoefte aan collectieve intense ervaringen, bijvoorbeeld rondom André Hazes of het Koninginnedagdrama, waardoor we onszelf kunnen overtuigen dat we níet cynisch zijn.

Je kunt alleen maar concluderen dat het niet kan wat de Verlichting wil, en wat wethouder Wibaut in zijn tijd nog als levend ideaal kon verwoorden: Ik ken geen burgers van nationale staten, ik ken alleen mensen. Dan kun je wel eens absurde en levensgevaarlijke tegenreacties krijgen.

Zie ook Zie mij eens open zijn en Hoe naïef is Levinas eigenlijk?

donderdag 6 augustus 2009

Adrenaline


Het was zo’n comfortabele gedachte, ontleend aan Adam Smith. Namelijk, dat als iedereen nu maar goed voor zichzelf zorgt ook de samenleving als geheel zal floreren. En wel dankzij het geheimzinnige mechanisme van de markt – Smiths ‘Onzichtbare Hand’ die de harmonie tussen private en publieke belangen garandeert. Met andere woorden, voel je niet geremd in je streven naar zelfverrijking want je bent geheel moreel gedekt, het is bijna sociaal werk! Dus laat de adrenaline maar stromen die gewekt wordt door de behartiging van private belangen.

Maar er is geen onzichtbare hand, zegt de Franse denker Jean-Claude Milner, en dat is ons weer eens goed ingewreven door de kredietcrisis. Daar bleek maar al te zeer hoe de jacht op persoonlijk gewin niet per se harmonieus samengaat met het belang van een samenleving. Integendeel, de samenleving stond even bijna op instorten en we weten nog steeds niet hoe het af zal lopen. Het idee van een gemakkelijke harmonie via de onzichtbare hand is dus eigenlijk een staaltje van zelfmisleiding. Als je eerlijk bent zit er aan die bron van adrenaline een luchtje.

Maar waar moet je dán je adrenaline vandaan halen?

Johan Schaberg vroeg zich laatst in de NRC af of het bedrijfsleven geen andere drijfveren voor actie kent dan geldzucht. Hij stelt, op basis van interviews met onder andere Cor Herkströter en Frits Goldschmeding, enigszins gerustgesteld vast dat geld, optieplannen en bonussen bij deze topmannen als drijfveer geen belangrijke rol spelen. Maar, vraagt hij zich af, waarom vertellen ze dat pas aan het eind van hun carrière? En waarom hebben ze in hun werkzame leven kritiekloos gedaan wat het hele beursgenoteerde bedrijfsleven doet: juist wel massaal inzetten op beloningspakketten?

Meer overtuigende voorbeelden van inzet van zakenlieden voor de publieke zaak vindt Schaberg door verder terug te gaan in het verleden. In de jaren dertig verenigden links-liberale Rotterdamse zakenlieden zich in het Woodbrokerhuis. Daar spraken ze over hun eigen verantwoordelijkheid tegenover de samenleving en oriënteerden zich op linkse ideologische modellen die verbetering zouden kunnen brengen.

Maar het geloof in dat soort modellen was in de jaren dertig, vóór het failliet van het communisme en de problematiek van de verzorgingsstaat, wat makkelijker op te brengen dan tegenwoordig. Schaberg stelt dan ook enigszins mistroostig vast dat dit soort maatschappelijke betrokkenheid bij de huidige generaties ver te zoeken is. En dat dat gevaarlijk is omdat een samenleving niet zomaar vanzelf gezond blijft.

Kun je dan nergens meer in geloven? Ik ben bang dat de grote ideologische verhalen inderdaad weinig prikkelend vermogen meer hebben, en daartoe reken ik zowel de Onzichtbare Hand als het idealisme van de jaren dertig. Als ik ergens in geloof is het dat soms, nu en dan, de ene mens de andere echt toegewijd is. En dat niet per se als romantische geliefden. Iets kleins dus, maar wel iets wat ons gewone leven even spannend kan maken en ons werk kleur kan geven. Dat creëert zijn eigen adrenaline. Voorwaarde is wel dat er een gewoon leven mogelijk is. Dus dat er goede maatschappelijke instituties zijn: democratie, degelijk bestuur en eerlijke rechtspraak.

Nu is het probleem, zegt Milner, dat het kapitalisme aan die maatschappelijke instituties geen boodschap meer heeft. Misschien wel omdat het zorgvuldig onderhouden daarvan te prozaïsch is en te weinig adrenaline losmaakt. Het koortsachtige kapitalisme wil alleen maar grote stoten adrenaline. Het maalt niet meer om de vraag waar de regels vandaan komen. Als er maar regels zijn, dan zorgen de aggressiefsten wel dat ze daaraan verdienen. Volgens Milner is dat pas echt gevaarlijk. Hij meent dan ook dat we niet zuinig genoeg kunnen zijn op onze rechtsstatelijke verworvenheden. Laten we onze denkkracht ook daaraan besteden en niet alleen aan geld verdienen.

Zie ook Kun je tegenkracht wel organiseren?

zondag 2 augustus 2009

Orde


Het is vrij gebruikelijk in de Westerse traditie om de vita activa en de vita contemplativa te zien als ultieme tegenoverliggende polen van de mensenwereld. Vita activa staat dan voor de uitgaande beweging van de mens die de wereld ingaat ter ontginning en verovering; vita contemplativa voor de naar binnen gekeerde beweging van de mens, die de wereld met zijn geest beschouwt. Maar de vraag is of die twee wel zover van elkaar verwijderd zijn. Zijn het niet twee kanten van dezelfde medaille? Die medaille heet dan: orde, of fascinatie voor orde.

Neem bijvoorbeeld de rol die de Benedictijner monniken in de loop van de eeuwen gespeeld hebben in West-Europa. Daarin blijken orde beleven (vita contemplativa) en orde scheppen (vita activa) in elkaars verlengde te liggen. En dan doel ik niet primair op het voorschrift van de Regel van Benedictus dat de monniken hun tijd moeten verdelen over gebed, studie en (handen)arbeid. Want met die arbeid lijkt vooral ambachtelijk of agrarisch werk bedoeld te worden dat keurig past binnen een geordend geheel. Het versterkt als zodanig eerder de contemplatie dan dat het orde op de wereld verovert.

Nee, dan doel ik op een verschijnsel dat je kunt beleven als je als Nederlandse vakantieganger naar Zuid-Frankrijk gaat en weer terugkomt. Je kunt dan constateren dat de Benedictijner beschavingsbrengers in die verschillende gebieden actief waren op zeer verschillende terreinen. 
In Zuid-Frankrijk lag de nadruk inderdaad op agrarisch en ambachtelijk werk en op het kopiëren van heilige boeken. Werk dus met een vrij sterk contemplatief karakter. In Nederland daarentegen hielden de monniken zich voor een groot deel bezig met (of werden beziggehouden door) de strijd tegen het water. De Benedictijnen van Egmond bijvoorbeeld legden dijken aan en polderden stukken land in. Dat lijkt mij bij uitstek te behoren tot de categorie ‘orde veroveren op chaos’, en daarmee tot de vita activa.

Maar al die monniken, in Zuid-Frankrijk zowel als in Nederland, behoorden tot dezelfde congregatie met dezelfde regel. Het bewaren en koesteren van orde, waar het zwaartepunt lag in het Christelijke hartland Frankrijk, kon dus naadloos overgaan in het scheppen van orde in de woestere randgebieden. Het is niet voor niets dat moderne managementboeken de Benedictijner praktijken hebben ontdekt als managementmodel: de fascinatie voor orde dringt ver de aardse wereld binnen en heeft daar ontginnende kracht.

Daarmee vormen in het Christendom vita activa en vita contemplativa dus niet het paar van ultieme tegengestelden dat er vaak in gezien wordt. Er is een verbindend element tussen die twee. Namelijk, de gedachte dat er een diepere, in feite objectieve, heilige orde in de wereld te vinden is. Die orde manifesteert zich in de diepte van studie en gebed, maar wordt ook weerspiegeld in de ordentelijkheid van droge en veilige stukken land. So wie so is orde van de laatste soort een voorwaarde voor het schouwen van de orde op een dieper niveau en zo verbindt zich de vita activa met de vita contemplativa. Als vita activa en vita contemplativa inderdaad niet meer het ultieme paar van tegengestelde polen vormen, omdat ze beide gemotiveerd worden door het motief van orde, dan zou er een nieuw polenveld ontstaan. Dan wordt de ultieme tegenstelling eerder die tussen datgene wat zich binnen de orde bevindt en datgene wat de orde doorbreekt omdat het erbuiten valt.

Zie ook Bestemming bereikt en De dingen en de mensen