vrijdag 31 oktober 2014

Levinas en Kahneman


De psycholoog Daniel Kahneman was net afgestudeerd toen hij in 1955 als dienstplichtige in het Israëlische leger de opdracht kreeg om voor het hele leger een nieuw interviewsysteem op te zetten. De interviews waren bedoeld om een beeld te krijgen van de rekruten en hen te beoordelen op de vraag of ze geschikt waren voor de officiersopleiding.    

Het bestaande systeem voldeed niet meer, omdat het de interviewers de vrijheid gaf te doen wat ze het meest interessant vonden, namelijk iets te weten te komen over de dynamiek van het geestelijk leven van de geïnterviewde. Én omdat de samenvattende beoordeling van de rekruut door de interviewers bij de uiteindelijke beslissing de doorslag gaf, terwijl er wetenschappelijke aanwijzingen waren dat dergelijke beoordelingen onbetrouwbaar waren.

Kahneman pakte beide bezwaren aan. In plaats van de vrije interviews koos hij voor gestandaardiseerde, feitelijke vragen. En in plaats van interview-samenvattingen koos hij voor statistische samenvattingen van afzonderlijk beoordeelde kenmerken van de rekruut. De uiteindelijke score voor geschiktheid voor gevechtstaken zou aan de hand van een standaardformule berekend worden, zonder verdere inmenging van de interviewers.    

In zijn boek Ons feilbare denken verantwoordt Kahneman zijn keuzes als volgt. “Door me te richten op gestandaardiseerde, feitelijke vragen hoopte ik het halo-effect te bestrijden, waarbij gunstige eerste indrukken van invloed zijn op latere oordelen. Ik vertelde de interviewers dat ze zich niet druk hoefden te maken over de toekomstige aanpassing van de rekruut aan het leven in krijgsdienst. Hun enige taak was de relevante feiten over hun verleden op tafel te krijgen en die informatie te gebruiken om elke persoonlijkheidsdimensie te scoren. ‘Het is jullie taak om betrouwbare gegevens aan te leveren’, hield ik hun voor. ‘Laat de voorspellende validiteit maar aan mij over’, waarbij ik doelde op de formule die ik zou opstellen om hun specifieke scores te combineren”.

Dan vervolgt hij: “Onder de interviewers brak bijna een opstand uit. Deze intelligente jonge mensen konden het moeilijk accepteren dat ze van iemand die nauwelijks ouder was dan zijzelf de opdracht kregen om hun intuïtie uit te schakelen en zich volledig te concentreren op saaie feitelijke vragen. Eén van hen protesteerde met de opmerking: ‘U maakt robots van ons!’ Daarom kwam ik met een compromis. ‘Als jullie het interview precies zo afnemen als ik gezegd heb, zal ik daarna aan jullie wens tegemoetkomen: doe dan je ogen dicht, probeer je de rekruut als soldaat voor te stellen en geef hem een score op een schaal van 1 tot 5.”    

De nieuwe interviewprocedure bleek een aanmerkelijke verbetering ten opzichte van de oude. De som van de zes beoordelingen voorspelde de prestaties van de soldaten veel nauwkeuriger dan de samenvattende beoordelingen van de eerdere interviewmethode, hoewel nog verre van volmaakt. Ze waren gevorderd, aldus Kahneman, van ‘volstrekt nutteloos’ tot ‘enigszins nuttig’.    

Tegelijkertijd stelde Kahneman vast, tot zijn verrassing, dat het intuïtieve oordeel dat de interviewers zich vormden op het moment van de gesloten ogen, ook heel goed voldeed, zelfs net zo goed als de som van de zes specifieke scores. Hij vertelt: “Een algemene les die ik aan deze episode ontleende, was dat je intuïtieve oordelen niet zomaar moet vertrouwen – noch van jezelf noch van anderen – maar dat je ze ook niet zonder meer mag verwerpen.”    

De vraag die ik mezelf stel bij dit verhaal van Kahneman is: fungeert de geblinddoekte intuïtie nu als een zoethoudertje? Gelooft hij daar eigenlijk niet in? Moeten de medewerkers maar accepteren dat er met formules gewerkt wordt en dat ze hun creatieve betrokkenheid niet kunnen ontplooien?      

Inderdaad: Kahneman is sceptisch. Hij is van mening dat we over het algemeen onze eigen intuïtieve vaardigheden en expertise en mensenkennis schromelijk overschatten. En dat daarom algoritmen en op formule gebrachte nuchtere waarnemingen en metingen de voorkeur verdienen. Of het nu gaat om de beoordeling van rekruten, de voorspelling van wijnprijzen of de taxatie van een schilderij.      

Een dergelijke opvatting roept gauw de weerstand op van het soort dat we hierboven al tegenkwamen: ‘wij worden tot robots gemaakt!’ Wat blijft dan over van onze hoogstpersoonlijke individualiteit en creativiteit? Verwordt ons leven dan niet tot een saai en onpersoonlijk gebeuren?      

Ik snap de weerstand, maar ik heb toch de neiging om Kahnemans visie te delen. Daarvoor ben ik genoeg gedrenkt in de scepsis die ook Levinas ten toon spreidt als het gaat om de euforie van het hoogstpersoonlijke denken dat erg met zichzelf ingenomen is maar aan de lopende band illusies produceert. Hoe zeer de ophemeling van het creatieve individu ook past in de romantische samenleving die we nog steeds zijn, de scepsis daartegenover van Levinas en Kahneman is wat mij betreft wel op zijn plaats. Kahneman mag van mij zijn zoethoudertje dus wel gebruiken, want veel van de zelfingenomen euforie kan een mens goed missen.    

Wat een mens níet kan missen is een andere soort smeuïgheid. Namelijk die van de echte ontmoeting met een ander mens of andere mensen. Ik denk zelfs dat vervulling van dat verlangen een hoop overdreven op individualiteit gerichte aandacht in onze samenleving overbodig kan maken. Op het punt van dat tekort laat Kahneman je, afgezien van het zoethoudertje, met lege handen achter. Want hij spreekt nauwelijks over zulke ontmoetingen tussen mensen.    

Levinas des te meer.

Zie ook Levinas en empathie

vrijdag 24 oktober 2014

Acceptabel cynisme


Rosanne Hertzberger sloeg een beetje door toen ze onlangs deze stellige uitspraak deed: “Het is allemaal opportunisme. Er is geen rechtvaardigheid”. Dit naar aanleiding van de vele gewelddadige toestanden in de wereld, en de neiging van veel mensen om die bruutheid te ontkennen of te vergeten.

De afstand tot puur cynisme is met een dergelijke categorische uitspraak wel erg klein geworden, en het antwoord op de vraag waarom je je überhaupt om iets anders zou bekommeren dan je eigen belang kan nog slechts luiden: niet doen, want alleen het lot en het recht van de sterkste gelden.

Zo heeft Hertzberger het waarschijnlijk niet bedoeld, want ze eindigt met de vaststelling dat we ons wél bekommeren om wat dichtbij is: de directe omgeving, het eigen land, misschien zelfs West-Europa. En dat zou toch niet het geval zijn als daar niet een basale vorm van vertrouwen en rechtvaardigheid was georganiseerd. Dankzij functionerende rechtssystemen, democratie en goede belangenvertegenwoordiging.

Hertzbergers cynisme begint in mijn interpretatie dus bij de scheve verdeling van geweld en welvaart op globaal niveau. Daar lukken dingen niet, zegt ze, en het is utopische luchtfietserij om te denken dat je aan díe onrechtvaardigheid vanuit het Westen iets kunt doen.

Dat klinkt nog cynisch genoeg, maar ik ben wel geneigd haar daarin bij te vallen. Want de bedwinging van onze eigen chaos is al moeilijk genoeg. Dat heeft ons eeuwen van denkwerk en inspanning gekost, en we onderschatten, vanuit de gewenning aan onze orde, hoe gemakkelijk nieuwe chaos daarop inbreekt.

Om die reden stem ik ook in met een andere nuchtere stem, namelijk die van Rob de Wijk. Die schreef vorige week in Trouw het volgende: “Het is tijd voor een fundamentele discussie over hoe we met de chaos rond, en nu ook in, Europa omgaan. Indamming en rode lijnen zijn de sleutelwoorden. Het is helaas onvermijdelijk dat het Westen zijn eigen veiligheid en belangen voorop stelt en minder door een humanitaire bril naar deze conflicten kijkt”. Dat zal lastig zijn, aldus De Wijk, “want politiek en burger zitten nog vast in het oude stramien van een betweterig en oppermachtig Westen dat zich vooral om humaniteit wil bekommeren”.

We moeten dus afstand doen van veel omvattende idealen. Maar voor wat we overeind willen houden – een geordende samenleving met oog voor basale menselijke waarden – is nog meer dan genoeg idealisme en inzet vereist.

Zie ook Weerzin tegen het Westen, Wereldorde en Onze Grondwet

woensdag 22 oktober 2014

ICT en oud denken


Van de elf aanbevelingen die de voorzitter van het Parlementair onderzoek naar ICT bij de overheid, Ton Elias, onlangs presenteerde, lijkt er mij maar één te zijn die echt hout snijdt. Dat is het advies om ICT vast onderdeel te maken van de interne opleiding van alle Rijksambtenaren.

De andere komen voort uit het oude denken dat de problemen juist veroorzaakt. Ze vertonen dezelfde manco’s als die ze moeten bestrijden. Bijvoorbeeld de creatie van een “Toetsingsbureau voor ICT” dat vooraf en gedurende de looptijd van ieder project verplichte toetsingen moet gaan uitvoeren. Deze bureaucratische oplossing, die trouwens in allerlei varianten op diverse plekken al uitgeprobeerd en mislukt is, zal met de bijbehorende procedures en stempels de wendbaarheid en slagkracht van automatiseringsprojecten verder ondermijnen. De voorspelbare reacties van management op zo’n nieuwe hindermacht zijn ook al lang en breed bekend en vertrouwd: territoriumafbakening, afdelingenstrijd en het afserveren van de nieuwe specialisten en pottenkijkers als nerds.

Een paar andere aanbevelingen gaan over het juridisch steviger dichttimmeren van contracten en controle-momenten. Ook dat lijkt mij niet direct een goede vervanging te zijn voor inhoudelijke betrokkenheid bij het automatiseringswerk zelf. Het levert vooral werk op voor advocaten en andere juristen.

Het basisprobleem wordt in het rapport van Elias c.s. dus, behalve in die ene aanbeveling, niet geadresseerd. Dat probleem is namelijk gelegen in het onvermogen van gevestigd management – trouwens niet alléén bij de overheid – om interacties op de werkvloer, met de bijbehorende processen en informatiestromen, te zien als de primaire plaats waar toegevoegde waarde voor de organisatie wordt gecreëerd. En om zorg voor die interacties dus te beschouwen als core-business voor hoger management.

In de plaats daarvan bezien veel managers dat hele gebied met een zeker dédain, en geven het uit handen aan anderen. Zelf houden ze zich liever alleen bezig met beleid en strategie. Zolang managers, net als Kamervoorzitter Van Miltenburg, ermee koketteren dat ze het hele gebied niet kennen, is er weinig hoop.

Zie ook Amsterdam en ICT, Donkere hokjes en Is veranderen uit?

donderdag 16 oktober 2014

IS geeft betekenis aan 4 en 5 mei


Jacques Wallage presenteerde onlangs suggesties van het Nationaal Comité 4 en 5 mei voor de viering van die herdenkingsdagen in de toekomst. De suggesties staan in een ‘visiedocument’ van het comité waarvan Wallage vicevoorzitter is. Wat me opvalt, is dat dit in het voorjaar opgestelde document al bij het verschijnen ervan enigszins gedateerd aandoet, vanwege recente geopolitieke ontwikkelingen.

Althans, gedeeltelijk. Want het stuk bevat onomstotelijk belangrijke observaties en voorstellen. Zoals aandacht voor het isolement waarin Joden en Indische Nederlanders tijdens de oorlog verkeerden, voor de kille ontvangst die zij na 1945 in Nederland kregen en voor het verschil tussen herdenking en verzoening.

De notie van gedateerdheid komt in me op door de opmerkingen van het comité over het gevaar dat verwijzingen naar het belang van vrijheid gemakkelijk sleets en betekenisloos worden. De huidige invulling van 5-mei-bijeenkomsten is volgens het document “niet erg overtuigend” en ambassadeurs van de vrede dreigen te verworden tot “een cliché”.

Ik snap wat het comité bedoelt, en ik heb mezelf de afgelopen jaren ook wel eens afgevraagd hoe lang die herdenkingen in het vreedzame Nederland betekenisvol kunnen blijven en niet verworden tot geforceerde en holle rituelen.

Maar sinds deze zomer heb ik díe zorg in ieder geval niet meer. IS laadt, geholpen door onze journaals en kranten, het begrip vrijheid opnieuw met een dwingende betekenis. Het beschouwen van de beelden uit dat deel van de wereld prent mij op dagelijkse basis in, en naar ik aanneem anderen ook, hoeveel wij te verliezen hebben op het vlak van vrijheid en vrede.

Die opnieuw verworven betekenis is daarom zo krachtig, denk ik, omdat daarin de strevingen en gevoelens van goedwillende Nederlanders vanzelfsprekend op één lijn komen te liggen. Of ze nu autochtoon, Moslim, Jood of wat anders zijn, die Nederlanders delen met elkaar al gauw de overtuiging dat we dát kwaad zullen bestrijden.

Maar dat betekent dat nog een ander deel van het stuk direct gedateerd aandoet. Namelijk dat deel waarin het gaat over “vredesmissies” uit het verleden en in de toekomst, waarvan de gesneuvelden moeten worden blijven herdacht. Terwijl we op dit moment met onze straaljagers verzeild zijn geraakt in wat je toch niet anders dan een ‘oorlogsmissie’ kunt noemen. Ook al organiseren we het vooralsnog zo dat daar aan onze kant geen slachtoffers hoeven te vallen.

Maar het woord oorlogsmissie zat een paar maanden geleden nog niet in ons vocabulaire.

Zie ook Alles is besmet en Zitten slapen

donderdag 9 oktober 2014

Roofloof


Eigenlijk ga ik ieder jaar direct na de morele reiniging van Jom Kipoer alweer in de fout. Dat komt door het opzetten van de loofhut.

Ooit probeerde ik dat wel netjes te doen. Ik wist dat je niet zo maar in het wilde weg takken van bomen mag afknippen, maar ik had ze nodig om de hut mee af te dekken. Dus belde ik de gemeente met de vraag of ze misschien wat snoeiafval hadden en of ik daar wat van zou kunnen gebruiken. Ja hoor, dat was geen enkel probleem, ze zouden het bij me afleveren.

Dat heb ik geweten. Het loof was van lijsterbessen en wilgen en ander gewas dat zich niet zo goed leent voor een soeka. Maar het ergste was dat, toen de hut eenmaal afgedekt was, ik nog een karrevracht takken over had. Het kostte me drie ritjes naar de vuilstort om dat weg te werken.

Daarom doe ik het sindsdien op een andere manier. Tegen de schemering, als er wat minder mensen op straat zijn, loop ik de prachtige rij iepen langs bij ons in de straat. Met een snelle beweging knip ik laaghangende takken eruit. Veel heb ik niet nodig, want iepenloof vult goed. Maar ja, het mag niet.

Zie ook Hutten en Seculiere varianten

vrijdag 3 oktober 2014

Zitten slapen


Nederland is verrast en overdonderd, nu blijkt dat terrorisme dichterbij is dan we dachten. Militairen kunnen beter niet meer in uniform over straat gaan en de overheid roept mensen op om meer dan gemiddeld waakzaam te zijn in de openbare ruimte. Het is geen paniek, dat wil ook niemand, maar we zijn toch wel geschrokken.

Hebben we dan zitten slapen? Hebben we decennia lang een tegen het Westen gerichte dreiging niet willen zien, behalve op plaatsen waar je er niet omheen kon zoals in Israël of Talibaans Afghanistan?

Daar zit wel wat in en menig commentator laat zich in die richting uit.

Zo bijvoorbeeld Peter Knoope van het Nederlands Centrum voor Terrorismebestrijding, die tot voor kort geloofde dat de Arabische lente een seculiere omslag zou veroorzaken in de Arabische wereld. En voormalig gijzelaar Arjan Erkel, die meent dat het gevaar wordt gebagatelliseerd. Kenneth Roth, de directeur van Human Rights Watch, beseft nu, zo vertelt  hij, het beperkte nut van mensenrechtenstrategieën wanneer je met een groep als IS te maken hebt. En Henk Hofland zegt erover: “Het gaat hier in de eerste plaats om de totale verrassing die IS het Westen bereid heeft. De meesten van onze leiders beseften nauwelijks dat er zo’n organisatie bestaat, laat staan dat ze de gevaren kunnen overzien. Het succes van IS wordt ook veroorzaakt door onze naïviteit en achteloosheid”.

Je kunt je afvragen of ze met deze uitspraken ook de hand in eigen boezem steken, want serieuze verwijzingen naar Islam-gerelateerde gevaren heb ik van die commentatoren nooit gehoord. Behalve van Erkel, maar die had er als gijzelaar dan ook persoonlijk mee kennisgemaakt.

Wat betekent dat? Zijn we hier, inclusief onze scherpzinnige commentatoren, verdoofd geweest door onze links-progressieve roes? Deden wij teveel aan wishful thinking, dat ons blind maakte voor de omvangrijke wrede variant van de Islam? En ook: had Geert Wilders dan gelijk? Is dit zijn uur van de waarheid?

In zekere zin wel. De meeste van die vragen kun je bevestigend beantwoorden. En Wilders heeft in ieder geval niet zitten slapen en een aantal dingen bij de naam genoemd.

Maar ik wil benadrukken dat hij in laatste instantie beslist óngelijk had en heeft, en wel om twee redenen. De eerste reden is dat hij bij voorbaat een humane Islam uitsluit. Dat is even dom en kortzichtig als de vergoelijkende houding van Islamknuffelaars die nooit iets kwaads kunnen zien in de Islam.

De tweede reden is dat onze kortzichtigheid en ons vertrouwen ons ook wat opgeleverd hebben. Ik denk dat ieder jaar dat je in redelijke harmonie met elkaar in de multiculturele samenleving doorbrengt winst is. En als dat dankzij onze kortzichtigheid tien jaar lang het geval is geweest profiteren we daar nu wel van. Het is niet voor niets dat op dit moment in de media ook de stemmen kunnen doorklinken van Turken en Marokkanen die vijf jaar geleden nog radicaal en djihadistisch waren en nu een front willen vormen tegen de terroristen.

Als in die sfeer van integratie en tolerantie al tien jaar geleden, zoals de wakkere Wilders wilde, de beuk was gezet, waren we nu verder van huis geweest. Onze idealistische verdoving heeft ons dus zeker iets gebracht.

Het alternatief voor zitten slapen is daarom niet: de beuk erin à la Wilders. Maar, terwijl je probeert een pluralistische samenleving draaiende te houden, realistisch zijn en vooral de dingen bij de naam noemen. Zeg maar: de gecombineerde lijnen Aboutaleb/Van der Laan.

Zie ook Alles is besmet en Joods-Christelijk